Een Rubens op drift
(1962)–W.H. van Eemlandt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
malen het vertrek op en neer en maakte het zich toen gemakkelijk in een der fauteuils bij het nu lustig opvlammende vuur. Alleen Van Houthem was onbewegelijk op zijn plaats blijven zitten. Hij overdacht nog eens allerlei facetten van zijn onderzoek, terwijl hij met een half oor luisterde naar de geluiden in de hall. Blijkbaar gaf Fidèle zijn laatste orders vóór zijn vertrek met de verdachte. Eindelijk verwijderden zich buiten de voetstappen. Een gendarme kwam de kamer binnen, salueerde voor de Amsterdamse commissaris voor hij zijn kepi afzette en nam plaats op een stoel bij de deur. Wat had Alsettino bedoeld met die laatste troef? dacht Van Houthem telkens weer. Sedert de aanvang was hij er van overtuigd geweest, dat er een verband moest liggen tussen de koop, de beschadiging en de diefstal van de Rubens. Zou dan toch...? Hij schudde weifelend het hoofd... In elk geval zou het kiezen of delen worden! Alsettino òf de Rubens... Met een schok hief hij het hoofd op. Vervaagd door de afstand, misvormd door echo's, drongen vreemde klanken in het stille vertrek. Er werd geschreeuwd, snelle voetstappen van zware laarzen dreunden langs de buitenmuur van het chalet, daartussendoor klonk driemaal het droge blaffen van een automatisch pistool. Van Houthem sprong op, riep de Franse gendarme toe, dat deze onder geen omstandigheden de Germains uit het oog mocht verliezen, wenkte Markman, die reeds zijn revolver had getrokken en was in een oogwenk op de stoep van het huis. Daar bleef hij staan, ondanks de ernst van het ogenblik, tegen zijn wil gegrepen door wat hij zag. Het diepe ravijn, dat het troepje bij de nadering van het chalet was doorgetrokken, was geheel gevuld met een wollige, witte mist, hier en daar in kolkende beweging, overal golvend en deinend, soms dampfonteinen opspuitend, die spookachtig verwaaiden in de ijskoude wind. Als een eiland in een onwerkelijke zee verhief zich de grond rondom het huis en de steile rotswand daarachter uit de langzaam voorbijschuivende nevelmassa's. De dalende maan overgoot het tafereel met een spookachtig blauw schijnsel. ‘Het moet onmogelijk zijn een hand voor ogen te zien op het | |
[pagina 205]
| |
pad naar de overkant,’ zei Van Houthem tot zijn metgezel, ‘maar we moeten er op af. Ze zijn daar beneden blijkbaar slaags geraakt!’ Markman knikte somber. ‘Alsettino is ervan door!’ meende hij en hij voegde er een paar Amerikaanse krachttermen aan toe, die het hart van Staring zouden hebben goedgedaan, als hij ze had kunnen horen. Maar Staring was niet te ontdekken, noch een van de andere gendarmes, die de wacht hadden gehouden. Markman luchtte voor de laatste keer zijn woede, constateerde, dat hij niet van plan was zijn nek te breken op het rotsige weggetje naar beneden, draaide zich om en sloeg de buitendeur met een ruk achter zich dicht. Het was bijna ondoenlijk de richting te bepalen vanwaar de uitroepen en het geluid van krakende takken kwamen. Voorzichtig stapte Van Houthem voorwaarts, reeds tot de knieën wadend in de mist. Hij hield zijn pistool in de hand. Struikelend over een scherpe steen, verdween hij een ogenblik geheel in de golvende, huiveringwekkend kille damp. Hoofdschuddend richtte hij zich weer op en bleef staan. Het had geen zin hier door een ongeval buiten gevecht te worden gesteld. Integendeel, wanneer Alsettino werkelijk mocht zijn ontkomen, diende hij fit te zijn om mee te werken aan de vervolging. Dat een verdachte tijdens het transport ontsnapte kwam meer voor, hoewel het altijd een beroerd geval bleef voor degene, die zijn arrestant op die manier kwijtraakte. Het was die vervloekte mist, waarin je geen hand voor ogen kon zien! De Italiaan moest zich door een onverwachte beweging hebben losgerukt... Hij moest hebben geweten, dat vervolging onder omstandigheden als deze levensgevaarlijk was... even levensgevaarlijk overigens als zijn eigen vlucht... Maar, ja, hij zou het terrein hier wel kennen, wanneer hij bevriend was met de Germains. Het roepen van de gendarmes klonk nu hoger op de tegenoverliggende rug. Misschien was de nevel daar minder ondoorzichtig dan hier... Het was daar begroeid... Hier was in de naaste omgeving niets te horen. Het witte chalet scheen te slapen in het maanlicht en op de smalle terreinstrook eromheen was geen levend wezen te bekennen. | |
[pagina 206]
| |
Of hoorde Van Houthem toch iets? Ja, omzichtig schuifelende voetstappen kwamen nader op het pad naar de brug. Zal ik roepen? dacht de commissaris... Beter van niet! Het zou een waarschuwing zijn voor Alsettino, dat de terugweg naar het huis bewaakt werd en de mensen van de politie kwamen zonder zijn hulp ook wel waar ze zijn wilden. Een hoofd onder een zachte vilthoed verscheen voor een ogenblik boven de nevelslierten. De Italiaan had geen hoed... Het had meer van Fidèle. ‘Blijf daar staan, mon ami!’ riep het op de witte massa drijvende hoofd. ‘De gendarmes zijn hem achterna. Bij de beek en op de andere helling is het niet zo dik als hier aan deze kant.’ Nu staken ook de schouders boven de wolkenlaag uit. Een hand met een witte zakdoek kwam te voorschijn en werd tegen de wang onder de hoed aangedrukt. Fidèle was nu zo dicht bij, dat de commissaris een donkere vlek op de wang kon zien, toen de zakdoek werd weggenomen. Bloed! Alsettino moest hem hebben neergeslagen... Zwijgend nam de Fransman zijn vriend bij de arm, toen hij hem bereikt had. Van Houthem was te vertrouwd met de moeilijkheden, die zich bij het opsporingswerk kunnen voordoen, om de inspecteur nonchalance te verwijten. Hij kende Fidèle voldoende om te weten, dat deze geen enkele normale voorzichtigheidsmaatregel zou verwaarlozen bij het opknappen van een karweitje als het wegbrengen van een gevangene... En opeens, terwijl ze langzaam de deur van het chalet naderden, flitste de commissaris iets door het hoofd. Fidèle had op eigen verantwoording de koe bij de horens gevat! Natuurlijk. Het was hem daarstraks aan te zien geweest, dat hij zich amuseerde over de vele intrigerende tegenstrijdigheden van het verdwaalde schilderij. Hij moest tot dezelfde conclusie zijn gekomen als Van Houthem, dat er veel meer achter de uiterlijk zichtbare feiten stak... dingen, die maar beter konden worden verzwegen. En nu had hijzelf een laatste intrige aan de reeds bestaande toegevoegd... een handeling, waartoe ook maar beter het zwijgen kon worden gedaan. Maar dan toch een daad, die de Nederlandse politie en justitie een zak vol onaangenaamheden zou besparen... | |
[pagina 207]
| |
Fidèle stootte de deur van het chalet open en ging Van Houthem voor in de zitkamer. De gendarme zat nog steeds bij de deur, de Germains lagen lui uitgestrekt bij het hoog opvlammende vuur en Markman liep met een gezicht als een donderwolk, met op de borst gezonken hoofd de kamer op en neer. Toen de twee politiemannen binnenkwamen bleef hij staan en monsterde de Franse inspecteur met een dreigende blik. Zonder verdere inleiding begon Fidèle te spreken. Hij zocht zijn oude plaats aan de tafel niet op, maar ging bij een der vensters staan, met het gelaat buiten de lichtkrans van de lamp. De zakdoek hield hij nog steeds tegen de wang gedrukt. ‘Ik liep met hem het pad af in die vervloekte mist. Darsan ging vooruit om met zijn lantaren vlak bij de grond de weg te verkennen. Alsettino had ik stevig bij de pols. Plotseling kreeg hij een niesbui. Ik denk dat hij in dat vochtige hol,’ hij wees naar het nog openstaande luikje van de drukgasinstallatie, ‘kou moet hebben gevat. Wij waren juist de brug gepasseerd en ik stond hem toe zijn neus te snuiten. Darsan was ons een paar meter voor... Ik kon Alsettino niet zien. Eensklaps sloeg hij me neer.’ Fidèle haalde de schouders op en zweeg. Markman scheen iets te willen zeggen, maar bedacht zich; zijn strakke onbewogen gezicht was welsprekender dan de bitterste verwijten. De Fransman haalde een pakje Caporal uit zijn zak en stak er gelaten een op. Van Houthem, die zijn collega tersluiks gadesloeg en die, hoewel nog niet in staat een volledige verklaring te vinden voor de onverwachte verdwijning van de Italiaan, het zijne dacht van Fidèle's blunder, zag met voldoening, dat de moedeloze houding van zijn collega veranderde en dat met het opstijgen van de blauwgrijze sigarettenrook de depressie aftrok. Hij was er zeker van, dat de ervaren inspecteur van de Sûreté bevredigende opheldering zou kunnen geven van het gebeurde. Een beginneling, die nog niet geleerd had al zijn aandacht te concentreren op de gedragingen van een arrestant... nu ja, dat was begrijpelijk, wanneer die onderweg zijn mannetje kwijt raakte! Maar, Fidèle! Ze konden de Amsterdammer nog meer vertellen! De Fransman glimlachte als herinnerde hij zich plotseling een | |
[pagina 208]
| |
amusante gebeurtenis. Hij hief de ogen op naar de Amerikaan, die wijdbeens met een nors gezicht de blanke as van zijn sigaar bestudeerde. ‘Weet je, Markman, dat ik al van jongsaf aanleg heb gehad voor psychometrie? Je zult het niet willen geloven, maar als er bij ons thuis iets zoek was werd ik er bij gehaald... Mijn lieve Mama vergat nog al eens waar ze de dingen had neergelegd... een schaar, een bril, haar breiwerk, noem maar op! Ik greep haar dan bij de pols, kneep mijn ogen stijf dicht en concentreerde al mijn gedachten op het verloren voorwerp... 't Is gek, maar toen ik daar straks met mijn hand om de pols van Alsettino in die ondoorzichtige mist omlaag liep, kwam plotseling dat van ouds bekende vreemde gevoel in mijn achterhoofd op...er scheen een soort contact te ontstaan met het brein van de Italiaan... Dat is verklaarbaar, want we dachten natuurlijk allebei aan de Rubens...’ Als een volleerd causeur genoot Fidèle van de indruk, die zijn verhaal op Markman maakte. Als een vogeltje, dat gehypnotiseerd de slang nadert, werd de detective langzaam maar zeker in de richting van de Fransman getrokken, zodra hij begreep, dat de onbetekenende causerie een doel moest hebben. Hij boog zich een weinig voorover, als wilde hij geen woord verliezen van het verhaal, deed een weifelende stap in de richting van het raam, waar Fidèle zich had opgesteld, en - ofschoon de stuurse uitdrukking nog niet van zijn trekken week - scheen hij in hoge mate geïnteresseerd in de occulte vermogens van de Fransman. ‘Ik voelde,’ ging Fidèle voort, terwijl zijn twinkelende ogen op de geboeide toehoorder gericht bleven, ‘de onrust van Alsettino op mij overgaan en tegelijk kreeg ik de zekerheid, dat iedere stap ons nader bij de Rubens bracht. Toen wij die brug van ruwe boomstammen betraden vloeide het fluïdum van mijn metgezel krachtig in mij over. Het leek wel of hij hardop dacht: Nu lopen we over Judith en Holofernes... Vaarwel, dierbaar paartje, voor eeuwig!... Vlak daarop kreeg hij die niesbui en ging hij er van door.’ De lange rhetorische pauze die volgde mishaagde Markman. ‘En toen?’ vroeg hij gespannen. | |
[pagina 209]
| |
‘Wel, toen ik was opgekrabbeld en de toegesnelde gendarmes de richting had aangewezen, waarin hij verdwenen was, heb ik voor alle zekerheid eens onder die brug gekeken. Maar ik was duizelig en kon mij moeilijk bukken... Het was uitgesloten om in mijn toestand onder die boomstammen te kruipen, dat begrijp je toch wel... Toch leek het me of tussen de stenen, aan deze kant van de beek, een paar handbreedten boven het schuimende water, een donkergrijze dikke rol linnen was geschoven. Ook zag ik iets wat op een band hechtpleister leek eromheen bevestigd. Zou jij, Markman, niet eens even willen gaan kijken of...’ Verder behoefde de loze Fransman niet te gaan. Markman slingerde zijn half opgerookte sigaar in de haard, griste Van Houthem de electrische lantaren, die deze hem toestak uit de hand en was op hetzelfde moment de kamer al uit, zonder zelfs nadere aanwijzingen te vragen. Overgaande in de droge diensttoon richtte Fidèle zich tot de broeders Germain, die met open mond zijn vreemde verhaal hadden aangehoord. ‘Heren, het is nu bijna drie uur. Zou het niet verstandig zijn, wanneer u nog een paar uur onder de wol kroop om een uiltje te knappen? Ik ben er zeker van, dat u er geen bezwaar tegen zult hebben, als de Sûreté tot het licht wordt van uw gastvrije zitkamer gebruik maakt en ook zult u wel goedvinden, dat de gendarmes, die wel spoedig zullen terugkeren, in uw keuken beschutting zoeken voor de kou.’ Henri knikte en stond op. Dominique, die niet goed wist welke houding hij moest aannemen, maar wel begreep dat het niet raadzaam zou zijn de politie verder te brutaliseren, zei tegemoetkomend: ‘Er moet nog wat vuur in de keukenkachel smeulen en er staat een kan met koffie op het aanrecht. De kaarsen vindt u in het kastje...’ ‘Merci beaucoup!... Legrand,’ dit tegen de agent, die nog steeds op zijn stoel bij de deur zat, ‘pook jij dat vuur wat op en warm de koffie voor de anderen.’ Van Houthem, bevrijd van de spanning der laatste dagen, nu het slotbedrijf van zijn opsporing ten einde liep, stond op en zei: | |
[pagina 210]
| |
‘Ik zal je wel even wijzen waar je zijn moet, Legrand...’ Toen de commissaris in de zitkamer terugkwam, zat Fidèle peinzend te roken in een der diepe fauteuils bij de haard. De Hollander trok een stoel bij, bekeek even met gefronste wenkbrauwen de bloedige schram op de wang van zijn vriend, vulde zijn onafscheidelijke pijp en zei zachtjes: ‘Die kras heb je je zeker met je zakmes gegeven...? Pas maar op voor infectie.’ Uit de diepte van zijn stoel keek de kleine Fransman een beetje bedremmeld op naar zijn stoere buurman. ‘Die jaap betekent niets!’ Een ogenblik liet hij de hand rusten op de arm van Van Houthem. ‘Het was de enige uitweg uit een zee van moeilijkheden, mon vieux... Er zijn van die ogenblikken, waarop een politieman betreurt, dat we niet meer leven in de dagen van de pijnbank, maar onze verdachten alle vrijheid moeten laten, die de wet hun toestaat... Alsettino zou nooit vrijwillig de schuilplaats van de Rubens verraden hebben, wanneer we hem hadden gearresteerd... en evenmin zou hij bekend hebben de diefstal in het museum te hebben gepleegd. Dat weet jij evengoed als ik. Bovendien had je geen voet aan de grond gekregen, wanneer je voor de rechtbank had moeten bewijzen, dat hij werkelijk de dief is. Je hebt me breedvoerig verteld hoe de zaak er voor stond, toen je in Marseille kwam. Ik gaf je nog een kans om je onderzoek rond te krijgen, wanneer wij Alsettino mèt het schilderij in zijn bezit, zouden hebben kunnen verrassen. Dan had hij moeten verklaren hoe hij er aan kwam en dan was hij er in gevlogen... Maar toen we hier hoorden, dat hij het doek verborgen had en ik begreep, dat het lang zou duren voor we het zouden vinden, was - gezien de persoonlijkheid van deze Italiaan - elke mogelijkheid verkeken voor een veroordeling. Hij was nu eenmaal in een positie, waarin de wet zelfs ons als opsporingsambtenaren de middelen onthoudt achter de volle waarheid te komen...’ Hij zweeg even en staarde nadenkend in de vlammen, die boven de houtblokken in de haard dansten. ‘En dan is er nog iets, waarop ik maar liever niet al te diep wil ingaan. Wat is de betekenis van Cardigan in deze hele historie? | |
[pagina 211]
| |
Stel, dat hij na de beschadiging van het schilderij, zich op een of andere manier heeft laten bepraten... stel, dat hij, hoe dan ook, meer van de affaire wist dan tot nu toe gebleken is... Meen je in ernst, mon ami, dat de Amsterdamse rechtbank een man als Cardigan als getuige zou willen dagvaarden? Of hem als medeplichtig aan diefstal in de verdachtenbank zou zetten? Iemand van een zo bekende internationale betekenis als Cardigan? Nooit! Daarom... de weg, die ik op eigen verantwoordelijkheid ben gevolgd, is voor alle betrokken partijen de beste. Twijfel daaraan geen ogenblik!’ Het bleef een poosje stil in het vertrek. Van tijd tot tijd verschoof een blok in het vuur. Van Houthem overdacht iedere bijzonderheid van zijn onderzoek en de voor hem weinig bevredigende afloop daarvan. De strenge discipline van zijn gehele leven, doorgebracht in de bestrijding van de misdaad, het rechtsgevoel van een man, voor wie de spreuk Lex dura sed lex! meer betekende dan een leuze, zijn onbevlekte onkreukbaarheid en zijn weerzin van alles wat op marchanderen leek in de strafprocedure, al deze dingen kwamen in opstand tegen de wijze, waarop Fidèle de Gordiaanse knoop had doorgehakt. Eindelijk stond hij op. ‘Misschien zal ik over een poosje, wanneer deze zaak geschiedenis is geworden, je standpunt kunnen billijken, Fidèle. Maar nu spijt het mij meer dan ik je zeggen kan, dat mijn bevoegdheden op Frans grondgebied mij niet toestonden zelf de arrestant onder de pannen te brengen. Ik zou hem alleen hebben losgelaten, wanneer mijn P.G. er de opdracht voor had gegeven... En nu ga ik nog een uurtje aan mijn rapport werken, want de kous is af.’
Door de brede, lage ramen viel reeds schemerig ochtendlicht naar binnen vóór de commissaris zijn vulpen wegstak. De gendarmes en Staring waren reeds lang terug van hun vergeefse tocht en hadden zich huiselijk ingericht in de keuken. Markman had Fidèle overeenkomstig de afspraak het schilderij in bewaring gegeven, nadat zij zich - vooruitlopend op de expertise - ervan hadden overtuigd, dat dit inderdaad de verdwenen Rubens moest zijn. | |
[pagina 212]
| |
Van Houthem rekte zich uit, trok de dikke, dubbel gevoerde jekker aan, zette zijn hoed op en stapte naar buiten. In de schemer ontdekte hij terzijde van het chalet een smal pad, dat naar de bovenrand voerde van de rotsige kam, die zich een dertig meter hoog achter het huis verhief. Nog bezig met zijn onderzoek, klauterde hij in gedachten naar boven. De wind was gaan liggen en, hoewel zijn oren tintelden, was de scherpe vrieskou zeker niet onaangenaam voor een dik in de kleren gestoken, gezond en gehard man. Op de rug van de wand gekomen, vond hij een geschikt steenblok, zette zich neer en wendde de blik naar het Oosten... Daar zag hij ze weer, de serene verre ketens van de Alpen... Door een insnijding in het bergprofiel kwam als een bloedrode nagel de bovenrand van de zon kijken. De nu wazige gletschers, de ijle toppen en kartelige kammen, leken in lila en mauve met fijne pasteltinten te zijn geschilderd op een goudkleurige horizon. Terwijl hem hetzelfde onwerkelijke gevoel bekroop, dat hem de vorige avond in de auto had overvallen, gingen die tinten over in een rozerode glans, waar de zon besneeuwde hellingen bescheen. Nauw merkbaar, maar geleidelijk in kracht winnend, mengde zich een oranje gloed met het rood en tenslotte moest hij de ogen afwenden van de nu langs de gehele horizon in fel licht stralende kruinen en rondingen, als speerpunten vonkende uitsteeksels, goudgerande insnijdingen... Hij hief de blik naar een kopergroene hemel, hoog boven het bergland en ontdekte daar een roerloos, uitgestrekt veld van schapenwolkjes, die de kleurenpracht schenen op te vangen en te verspreiden. Ergens boven het dal achter hem jubelde een vroege vogel zijn parelende loopjes en trillertjes uit. Van Houthem wendde zich om en trachtte de zanger te ontdekken, maar gaf die poging op, toen hij het panorama zag, dat zich aan zijn voeten uitstrekte. Over de langzaam rijzende, grijze nevelzee, doorploegd van schaduwen in alle denkbare schakeringen van paars, die zich ver voor hem uitstrekte, over het Rhônedal en over Languedoc, stonden scherp afgetekend tegen de westelijke hemel de zwarte kammen van de Cevennen. Een bleke ondergaande maan, scheen de eenzame man op zijn stenen zetel nieuwsgierig | |
[pagina 213]
| |
op te nemen, voor zij onderdook achter de heiïge horizon. Van Houthem streek zich een onverklaarbare vochtigheid uit de ogen, voor hij met langzame, zware stappen afdaalde naar het chalet. Het werd tijd, dat ze aan de slag gingen!
En het werd een dag om nooit te vergeten voor de vier mannen, die sedert de twee etmalen geleden vol zelfvertrouwen de Ceres in de Vieux Port hadden opgewacht, niet uit de kleren waren geweest! Er werd besloten dat ze vóór alles naar Marseille zouden terugkeren met de kostbare rol in een doek gewikkeld. Daar belde Van Houthem zijn procureur-generaal op en Markman zijn hoofdkantoor in New York. Met zijn kalme, geen seconde weifelende stem, deed de commissaris mondeling verslag van zijn wederwaardigheden in Zuid Frankrijk. Toen hij zijn lange verhaal had beëindigd duurde het een poosje voor het andere einde van de verbinding antwoordde. Van Houthem zat op hete kolen. Eindelijk scheen dan toch de P.G. tot een besluit te zijn gekomen. ‘Om u de waarheid te zeggen,’ hoorde de rechercheur zijn superieur bedachtzaam opmerken, ‘ben ik geneigd de ontsnapping van die Italiaan als een omstandigheid te beschouwen, die ons veel narigheid bespaart. Ik zal vandaag nog maatregelen nemen, dat hij wordt aangehouden, zodra hij opnieuw zijn neus binnen onze grenzen zou steken voor de uitoefening van zijn verfoeilijke practijken. Ik ben er na rijp beraad niet zo zeker van, meneer Van Houthem, dat die Amerikaanse eigenaar van de Rubens niet op een of andere wijze een vinger in de pap heeft gehad. Dat zou betreurenswaardig zijn, maar juridisch bezien zou het alleen betekenen, dat hij zich een voorwerp heeft toegeeigend, waarover het Rijksmuseum hem door de verplaatsing van het schilderij het volle beschikkingsrecht heeft afgestaan. Een vreemd geval, verwarrend en vol voetangels en klemmen. Overigens zie ik niet in, hoe wij ons op dit ogenblik ertegen kunnen verzetten, dat die detective uit New York, in het bezit wordt gesteld van de Rubens. Het enige, waarover wij ons kunnen verheugen is, dat de Amsterdamse recherche zich niet on- | |
[pagina 214]
| |
betuigd heeft gelaten bij de opsporing, ook al heeft het onderzoek tot een resultaat geleid, dat wij niet hadden verwacht. Is uw tegenwoordigheid verder nog nodig in Marseille?’ ‘Neen. Er zijn nog enkele formaliteiten te vervullen. Mijn plan is om met de nachttrein naar huis te komen.’ ‘Dat is uitstekend...’
Markman verscheen tegen lunchtijd op het hoofdbureau. Nu zijn zending met succes bekroond was en zijn chef zich zeer waarderend had uitgelaten over dit resultaat, scheen de flegmatieke Amerikaan een ander mens geworden. Toen hij hoorde, dat de beide Hollanders met de uit Nice komende nachttrein om halftwaalf die avond naar Amsterdam zouden terugreizen, stond hij er op, dat Van Houthem, Staring en Fidèle zijn gasten zouden zijn bij een uitgezocht dinertje en opdat alles in de puntjes zou zijn, verzocht hij de Fransman de regeling op zich te willen nemen. Afgesproken werd, dat ze elkaar om zeven uur zouden treffen in het kleine, maar om zijn tafel en wijn beroemde restaurant du Faisan d'Or, op nog geen tien minuten afstand van het station, zodat ze zo lang mogelijk bijeen zouden kunnen blijven. Na een ongestoorde middagrust in hun hotel verschenen de Amsterdammers op de afgesproken tijd en werden met een zekere plechtigheid ontvangen door hun gastheer. Toen ook Fidèle zich bij hen had gevoegd in de voor het gezelschap gereserveerde, door een onder een ware haag van levende planten schuilgaande balustrade van de eetzaal afgeschoten loggia en de eerste apéritifs geserveerd waren, moest Markman hen vóór alles het laatste nieuwtje vertellen, dat zijn chef in New York hem in een tweede telefoongesprek had meegedeeld. ‘Cardigan is zo opgetogen over de opsporing van zijn schilderij en hij is zo voldaan over het aandeel, dat de Amsterdamse politie daarin heeft gehad, dat hij vanmiddag de Nederlandse regering heeft aangeboden voor zijn rekening de open plaats in de Vlaamse zaal van het Rijksmuseum op te vullen met een ander meesterstuk ter keuze van de museumdirectie! Daardoor kan de collectie intact blijven en behoeft Cardigan zich niet be- | |
[pagina 215]
| |
zwaard te voelen door het feit, dat hij zijn Rubens zelf behoudt.’ Zo werd, reeds in de eerste minuten van hun samenzijn, de aandacht van het viertal teruggevoerd in het onderzoek, dat hen bij elkaar had gebracht. Het was maar een kleine stap om van de jacht achter Judith en Holofernes over te gaan naar de bespreking van andere ingewikkelde en verwarrende gevallen, die ze in hun lange loopbaan hadden meegemaakt. Markman vertelde staaltjes uit de nooit eindigende bestrijding van de gangsterwereld, die zijn toehoorders, hoezeer nourri dans le sérail, het behagelijke gevoel gaven, dat hun werk - hoe interessant en afwisselend ook - goeddeels kon worden verricht zonder dagelijkse belegeringen van als onschuldige woonhuizen gecamoufleerde forten en zonder langdurige vuurgevechten met zware automatische wapens. Van Houthem verontschuldigde zich over de omstandigheid, dat zijn kleine vaderland een minder opwindend arbeidsveld voor de recherche opleverde, maar hij had in Amsterdam genoeg meegemaakt om zijn gehoor te boeien met een paar staaltjes van knap verrichte opsporingen, welker zwaartepunt in hoofdzaak moest worden gezocht in geduldige observatie en juiste interpretatie van het waargenomene. Fidèle wilde niet achterblijven. Frankrijk grensde aan niet minder dan een half dozijn landen en aan twee zeeën. Geen wonder dus, dat internationale organisaties van de gastvrijheid vaak misbruik maakten om hun hoofdkwartieren in dit gunstig gelegen gebied te vestigen. Zo werd de aandacht van de Sûreté bijvoorbeeld reeds een paar jaar in beslag genomen door een over de gehele beschaafde wereld verspreide bende, die zich de Witte Roos noemde en die het monopolie scheen te bezitten in het uitvoeren van wat de detective-romans als ‘de perfecte misdaad’ pleegden aan te duiden.Ga naar voetnoot*) Fidèle, die in ruime mate de iedere ontwikkelde Fransman van natura toebedeelde eigenschap der gave van het woord bezat, boeide zijn vrienden zo zeer, dat de tijd omvloog en de brave inspecteur zich tenslotte moest haasten om de geestige speech, waarin hij de samenwerking van de laatste dagen herdacht, te beëindigen. Zelfs nog op het perron, terwijl Van | |
[pagina 216]
| |
Houthem en Staring op de treeplank van hun slaapwagon staande, voor de laatste maal handen drukten, schoot Fidèle telkens weer een waarderende frase te binnen, die niet ongeuit mocht blijven, maar welker effect sterk werd geschaad door het lawaai en de drukte in de nabijheid en de luid puffende locomotieven van gereedstaande treinen. |
|