| |
XII
‘Wat er ook gebeurt,’ merkte Fidèle met een lichte geeuw op, toen Rastignac de auto voor het hoofdbureau tot stilstand bracht, ‘we gaan eerst iets eten! Hoe denkt de commissie uit de Veiligheidsraad er over? Het is nu halfdrie en we weten niet wat ons nog te wachten staat. Kom mee naar Durieux, dan laten we ons daar versterken met bouillabaisse.’
‘Ik ben van de partij,’ antwoordde Van Houthem, ‘maar ik zou wel even willen weten, of er al bericht van Staring is gekomen. Als we samen in Amsterdam werken is het zijn vaste gewoonte mij omstreeks lunchtijd op te bellen als er iets te melden valt. Doe me een genoegen en informeer er even naar, Fidèle.’
‘Maar natuurlijk! Die honger heeft me de hele Staring uit het hoofd gejaagd. We zullen Riberroux vragen of hij iets heeft.’
De inspecteur had inderdaad iets! Anderhalf uur geleden had de préfecture in Vaucluse naar inspecteur Fidèle gevraagd. Riberroux had de boodschap stenografisch opgenomen.
Iemand met een Nederlandse diplomatieke pas had zich om halftwee bij de plaatselijke politie gelegitimeerd als brigadier Staring van de Amsterdamse recherche. In moeilijk verstaanbaar Engels had hij inspecteur Miraudel duidelijk gemaakt, dat zo spoedig mogelijk de Sûreté in Marseille, inspecteur Fidèle, moest worden meegedeeld, dat zijn man per trein naar Vaucluse was doorgereisd uit Tarascon. De verdachte was, mèt de rol, in de autobus naar Monteverde gestapt. De Amsterdammer had geëist, dat hem een politiewagen ter beschikking werd gesteld om de bus te volgen. Men had dit moeten weigeren, omdat de brigadier zijn opsporingsbevoegdheid niet kon aantonen met een opdracht van de Sûreté. Ce monsieur had daarop in een vreemde taal luidruchtig zijn misnoegen te kennen gegeven.
| |
| |
M'sieu le Maire, die juist naar huis wilde gaan om koffie te drinken, had het misbaar gehoord en was komen kijken wat er aan de hand was. Nadat men hem op de hoogte had gesteld, toonde hij zich bereid, de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het verlenen van assistentie aan de vreemdeling, die geen ongunstige indruk op hem had gemaakt. Maar, omdat een politie-auto met speciale nummers mogelijk de achterdocht van de achtervolgde zou kunnen opwekken, had hij zijn eigen Citroën ter beschikking gesteld, bestuurd door zijn zoon Jules. Het laatste wat men van de vasthoudende Hollander had gezien, was dat deze met m'sieu Jules in een stofwolk de weg naar Monteverde was opgestoven.
Fidèle moest even gaan zitten om uit te lachen, toen Riberroux zijn verhaal had gedaan. Toen, met een snelle blik op de klok, nam hij de telefoon op.
‘Juffrouw, hoe lang hebt u nodig voor een dringende verbinding met de politie in Monteverde?... Drie kwartier?... Nu, goed. Vraag naar de districts-commandant of diens vervanger... Ik ga nu eerst iets eten bij Durieux aan de overkant. Mocht het gesprek doorkomen voor ik terug ben, waarschuw mij dan in het restaurant en houd intussen de lijn vast, want het is erg belangrijk...’
De drie mannen werkten zich door het stevige menu met een smaak en een gemoedsrust, alsof op de met naaldbomen begroeide hellingen van de Mont Ventoux de schone Judith met haar grimmige veldheer nooit waren verdwaald. Fidèle had gezegd, dat de weg van Vaucluse naar de berg doodliep en dat de vluchteling dus het hoofd in een strik had gestoken. Bovendien had men er nu wel vertrouwen in, dat Staring, die op onverklaarbare wijze met zijn dief door de mazen van het tot Tarascon dichtgetrokken net moest zijn geglipt, de verdachte op de hielen zat. Een vreemdeling, die er de maire van Vaucluse toe had kunnen overhalen, niet alleen zijn eigen auto, maar zelfs zijn eigen zoon aan hem toe te vertrouwen, had zo glansrijk bewezen tegen de omstandigheden opgewassen te zijn, dat hem met gerustheid het verder schaduwen van Alsettino kon worden overgelaten.
| |
| |
Met een diepe zucht van voldaanheid schoof Fidèle eindelijk zijn stoel wat achteruit en wijdde zich met halfgesloten o gen aan het genot van het laatste glas bier. Het slaperige gevoel, waarmee het loom makende klimaat van Zuid Frankrijk iemand in de namiddag overvalt, had de inspecteur overwonnen en hij voelde zich weer opgewassen tegen de eisen van de dienst. Hij stak een Caporal op en zei met een stem, waaruit het laatste zweempje vermoeidheid verdwenen was:
‘Die arme Rastignac zal er straks aan moeten geloven! We gaan natuurlijk naar Monteverde, nadat ik met de politie daar gesproken heb. Het is een dikke tweehonderd kilometer en het laatste stuk van de weg gaat door zwaar terrein... ik ben bang dat jullie ook vannacht niet tussen de lakens zullen komen, maar we zullen in elk geval een uiltje kunnen knappen in de wagen... Hebben jullie genoeg gegeten?... Laten we dan opstappen...’ Om ongeveer vier uur kwam het gesprek met Monteverde door.
‘Hallo, hallo...! Politie Monteverde? Hier inspecteur Fidèle van de Sûreté... Quoi?!...’ Een brede grijns verspreidde zich over het opgewekte gezicht van de Fransman, terwijl hij luisterde. In het Engels zei hij:
‘Ja, ja, ik hoor het wel! Wacht... hier is de commissaris.’
Van Houthem nam de hoorn over en zei lauwtjes:
‘Zo, Willem. Ik begon al te denken, dat je vergeten was, dat we samen op reis waren gegaan! Waarom heb je mij vanmorgen niet opgebeld van het station vóór je er tussenuit kneep?... Wat? Geen tijd? Je tante! Je moest een uur wachten op je trein! En waarom heb je in Tarascon geen contact gezocht met de Franse politie? Het station was afgezet voor je daar aankwam... O, onmiddellijk verder gereisd naar Vaucluse... Nou, 't is mooi! Nu, goed, vertel het dan maar...’ Van tijd tot tijd glimlachend, luisterde Van Houthem naar het lange verhaal van zijn brigadier. Toen dit gedaan was, knikte hij behoedzaam. ‘Wacht even...’
Hij wendde zich naar Fidèle.
‘Staring vraagt of wij om elf uur vanavond op het bureau in Monteverde kunnen zijn. De vos is in zijn hol gekropen. Hij zit in het chalet van de gebroeders Germain, een heel eind tegen de berg op.’
| |
| |
‘Geef mij de hoorn maar, dan zal ik een afspraak maken met de postcommandant.’
Toen dit gebeurd was, kon Markman zijn ongeduld niet langer bedwingen.
‘Wat heeft Staring je verteld?’
‘Hij is met de Citroën uit Vaucluse, die autobus, waarmee Alsettino reisde, voorbijgereden. Zo kwam hij vóór hem in Monteverde en kon hij hem in het oog houden toen hij uitstapte. Staring is zeker van zijn identificatie, trouwens Alsettino droeg in Monteverde een met bandpleister omwikkelde rol grijsachtig linnen open en bloot onder de arm... Staring wilde hem dadelijk arresteren, maar de postcommandant in Monteverde durfde zonder instructies van zijn superieuren niets te doen. Wel was hij bereid assistentie te verlenen bij het verder volgen van de verdachte; dat heeft meneer Jules, de zoon van de burgemeester van Vaucluse, bewerkt. Alsettino maakte een afspraakje met de koetsier van het enige rijtuigje, dat Monteverde rijk is en ging toen in een restaurant eten. Eén van de mensen van de politie maakte een praatje met die koetsier en hoorde, dat hij besteld was om een vrachtje de weg van de Mont Ventoux een eind op te brengen, tot het pad, dat naar het huis van de gebroeders Germain leidt. Alsettino schijnt er geen notie van te hebben, dat hij gevolgd wordt... Op een kaart, die ze daar op het bureau hebben, lieten ze Staring zien, waar het chalet van die heren Germain ligt en mijn brigadier heeft gedaan weten te krijgen, dat een van de gendarmes werd uitgestuurd voor de bewaking van het huis. Die knaap is opgedragen het chalet niet meer uit het oog te verliezen, tot de versterkingen uit Marseille zouden zijn aangekomen. De sergent de ville is vooruitgegaan tot het punt waar de rijweg eindigt en heeft zich, en zijn rijwiel, verdekt opgesteld. Hij zou Alsettino verder volgen, zodra de koetsier zijn vrachtje afzette. Nadat het rijtuig de weg naar boven was ingeslagen, hebben monsieur Jules en Staring twintig minuten gewacht en zijn toen met de Citroën gevolgd. Sedertdien is gebleken, dat de Italiaan werkelijk naar het chalet van de Germains is gegaan. De sergeant staat op post, zodanig, dat hij zowel het huis als het
pad er naar toe in het oog kan houden. Staring vraagt
| |
| |
ons nu naar Monteverde te komen met een opdracht tot huiszoeking en een bevel tot inhechtenisneming. Er zullen wat extra manschappen nodig zijn voor de afzetting van het terrein. Hij stelt voor, dat we niet vóór elf uur in Monteverde aankomen, omdat dan de komst van de politie geen aandacht zal trekken. Dat is alles.’
Fidèle vouwde een grote kaart van Provence open.
‘Kijk, dit hier is die onverharde weg van vier kilometer... De voetpaden zijn niet op de kaart aangegeven... Wel, heren, ik geloof dat het eind nu definitief in het zicht is gekomen. Ik laat jullie beiden nu naar het hotel brengen om je wat op te frissen... Omstreeks zes uur kom ik jullie afhalen voor de laatste etappe. Ik zal er voor zorgen dat er een paar dikke gevoerde jekkers in de wagen liggen, want in Maart kan het daar boven nog behoorlijk koud zijn, vooral met dit heldere weer...’
Hij loodste zijn vrienden naar de deur; er waren nog verschillende dingen in orde te maken voor de komende expeditie. Van Houthem aarzelde even.
‘Neem ook een jas mee voor Staring! Hij heeft niet aan ons verdiend, dat we hem vannacht laten bevriezen.’
‘Hij krijgt de grootste maat leren jas, met bont gevoerd, die we bij de motorbrigade kunnen vinden! Ik begin zo'n beetje te begrijpen, Van Houthem, waaraan je het te danken hebt, dat je medewerkers zich het vuur uit de sloffen lopen als je ze iets opdraagt. Tot straks!’
Van Houthem ontwaakte, omdat er iets was veranderd in de soepele gang van de auto over rechte, goed verharde wegen. Met het gevoel een lange nacht heerlijk te hebben gerust, werd hij meteen klaar wakker. Een blik op de lichtende wijzers van zijn polshorloge zei hem, dat het tien over tienen was... Dan moesten ze er haast zijn... Voorzichtig, om de op de middenplaats dommelende Fidèle niet te wekken, richtte hij zich op en keek naar buiten.
De felle witte stralenbundels uit de koplampen zetten, nu links dan rechts van de bochtige, smalle weg, de onmiddellijke omgeving in verblindend licht. Heggen, in elkaar gedoken, ge- | |
| |
pleisterde arbeidershuisjes met gesloten luiken, groepjes op dennen gelijkende bomen, kleine velden, vers omgeploegd, een richtingbord... een schutting... De commissaris werd er duizelig van.
Op een lang recht stuk, dat boven het omringende land uitstak - het leek wel alsof het langs een met duisternis gevulde afgrond voerde - zag hij door de voorruit iets, dat hij eerst niet thuis kon brengen. Hij wreef zich de ogen uit en keek opnieuw, met in de keel kloppend hart.
Sereen, in blanke, koude ongenaakbaarheid, strekten zich de besneeuwde ketens van de Alpen uit boven een meer nabije, donkere bergwand. De bewoner van de lage landen bij de zee kon bijna niet geloven, dat deze wonderlijke, onwerkelijke sprookjeswereld meer was dan een verrukkend droombeeld.
De volle maan, hoog aan de hemel ergens achter hem, overgoot de verre gletschers, die geheel los boven de aarde schenen te zweven, met een blauwachtig waas. Ze onderscheidden zich nauwelijks van de lichte lucht; hun ragfijne, bijna doorzichtig profiel, dat als een gekartelde boog zich langs de gehele horizon scheen uit te strekken, vertoonde nergens scherp gescheiden tinten. Een enkele witte vlek loste zich op in de omringende blauwgrijze schaduwstrepen, dooraderd met donkerder lijnen, waar uitlopers en flanken en groeven zich aftekenden.
Hij was een te eenvoudig mens om woorden te zoeken, die uitbeelding zouden kunnen geven aan de bovenaardse schoonheid, die hem overweldigde. Zijn ganse bewuste waarnemingsvermogen had zich geconcentreerd in zijn ogen en de enkele, losse gedachten, die door zijn brein flitsten hielden zich bezig met een gemis, dat hij deze laatste dagen al meer had gevoeld. Alle werkelijke emotie, die hem in zijn nuchtere, gedisciplineerde leven van rechercheur had beroerd, hield verband met zijn vrouw en ook nu weer, vormden zich op de achtergrond van zijn denken impressies, die zich rondom haar persoon kristalliseerden.
‘Wat zou Marie genieten als ze dàt kon zien!... We moeten genoeg zien te sparen om in een vacantie hier heen te gaan. Ze heeft er eenvoudig geen idee van, dat er zo iets moois kan bestaan...’
| |
| |
Een bos schoof zich tussen hem en het wijde uitzicht in. De witte armen van de schijnwerpers streken over armelijke huisjes en vervallen schuurtjes. Toen volgden weer bomen. Van Houthem sloot de ogen om zo lang mogelijk het ijle beeld van die verre, onwerkelijke ijswereld vast te houden. Maar telkens opende hij ze op een kier, om te zien of er nog iets was op te vangen... En inderdaad, van tijd tot tijd ontwaarde hij nu dit, dan dat deel van het Alpenmassief, dat zich bij iedere aanblik hoger scheen te verheffen boven de omgeving, nieuwe rondingen en sneeuwterrassen onthullend.
Markman, in de andere hoek, was nu eveneens wakker geworden. Het licht van zijn aansteker vulde het interieur van de auto met dansende schaduwen, toen hij een van zijn zwarte sigaren opstak. Met een diepe zucht ging ook Fidèle verzitten.
‘Waar zijn we, Rastignac?’
De chauffeur, die juist gas had afgesloten aan het begin van een lange, naar het dal voerende helling, wees met een kort handgebaar naar een, als achteloos tegen de overzijde van de vallei aangeworpen handvol flakkerende lichtpuntjes:
‘Monteverde!’
Tussen de gesloten luiken van lage huisjes in een stijle straat klom de brommende auto als een lift omhoog tot een slecht verlicht pleintje en bleef daar staan voor een grauw gebouw. De tweede wagen, gevuld met gendarmes uit Marseille naderde nu ook over de hobbelige keien en parkeerde langszij. Een deur werd geopend en een brede baan goudgeel licht viel over het plaveisel. Scherp gesilhouetteerd tegen het helder verlichte lokaal van het politiebureau, tekende zich een stoere gestalte af, die de gehele deuropening een ogenblik vulde. Staring! Er kwamen nog enkele andere mensen in uniform te voorschijn. De reizigers verlieten de auto's, stijf geworden door het lange stilzitten. Terwijl Fidèle een praatje maakte met de postcommandant en de anderen in de scherp koude nachtlucht wat heen en weer stapten om de stramme leden wat soepeler te krijgen, nam Van Houthem zijn brigadier terzijde.
| |
| |
‘Waarom heb je hem niet laten aanhouden op het station Tarascon?’
Een beetje verlegen krabde Staring zich de ongeschoren kin.
‘Kijk, meneer Van Houthem... Ik had maar heel weinig tijd vóór de boemel met Alsettino binnenkwam... Natuurlijk zag ik direct een agent in uniform bij de uitgang en een inspecteur in uniform op het perron. Ik begreep, dat Alsettino even vlug als ik zou zien, dat het station bewaakt werd en dat hij dienovereenkomstig zijn maatregelen zou nemen. Hij zou niet zo gek zijn als een lammetje in de armen van de politie te lopen, waar of niet? Ik kon dus geen tijd gaan verknoeien om mijn verhaal te doen... waarschijnlijk zouden we kostbare minuten hebben verloren, voor ik die inspecteur alles duidelijk had kunnen maken in het Engels! Die boemel kwam al in de verte aanpuffen... Goed, ik stelde mij verdekt op aan de van de wachtkamer afgekeerde zijde van Alsettino's trein. Daar stond mijn sneltrein nog, die binnen een paar minuten naar Vaucluse zou vertrekken. Een aantal mensen uit de boemel stapten daarin over, onder anderen een paar boeren, waarvan er één een lange grijze rol oud linnen onder de arm had. De beschrijving, die de kellner in het station van Marseille ons gegeven had van Alsettino's pakket, klopte precies met die rol... Er zat een reep hechtpleister omheen. Het was duidelijk, dat Alsettino de Rubens aan een ander te dragen had gegeven om minder in de kijkert te lopen; van hemzelf was niets te zien. Ik besloot dus die boeren in mijn eigen trein te volgen, omdat ik er zeker van was, dat de Italiaan zijn schilderij niet in de steek zou laten en waarachtig, toen onze trein zich in beweging begon te zetten, sprong Alsettino uit de boemel, kwam met vijf stappen het perron over en wipte precies op tijd het portier in. Hij gaf de boeren een sigaret, bedankte voor de moeite en ging met zijn rol ergens verderop zitten. Ik hield mij uit het gezicht en volgde hem in Vaucluse... Ik geloof werkelijk niet, meneer Van Houthem, dat ik het beter had kunnen doen.’
‘Had je geen last met de conducteur? Je kaartje was toch maar geldig tot Tarascon?’
‘Neen... De conducteur had mij al gezien en mijn kaartje geknipt... Hij zal wel gedacht hebben, dat het in orde was...’
| |
| |
‘Hm... Oplichting van de Franse spoorwegen door een brigadier van de Amsterdamse recherche... 't Is mooi!’
Fidèle maakte aanstalten voor het vertrek. De postcommandant stapte in de tweede auto, die nu vooruit zou gaan om de weg te wijzen en Staring zocht, na zich dankbaar in de met schapenvacht gevoerde jas te hebben gehuld, zijn gewone plaatsje bij Rastignac op. Daarna zette de stoet zich in beweging langs een smalle, bochtige, met scherpe stenen bedekte landweg, die het uiterste van de motoren vergde, omdat hij ononderbroken langs de flank van een der uitlopers van de Mont Ventoux omhoog kronkelde. Na een kwartier hielden de wagens halt aan het eindpunt; de radiatoren kookten. De kleine troep begon de beklimming langs een pad, nog steiler dan de weg van Monteverde. Terwijl hij bij het uitstappen even omlaag keek, verbaasde de aan vlak terrein gewende Amsterdamse commissaris zich erover, dat hij sedert het verlaten van het kleine marktplein reeds zo veel moest zijn gestegen, want de vriendelijke lichtjes van het plaatsje schenen honderden meters beneden hem te liggen.
Met lange rustige stappen ging de postcommandant voorop. De gendarmes uit Marseille volgden hem met minder beheerste ademhaling; hun aan het vlakke stadsplaveisel gewende voeten zetten zij voorzichtig neer tussen de scherpe puntige stenen van het pad. De twee Hollanders sloten met Markman de rij, al spoedig hijgend van inspanning en zich het zweet uit de ogen wissend. Maar niemand deed het voorstel een ogenblik te rusten en op adem te komen. Het drama naderde zijn ontknoping en dit feit beheerste dermate de aandacht van de rechercheurs dat zij, zonder klagen, de ongewone klauterpartij voortzetten langs het in het stralende maanlicht duidelijk herkenbare voetpaadje.
Over het gehele lichaam bezweet en met een in zijn slapen bonzend hart, slaakte Van Houthem hortend en stotend een zucht van verlichting, toen een donkere gestalte tussen een paar rotsblokken kwam uitspringen en de postcommandant aan het hoofd van de stoet staande hield. Het was de door Staring uitgezette wachtpost.
| |
| |
Weinige meters verder lag het hoogste punt van de gevolgde route op de open kam van een smalle rug. De commissaris sleepte zich tegen de laatste hoogte op. De weinige adem, die hem nog restte werd hem benomen door het panorama dat zich in de blanke maannacht voor hem uitstrekte.
Aan de andere zijde van de kam, daalde het pad snel omlaag in een ravijn, op welks bodem een bergbeek zich murmelend en schuimend een weg zocht naar de vlakte. Een ruwe houten brug was over het stroompje gelegd en gaf toegang tot een paadje, dat steil opklom naar een lang, laag, witgepleisterd huis. Het lag bijna op de kam aan de overzijde van het dal en stak in het blauwige licht scherp af tegen de donkere wand erachter. En boven die wand, maar ver, ver weg, verhief zich nu in volle pracht de schemerige muur van het Alpengebied, een wazige, grillig gekartelde, lokkende ijsbarrière. Een koude wind, snijdend als een mes, waarschuwde Van Houthem ervoor, dat hij er verstandig aan zou doen beschutting te zoeken voor zijn bezwete lichaam. Evenals zijn makkers zocht ook hij nu een plaatsje in de luwte van enige verwrongen dennetjes, iets beneden de kam. Zijn voeten streken ritselend door een lage, harde begroeiing... Het leek wel heide.
Fidèle gaf intussen, in overleg met de postcommandant van Monteverde, zijn aanwijzingen voor de postenlinie, die rondom het huis aan de overzijde van de vallei zou worden uitgezet. De wachtpost vertelde, dat tegen zonsondergang, de gebroeders Germain, die hij meermalen in het dorp had gezien, mèt de die middag aangekomen vreemdeling, op de bank naast de voordeur van het chalet hadden zitten praten. Toen het begon te schemeren was men naar binnen gegaan en het licht in een der kamers had tot een kwartier geleden naar buiten gestraald.
Van Houthem was dankbaar toen de besprekingen een eind namen en hij weer in beweging kon komen na het oponthoud op de ijzig koude kam. Alles was hier zo vreemd, dat hij zich met geweld ervan moest overtuigen, dat het werkelijkheid was en geen wonderlijke droom. Hij daalde af tussen grillig gevormde dwergboompjes, waartussen de maan de meest onverwachte lichteffecten toverde en gedrochtige schaduwen wierp. Alles was
| |
| |
onwerkelijk en geheel afwijkend van de sensatie, die men bijvoorbeeld onderging in een kaal Hollands bos. Hij was blij toen eindelijk de beek voor zijn voeten bruiste en hij, over een paar ruwe boomstammen met een wrakke leuning, op de open helling aan de overzijde kon komen, bevrijd uit het verwarrende spel van licht en schaduw tussen de in bochten gekronkelde takken.
Zwijgend verspreidden zich de gendarmes onder leiding van Staring, die de achterzijde van het huis zou bewaken. Fidèle met de postcommandant, op de hielen gevolgd door Van Houthem en Markman, stapten op de voordeur toe. De Franse inspecteur raapte een vuistgrote steen op en bonsde daarmee enige malen op de dikke, donker gebeitste planken. De slagen weergalmden hol in de stilte van het huis. Ergens achter een raam aan de linkerzijde verscheen plotseling een bewegend licht. Maar er werd niet geopend. Wel hoorden de wachtende gesmoorde geluiden. De ongeduldige Fidèle bewerkte opnieuw het resonerende hout. Tegelijk werd boven de deur een zolderraam opengestoten en verscheen een hoofd met verwarde haren. Een zware, barse stem snauwde:
‘Wat is dat voor een lawaai? Zijn jullie bedonderd om hier de boel op stelten te komen zetten?’
‘Politie!’ antwoordde Fidèle. ‘Maak nu maar gauw de deur open!’
‘Politie?’ hoonde de stem. ‘Dat kan iedereen zeggen. Kom maar terug als het dag is. 's Nachts om half één doe ik niet open, al vertelde men mij, dat men M'sieu le Président in eigen persoon was! En maak nu maar gauw, dat jullie wegkomen...’
Vóór het zolderraam geheel was dichtgetrokken, riep de postcommandant van Monteverde, terwijl hij achteruittrad en het licht van zijn zaklamp vol op zijn baardige gezicht liet vallen: ‘Ik ben het, meneer Henri! Darsan uit Monteverde. De meneer, die u wil spreken, is inspecteur Fidèle van de Sûreté uit Marseille. Weest u nu verstandig en maak de deur open...’
De stem uit de duisternis van de dakkapel bromde iets onverstaanbaars, toen werd het raam met een harde slag dichtgetrokken. Binnen werd weer gestommel hoorbaar en er werd licht ge- | |
| |
maakt in het portaal. Een ketting rammelde en een grendel werd verschoven. Eindelijk opende zich de deur. Twee mannen, die haastig een jas over hun pyjama's hadden aangeschoten, wachtten in een ruime hal de bezoekers op.
‘U bent de gebroeders Germain, heren!’ Fidèle stapte na een scherpe blik op het tweetal binnen. ‘Ik wil graag uw logé spreken.’
‘Er is hier geen logé!’ Het was onmiskenbaar dezelfde stem van het dakvenster. ‘We wonen hier samen.’
Fidèle haalde een officieel document uit zijn zak en overhandigde dit aan de spreker.
‘Hier is mijn bevel tot huiszoeking.’
De twee Germains bogen zich over het papier, lazen het en wisselden een blik, waaruit niet de minste onrust sprak, maar die duidelijk zei, dat er niets anders op zou zitten, dan de politie haar gang te laten gaan.
De inspecteur posteerde de commandant van Monteverde aan de voorzijde van het chalet, sloot de voordeur, waardoor de scherpe koude binnendrong en wees de twee bewoners van het huis de gemakkelijke rieten stoelen aan van een tuinzitje.
‘Kijken jullie beiden de zaak even na,’ zei hij tot Van Houthem en Markman. ‘Ik zal onderhand deze twee hier in het oog houden.’
Zonder een woord te wisselen, ogenschijnlijk oppervlakkig de verschillende vertrekken opnemend,
maar in werkelijkheid alle bijzonderheden nauwlettend in hun geheugen prentend, doorliepen de commissaris en de detective achtereenvolgens een woonkamer, een eetkamer, een keuken, een grote slaapkamer waar twee bedden stonden, een kleine logeerkamer, een bergkamertje, de kelder en de zolder. Na twintig minuten kwamen zij in de hall terug. Er werd niet gesproken, want het wisselen van één snelle blik tussen Fidèle en Van Houthem, gaf de eerste de zekerheid, dat de huiszoeking niet tevergeefs was gedaan. De oudste Germain, Henri, barstte in een spottend gelach uit. Dominique vroeg glimlachend aan de commissaris: ‘En, waar hebt u onze logé gelaten?’
‘Waar is de zitkamer?’ Fidèle was opgestaan. Van Houthem
| |
| |
wees op een deur. ‘Willen de heren mij dan maar volgen?’
De Fransman had de deur geopend en liet het licht van zijn zaklantaarn door het vertrek spelen. In het midden, boven de tafel, bedekt met boeken, illustraties, schetsboeken, glazen en flessen, zag hij een drukgaslamp hangen.
‘Steekt u die lamp even aan, meneer Germain!’
Henri haalde de schouders op, maar deed wat men van hem verlangde. Met een in spiritus gedrenkte prop watten, die hij ontstak, verwarmde hij de toevoerbuis van het gas en spoedig begon met een kleine plof de gloeikous te stralen. De chaotische verwarring van de kamer was nu te overzien.
In een halve cirkel voor de haard stonden drie leren fauteuils, met daarnaast lage tafeltjes, die overvolle asbakken, geledigde glazen en doosjes met sigaretten droegen. Boeken lagen overal in het rond, op stoelen, op de vloer, en stonden in rijen in langs de muur geplaatste rekken. De wanden gingen geheel schuil achter studies en schetsen in houtskool en pastel en in een der hoeken was het een warwinkel van nog niet ingelijste landschappen en berggezichten in olieverf en onbeschilderde doeken op spanramen.
Fidèle schoof vijf stoelen bij de rommelige tafel en nodigde het gezelschap uit te gaan zitten.
‘Deze meneer, een commissaris van de Nederlandse politie, heeft u een paar vragen te stellen, messieurs. Het staat u vrij deze al of niet te beantwoorden, maar ik zou u raden hem de inlichtingen te geven, die hij verlangt. Het zal u een reis naar de Préfecture in Vaucluse besparen.’
‘Wij hebben niets te verzwijgen,’ zei Henri glimlachend. ‘Laat maar horen wat u weten wilt, meneer de buitenlander!’
Van Houthem, die zijn pijp te voorschijn had gehaald, zocht met een ongeduldig gebaar in zijn zakken.
‘Is u bekend,’ vroeg hij, nog steeds met een verwonderde uitdrukking zich op de zakken kloppend, ‘met een Italiaan, die Alsettino heet en zich ook wel Rossetti en Michel Angelo noemt?’
De twee broeders schudden het hoofd. Smalend vroeg Dominique:
| |
| |
‘U bedoelt toch niet die knaap, die de laatste naam in één woord schreef, de plafondschilder van de Sixtina?’
‘Neen... Ik bedoel de man, die hier vanmiddag bij u is aangekomen.’ Van Houthem was zichtbaar verstrooid. Hij had het zoeken in zijn zakken nog niet opgegeven.
‘Ben je iets kwijt, mon ami?’ vroeg Fidèle.
‘Ja. Ik kan mijn tabak niet vinden. Je weet, ik kan nu eenmaal moeilijk werken zonder mijn pijp.’ Zijn gezicht klaarde op. ‘Misschien kunnen de heren Germain mij aan een plukje pijptabak helpen...’
‘Jammer, maar wij hebben geen van tweeën ooit een pijp aangeraakt,’ zei Henri. Spottend voegde hij er aan toe: ‘Waarom gaat u niet even naar Marseille? Wanneer u daar aankomt zijn de winkels zeker open!’
Afwezig schudde de Hollander het hoofd.
‘Ach... het doet er ook weinig toe... U hebt hier zeker vaak logé's, meneer Henri?’
‘In de zomer wel. 's Winters is er niet veel te beleven in het hooggebergte... Dan blijven de mensen liever in de stad.’
Markman nam de ondervrager tersluiks op en wierp daarna een vragende blik naar Fidèle. Hij had iets anders van de Amsterdammer verwacht dan dit aarzelende optreden.
‘Wanneer had u de laatste maal een logé?’
‘Dat zal ongeveer een half jaar geleden zijn geweest.’
‘Sliep die in dat kleine kamertje, achter de slaapkamer van u en uw broer?’
‘Inderdaad.’
‘Was die logé ziek. Koorts of zo iets?’
Henri keek zijn broer met opgetrokken wenkbrauwen aan. En zulke stumpers maakt men in Holland commissaris! scheen hij te willen zeggen.
‘Zo ver ik weet mankeerde onze logé niets. Hoe dat zo?’
‘Omdat het logeerbed nu nog warm is!’
Fidèle grinnikte waarderend en stak daarmee de Amerikaan, die slechts enkele woorden van het in het Frans gevoerde gesprek kon verstaan, een hart onder de riem.
‘Was die logé een man of een vrouw?’ ging Van Houthem voort.
| |
| |
‘Een vrouw. Jeanne Murat. De aquarelliste.’ Men kon horen, dat Henri zich minder zelfverzekerd voelde dan bij het begin van het gesprek.
‘Rookte die 's nachts een pijp? Op het nachtkastje naast het logeerbed vond ik deze daareven. Oók die was nog warm! Van u of uw broer kan zij niet zijn, want u hebt verklaard dat u nooit pijpen rookt...’
De twee broers zwegen.
‘We hebben genoeg geschertst, heren!’ Van Houthem accepteerde de sigaar, die Markman hem over de tafel toereikte. ‘Ik zal u bewijzen, dat de man, wiens namen ik u daarstraks noemde, vannacht hier in huis was en zijn bed in de logeerkamer heeft verlaten, terwijl meneer Henri ons aan de praat hield. Nu dan... In de rommelkamer staat een kleine zwarte koffer, waarop de bijna uitgewiste initialen E.R. - Enrico Rossetti - zijn geschilderd. Op die koffer zit een etiket, door het bagagedepôt van het Gare du Midi in Parijs op 6 Maart afgestempeld. Verder draagt die koffer een pas enkele dagen geleden daarop geplakt papier, dat uw adres vermeldt. Ze is per spoor van Marseille naar Vaucluse verzonden en vandaar met een vrachtdienst naar Monteverde. Deze feiten kan de politie binnen enkele uren verifiëren, zoals u wel zult begrijpen.’
Met de ogen op de tegenover hem zittende broeders, deed de commissaris een paar stevige trekken aan zijn sigaar, tot deze naar zijn zin brandde.
‘Dat bed in de logeerkamer is vannacht beslapen door iemand, die toen hij opstond geen tijd had zijn bezittingen, die hij op het nachtkastje had gelegd, in de zak te steken. Daartoe behoorde een sleuteltje, dat op de zwarte koffer past. Verder zag ik een portemonnaie, waarin zich behalve Frans, ook Engels en Hollands geld bevond. Alsettino was deze maand in Holland, Engeland en Frankrijk.’
Niemand had een woord te zeggen.
‘Gisteravond,’ ging de commissaris voort, ‘had u bezoek. Er stonden drie stoelen voor de haard. Van de plaats waar ik nu zit, zie ik drie glazen op de bijzettafeltjes staan, uit elk waarvan rumgroc is gedronken. In twee van de drie asbakken bij de
| |
| |
haard trof ik de overblijfselen van sigaretten en sigarettenas aan. In het derde bakje vond ik tabaksas, geheel gelijk aan die, welke nog in de pijp op het nachtkastje zit. De man, die hier met heeft zitten roken en drinken, die in de logeerkamer sliep en eigenaar is van de zwarte koffer, heet Alsettino.’
‘U vindt dat misschien een logische conclusie, maar ik zie in uw zogenaamde bewijsvoering alleen maar een poging om uw figuur te redden. Kent u nog meer van die sprookjes?’
Henri trachtte zich een houding te geven, maar Dominique hield de ogen neergeslagen en volgde met een vinger de lijnen der ornamentuur van een voor hem liggende bandillustratie.
‘O ja,’ antwoordde Van Houthem op de laatste vraag. ‘Ik ben nog lang niet klaar en het wordt steeds interessanter... Vanmorgen, of liever gisterenmorgen vertrok Alsettino uit Marseille per trein. Hij werd gevolgd door een rechercheur, die buiten staat op dit ogenblik. Van Vaucluse ging hij per bus naar Monteverde, vandaar met een rijtuig naar het begin van het pad, dat naar dit chalet voert. Steeds was hij onder politietoezicht. Vanaf het ogenblik, dat hij uw huis binnenging, werd dit door een wachtpost aan de overzijde van de vallei bewaakt. Die bewaker zag omstreeks zonsondergang Alsettino in uw bijzijn voor de deur op een bank zitten en hem daarna met u naar binnen gaan. Alsettino is niet langs het pad naar de bewoonde wereld teruggekeerd en volgens de plaatselijke politie is het de enige weg, welke hij had kunnen nemen. Alsettino moet zich nog in uw woning bevinden.’
‘'t Is eenvoudig fantastisch hoe de politie kan fantaseren!’
Dominique keek op.
‘Wat wil je winnen met je verweer, Henri?’ De jongere man haalde de schouders op. ‘Die mensen weten waarover zij praten. Laten wij ons niet langer aanstellen als een paar imbecielen.’
‘Ik geef je toe, beste jongen, dat die rol me tegen de borst stuit.’ Henri wendde zich naar Van
Houthem. ‘Wel... u hebt gelijk. Alsettino was hier toen u kwam. Ik heb u alleen maar aan de praat gehouden, omdat iedere minuut uitstel hem verder buiten uw bereik brengt. Ik weet niet, waarom u er zo op gebrand bent Alsettino te ontmoeten en het interesseert mij ook
| |
| |
niet. Maar als een vriend mij vraagt ongewenste bezoekers bezig te houden, terwijl hij de benen neemt, klopt hij niet aan dovemans deur. Dominique heeft hem door de achterdeur uitgelaten toen u klopte en er zijn hier zoveel veilige schuilplaatsen in de omgeving, dat u hem nu niet meer zult vinden, al liet u daarvoor een bataljon Chasseurs d'Afrique aanrukken!’
‘Het spijt mij, meneer Henri. Maar nu schijnt u toch te denken, dat wij van de politie imbecielen zijn. Vóór op uw deur werd geklopt, stond er een van onze mannen bij uw achterdeur. Hij staat er trouwens nòg. Alsettino heeft dit huis niet verlaten.’
‘Maar als u dan zo precies weet dat hij nog hier is, breng hem dan toch voor de dag, m'sieu! U hebt het huis reeds doorzocht en u moet dus zijn schuilplaats kennen!’
Van Houthem wees naar de drukgaslamp boven de tafel.
‘Waar staat de persinstallatie, meneer Henri, die uw lamp van benzine voorziet?’
‘Maar u weet immers alles! Wijst u haar maar aan.’
‘Fidèle en Markman,’ zei Van Houthem in het Engels, ‘willen jullie dat boekenrek naast de deur naar de eetkamer ongeveer een meter in de richting van de buitenmuur opschuiven? Op die gebeitste vloerplanken zijn duidelijk de moeten te zien, waar de poten een uur geleden nog moeten hebben gestaan!’
Hoewel vrij zwaar, was het rek met de vele boeken gemakkelijk over de gladgewreven vloer te verschuiven. In het nu zichtbaar wordende muurvlak was een vierkant luikje aangebracht. Fidèle lichtte de klink daarvan op en trok het open. In een nis, ten dele boven en ten dele onder de vloer van de kamer, stond de rode cylinder van het gasdrukapparaat. Ineengehurkt zittend in de nauwe ruimte werd een man zichtbaar, in pyjama, met op zijn schoot een armvol kledingstukken. Van onder een wilde bos zwart krullend haar nam hij de Franse inspecteur met een paar olijke ogen verwijtend op.
‘Maar, meneer! Had u nu niet eerst even behoorlijk kunnen kloppen? U ziet toch dat ik niet gekleed ben en zó geen bezoek kan ontvangen! Kom liever een andere keer terug... Adieu! Et fermez la porte, s'il vous plaît, m'sieu!’
| |
| |
Fidèle poogde ernstig te blijven, maar zonder succes. Hij barstte uit in een gulle lach.
‘Maar, mijn waarde! Ik moet u spreken. Beslist en onmiddellijk. Dat gedoogt geen uitstel. Ik heb straks nog een arrestatie te verrichten!’ Toen ging hij op gemoedelijke toon voort. ‘Ik zou er maar uitkomen, Alsettino. Onder mijn toezicht kan je je in de kamer hiernaast verkleden.’
Het duurde vrij lang, voor Fidèle met de Italiaan weer in de zitkamer verscheen. Van Houthem had zich de tijd gekort met het bekijken van de schilderijen in de hoek van de kamer en was tot de conclusie gekomen, dat het oeuvre van de gebroeders Germain niet zijn genre was. Markman daarentegen gaf voor het eerst duidelijke tekenen van ongeduld. Hij wendde de blik niet van de eetkamerdeur af en kauwde tegelijkertijd zijn zware sigaar aan flarden. Toen Fidèle met zijn metgezel op de tafel toetrad, werd de Amerikaan de spanning te machtig. Hij sprong overeind, wierp de overblijfselen van zijn sigaar in de haard en trad Alsettino in de weg. Dreigend vroeg hij: ‘Waar is het schilderij?’
De ontvoerder van Judith en Holofernes nam zijn tegenstander koeltjes van het hoofd tot de voeten op, liep hem voorbij, trok een stoel naar zich toe en ging naast Fidèle zitten. Hij hief bedaard de ogen op naar Markman, die met gebalde vuisten voor hem bleef staan en antwoordde in het Engels: ‘Een zéér belangrijk punt, dat u daar aanroert, meneer! Waar is het schilderij? Ik zal het u zeggen. De Rubens is ondergedoken op een plaats, die mij alleen bekend is. Judith en Holofernes wachten geduldig, tot ze voor mij in de bres kunnen springen. Ze hebben namelijk de rotsvaste overtuiging, dat hun afwezigheid van uitermate groot gewicht voor mij zal blijken. Hoewel de politie mij van niets kan beschuldigen, acht ik haar ertoe in staat het met bluf te proberen en te kijken hoe ver ze kan gaan. Dan breekt het ogenblik aan, waarop Holofernes in actie komt! Dat neemt niet weg, dat het mij een pak van het hart zal zijn, van deze meneer van de Sûreté te horen, dat de arrestatie, waarom hij zit te springen, ditmaal niet doorgaat. Want...’ Alsettino
| |
| |
onderstreepte zijn betoog met opgeheven wijsvinger, ‘de plaats, waar die twee tortelduiven zijn ondergebracht is nu niet bepaald een ideale ruimte om een oude meester op te bergen! Als men ze niet spoedig de vrijheid hergeeft, zou het best kunnen, dat de schone Judith en haar veldheer er het leven bij laten. En aan een Rubens in staat van ontbinding heeft meneer Cardigan tenslotte niets, wat?’
Markman had staande toegeluisterd. Zijn beheersing en zijn Amerikaanse flegma waren teruggekeerd. Noch zijn opdrachtgever, noch hijzelf was geïnteresseerd in de persoon van Alsettino. Sterker nog: het was allerminst in Cardigan's belang, dat de Italiaan zou worden ingesloten en de hele voorgeschiedenis van de diefstal zou verraden. Alleen de Rubens had betekenis voor de detective. Hij keek Van Houthem monsterend aan en wilde deze juist voorstellen de verdachte maar te laten lopen tegen onmiddellijke afgifte van het schilderij, toen de zachte, ironische stem voortging.
‘Het doet mij genoegen aan de peinzende gezichten van de heren te zien, dat zij het probleem ernstig wikken en wegen. Ik kan ze bijna horen denken. En wat ik hoor is dit: Wat moeten we nu eigenlijk deze sympathieke jonge man ten laste leggen? Heeft hij een inbraak gepleegd? Neen, want daarvan is in het Rijksmuseum geen spoor te bekennen geweest... Heeft hij het schilderij ontvreemd? Misschien... wij hebben een touw uit een raam zien hangen, maar dat is dan ook alles! Wel vermoeden wij, dat hij ons nu zou kunnen vertellen waar het doek uithangt, maar dat is geen misdrijf, zo lang we niet precies weten of hij die wijsheid op illegale wijze heeft verkregen! Maar, denkt ge, hij hield zich dan toch maar op strafbare wijze op in het Rijksmuseum, omstreeks de tijd van de diefstal. Alweer: neen! Want hij is in het bezit van een door de museumdirectie ondertekende brief, waarin hem wordt toegestaan zich tussen 1 Februari en 15 Maart vrijelijk in het museum te bewegen voor de uitvoering van zijn werkzaamheden! En wie heeft hij benadeeld, indien al een rechtbank te vinden zou zijn, die hem schuldig zou verklaren aan een wettelijk bewezen diefstal? Na de verwijdering uit de Vlaamse zaal kon de directie van het museum, noch de Neder- | |
| |
landse staat enig recht uitoefenen op de Judith en Holofernes, nietwaar? Alleen Cardigan zou kunnen uitmaken of er reden bestond voor het indienen van een aanklacht. En is die aanklacht ingediend? Ben ik er ver naast, wanneer ik de man, die mij zo even toeriep: Waar is het schilderij? als vertegenwoordiger van de belangen van onze Amerikaanse millionnair beschouw? En mag ik vragen: heeft hij een aanklacht tegen mij ingediend bij de Nederlandse of bij de Franse politie of is het zijn opdrachtgever alleen en uitsluitend te doen om de verwerving van de Rubens?’
Alsettino liet duidelijk blijken, dat zijn vragen slechts een rhetorische strekking hadden. Hij strekte de hand uit naar een op tafel liggend pakje sigaretten van zijn gastheren en bediende zich. Daarna wendde hij zich in het Frans tot Van Houthem en Fidèle.
‘Ecoutez, messieurs! Ik ben niet goed op de hoogte van de procedure in strafzaken. Hoe zou ik ook? Ik heb gelukkig nog nooit zo iets meegemaakt. Eh bien... het is best mogelijk, dat de politie in Nederland of Frankrijk, iemand van een misdrijf kan verdenken en daarvoor kan laten insluiten, ook zonder dat de belanghebbenden een aanklacht tegen de verdachte hebben ingediend... Maar er is een ontzaglijk verschil tussen verdenken en bewijzen! Dat weet ik uit ondervinding...! Laten wij aannemen, dat de politie het er op waagt, dat zij mij arresteert en mij voor de rechtbank van diefstal van de Rubens beschuldigt. Hoe wil zij dan wettig en overtuigend mijn schuld bewijzen?... Kom, messieurs, u weet even goed als ik, dat een afdoend bewijs niet te leveren is en dat een behoorlijk verdediger geen stuk heel laat van uw beweringen!’
De Italiaan had zijn raillerende toon laten varen. Met onmiskenbare ernst ging hij verder:
‘Laten wij geen enkele factor in deze zaak verwaarlozen. Vooral niet de factor Cardigan. Eerst heeft Nederland hem voor een fantastisch bedrag een oude meester verkocht, zonder hem de beschikking over het schilderij af te staan. Door onvoldoende bewaking laat Nederland zich het doek ontfutselen. De enige kans voor Cardigan. om zelf te trachten de Rubens, zijn
| |
| |
Rubens, in handen te krijgen. Die kans doet zich op een zeker ogenblik inderdaad voor. Nu, op dit moment! Maar de politie geeft hem die kans niet. Neen, zij moet een arrestatie doen en hoe ook, wie ook in de verdachtenbank sleuren, ofschoon zij weet, dat een veroordeling uitgesloten is. En ondertussen, terwijl zij haar tijd verspilt met het zoeken van onbestaanbaar bewijs gaat de Judith en Holofernes stomweg verloren! Het is niet mijn bedoeling om te stoken, maar ik denk zo, dat meneer Cardigan, na de rapporten van zijn detective te hebben gelezen over de wijze, waarop de politie hem heeft gedwarsboomd in zijn pogen om zijn eigendom eindelijk in zijn bezit te krijgen, wel een prettige nasmaak zal overhouden en aan al zijn relaties zal vertellen wat een genoegen het is om zaken te doen met Nederland!’
Alsettino zweeg en rookte met een meewarig gezicht zijn sigaret. Het zuidelijke bloed van Fidèle altijd vlug in beweging wanneer een komische situatie opdook, overzag ook in dit geval zonder moeite de geraffineerdheid, waarmee de Italiaan zijn eindspel had opgebouwd. Hij twijfelde er niet aan, dat de Rubens in een hachelijke positie verkeerde. Hij begreep, dat de grijze rol in deze rotsige omgeving, vol spleten en spelonken, op duizend plaatsen onvindbaar kon zijn opgeborgen en hij zag in, dat Alsettino, die voor zijn vrijheid vocht, niet zou kunnen worden gedwongen de bergplaats van de verstekeling te verraden.
Ook Van Houthem was niet blind voor de uiterst ernstige consequenties, die een door hem te nemen beslissing kon hebben. Niets zou voor Alsettino gemakkelijker zijn geweest, dan na het vallen van de duisternis en voor het opkomen der maan, met behulp van de plaatselijk bekende broeders Germain, ergens in dit moeilijk begaanbare terrein een schuilhoek te vinden, die alleen met behulp van de ingewijden zou zijn te ontdekken. De wachtpost op de tegenoverliggende kam zou van die afstand de bewegingen van voorzichtig voortsluipende mannen, tegen de donkere achtergrond van de bergwand achter het chalet, onmogelijk hebben kunnen zien. Hij wendde zich naar zijn verdachte:
‘Hoe lang kan het doek het zonder ernstige beschadiging daar
| |
| |
uithouden?’ De commissaris had in het Engels gesproken, om ook Markman de gelegenheid te geven aan de bespreking deel te nemen.
‘Hoogstens twee dagen.’
‘Dan stel ik dit voor...’ Van Houthem richtte zijn woorden in hoofdzaak tot de Amerikaan. ‘Fidèle arresteert Alsettino als verdacht van diefstal van de Rubens. Hij brengt hem onmiddellijk naar een plaats, waar hij veilig kan worden opgeborgen, bijvoorbeeld naar de Préfecture in Vaucluse. Ik vraag, zodra het licht wordt, een ijlgesprek aan met mijn procureur-generaal en ik stel deze op de hoogte van de stand van zaken. Tenslotte ligt de beslissing bij mijn superieuren en niet bij mij. Markman blijft met Staring hier in het chalet om de heren Germain te bewaken en er voor te zorgen, dat zij er niet met het schilderij van door gaan. En Alsettino behoeft zich niet in de handen te wrijven, dat de zaak voor hem in kannen en kruiken is, wanneer mijn P.G. hem wegens gebrek aan bewijs zou laten lopen, want als ik mij niet vergis, zit de politie in Italië nog steeds op hem te wachten...’
‘Ik kan er mij mee verenigen,’ zei Markman bedachtzaam, terwijl hij zijn sigaar van de ene mondhoek naar de andere liet wandelen. ‘Alleen ben ik er tegen, dat Alsettino aan de Italiaanse politie wordt uitgeleverd. Wij zitten hier bijeen voor één concreet geval en dat geval vraagt om regeling. Wat hij verder heeft uitgespookt in andere landen gaat mij niet aan. Ik geloof ook niet, dat mijn opdrachtgever het zou appreciëren, wanneer Alsettino, indien hij vrijwillig afstand doet van de Rubens, voor een gans andere zaak de schuur zou indraaien. Neen, het moet zó zijn: aanwijzing van het schilderij... volledige vrijheid voor de verdachte.’
‘Ik zal het mijn P.G. overbrengen,’ zei Van Houthem.
‘Het is volkomen begrijpelijk, mon ami,’ mengde zich nu Fidèle, wiens donkere ogen vol dansende vonkjes van jolijt stonden en die zich moeite moest geven niet eens hartelijk uit te lachen over de onmogelijke ingewikkeldheid van de situatie, in het gesprek, ‘dat je de beslissing overlaat aan je superieuren. Dat is zeer correct! Maar... hoe onverbiddelijk de ambtelijke
| |
| |
molens ook mogen draaien, ze draaien uiterst traag! Laten we elkaar op dit punt niets wijsmaken! Wanneer ik deze affaire goed bezie, dan zitten er zo veel haken en ogen aan, dat de juristen zullen likkebaarden als ze dit kluwen eenmaal in handen hebben. Een Italiaan met een verleden, die op Frans gebied wordt gearresteerd voor uitlevering aan de Hollandse politie wegens diefstal van een aan een Amerikaan toebehorend schilderij uit een Nederlands museum. Daarbij komt dat de schuld van de verdachte moeilijk te bewijzen zal zijn en dat de eigenaar iemand is, die een vooraanstaande rol speelt op het terrein van de internationale economie. Ik ben erg bang, mon cher, dat vóór het overleg tussen jouw P.G. en de ministers van Justitie en van Buitenlandse Zaken in Den Haag geëindigd zal zijn, de Rubens voor altijd verloren zal wezen. Mais enfin... jij moet je plicht doen, Van Houthem!... Kom,’ voegde hij er met een zucht aan toe, ‘ik zal dan maar eens de dans openen en Alsettino naar Vaucluse brengen met mijn auto. De gendarmes uit Marseille laat ik voorlopig hier. Zodra het licht wordt kan jij hun wagen gebruiken om naar Monteverde te gaan en te telefoneren met Amsterdam. Vóór je gesprek doorkomt ben ik er weer terug. Markman en Staring blijven hier voor de bewaking. De postcommandant van Monteverde assisteert mij bij het wegbrengen van Alsettino.’
De inspecteur stond op en gaf Alsettino een wenk. Ook deze kwam overeind. ‘Ik zal u geen moeite geven,’ zei hij met een glimlach... Au revoir, Henri... Au revoir, Dominique... Adieu, monsieur l'Américain... Adieu, monsieur le Commissaire.’
‘We zullen je bezittingen van het nachttafeltje en je jas even halen,’ stelde Fidèle voor. ‘Tot ziens, mes amis.’
|
|