Een Rubens op drift
(1962)–W.H. van Eemlandt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
them en Markman hielden hun aantekeningen bij, terwijl zij met tussenpozen peinzend voor zich uitstaarden; Fidèle was doende met het invullen van formulieren, die, zodra de nachtdienst geeindigd zou zijn, door de verschillende afdelingen in behandeling zouden worden genomen. De Centrale Post was reeds bezig met het oproepen van de in en om de stad zwervende politiewagens en verspreidde het signalement aan de grensposten. Langzaam maar zeker kwam het uitgebreide apparaat van de opsporing in werking. Eindelijk schoof Fidèle het laatste briefje met notities terzijde. Achterovergeleund in zijn stoel stak hij een Caporal op en wierp een blik op zijn beide metgezellen. ‘Het is hoopgevend, dat we nog niets van Staring en Corbeau hebben gehoord. Het is nu vijf uur...’ zei hij. ‘Eigenlijk verbaast het mij een beetje,’ merkte Van Houthem op. ‘Wanneer ze werkelijk beet hadden, zou Staring dunkt mij wel een middel hebben gevonden ons iets te laten weten. Wat doen we, wanneer de hond het spoor bijster raakt?’ ‘Monsieur Le Cercle!’ antwoordde de Fransman laconiek, terwijl hij de beweging maakte van iemand, die een omslagboor hanteert. ‘Binnen een uur wordt de opsporing op de normale manier aangevat en ik zou mij erg moeten vergissen, wanneer we niet binnen vier en twintig uur persoonlijk kennis kunnen maken met Alsettino. We hebben een goed signalement en een warm spoor...’ Markman stak met voorgewende onverschilligheid een nieuwe sigaar op. ‘We hebben nog niet afgesproken wat we doen, wanneer we de hand hebben gelegd op de Rubens,’ zei hij effen. ‘Ik zou graag weten waar ik aan toe ben.’ ‘Dat zal voor een groot deel van Van Houthem afhangen!’ Fidèle keek zijn rustige Hollandse vriend van terzijde aan. ‘Ik geloof,’ begon deze, na even te hebben nagedacht, ‘dat we samen wel een bevredigende oplossing zullen vinden. Kijk, het zou waanzin zijn te ontkennen, dat juridisch Cardigan de enige is, die op dit moment rechten kan doen gelden op het schilderij. De Nederlandse regering heeft de volle waarde - en meer - voor de Judith en Holofernes ontvangen en het Rijksmuseum heeft | |
[pagina 169]
| |
zich onmiskenbaar in gebreke gesteld en contractueel het bezit verspeeld. Ik ben geen jurist, maar ik geloof wel, dat dit standpunt niet veel zal afwijken van de mening van de minister. Ik kan mij niet voorstellen, dat men in Den Haag van mij zal verwachten, dat ik met geweld van wapens mij in het bezit stel van de Rubens, wanneer we die ontdekken... Als Cardigan de zaak voor de rechter zou brengen, in dit geval hier in Marseille, en hij dagvaardde mij als getuige, dan zou ik moeten erkennen, dat Cardigan als volle eigenaar moet worden beschouwd en recht heeft op de afgifte van het doek. Ik geloof dat we alle moeilijkheden kunnen voorkomen, wanneer Fidèle, als vertegenwoordigende de Franse politie, zich belast met de bewaring. Ik stel mij onmiddellijk telefonisch in verbinding met mijn P.G., breng hem er van op de hoogte, dat hier een vertegenwoordiger van Cardigan aanwezig is, die namens de eigenaar het schilderij opeist en vraag hem om nieuwe instructies. Lijkt jullie deze procedure niet het beste?’ Markman nam met een zekere plechtigheid zijn sigaar uit de mond. Hij stak Van Houthem de hand toe. ‘Salomo zelf zou het je niet hebben kunnen verbeteren, ouwe jongen! Ik ga er volkomen mee accoord en zal dus geen stappen nemen, vóór jouw regering zich heeft uitgesproken.’ ‘Dan spreken we dus af,’ stipuleerde Fidèle, ‘dat wie van jullie beiden ook het schilderij in handen krijgt, het aan mij zal afdragen ter bewaring in de kluis van het hoofdbureau, totdat het standpunt van de Nederlandse regering bepaald is.’ ‘Als ik Markman goed begrepen heb,’ zei Van Houthem, verdiept in het schoonkrabben van zijn pijp, ‘stelt hij geen prijs op Alsettino. Dat is maar goed ook, want dan behoef ik in het ergste geval tenminste niet met lege handen in Amsterdam terug te komen.’ De Amerikaan keek een beetje zuinig. Fidèle, die hem scherp opnam, meende een ogenblik dat hij een lans zou breken voor de verdachte, maar de detective verborg zijn korte verwarring snel achter zijn uitgestreken pokergezicht. Fidèle dacht het zijne van de misnoegde uitdrukking, die slechts een ondeelbaar moment was zichtbaar geweest, maar | |
[pagina 170]
| |
achtte het niet het juiste tijdstip daarop thans dieper in te gaan. Hij belde het lokaal van de wacht op en gaf order, dat een aantal met name genoemde personen zich onmiddellijk bij hem moesten aanmelden, zodra ze binnenkwamen. Na zes uur verschenen de opgeroepenen in snelle opeenvolging en kon Fidèle zijn instructies geven voor het sluiten van het net rondom de ontvoerder van de Judith en Holofernes.
Om even over halfzeven kwam Corbeau binnen, mèt Césare maar zonder Staring. Als was hij op parade trad hij met afgemeten dienststappen op de schrijftafel van zijn chef toe, sloeg de hakken klappend aaneen en rapporteerde met de toonloze stem, die agenten op bepaalde ogenblikken tegenover hun meerderen menen te moeten gebruiken: ‘Le nommé Alsettino is met de werkliedentrein van 5 uur 12 naar Tarascon vertrokken. De Hollandse brigadier is hem met de sneltrein van 6 uur 15 nagereisd; hij zal in de loop van de dag rapporteren.’ Terwijl Van Houthem verheugd dit bericht voor Markman vertaalde, zei Fidèle: ‘Plaats rust, Corbeau! Dat is goed nieuws, wat je ons brengt. Begin nu met dat houten gezicht van je op te bergen en ga zitten. Zo, vertel nu precies wat er gebeurd is. Hier, een Caporal!’ Corbeau strekte zijn moede benen gemakkelijk voor zich uit, deed een paar tevreden trekjes aan zijn sigaret en begon: ‘Césare had er van het begin af aan plezier in, inspecteur. Er waren bijna geen mensen op straat en hij had een prima reukspoor te pakken. De brigadier heeft vannacht méér van Marseille gezien dan de doorsnee bezoeker, want we hebben ruim twee uur achter de hond aangesjokt. De mannen, die we volgden moeten meermalen hebben stilgestaan. Dat bleek wel uit de manier, waarop de hond op strategisch gelegen donkere plaatsen de omgeving afsnuffelde. Ze zullen dan geschuild hebben voor een voorbijganger of een sergent-de-ville. Tenslotte vonden we een bank in het plantsoen voor het museum des Beaux-Arts, waar ze een tijdje hebben gezeten. Blijkbaar hadden ze geen haast ergens onder dak te komen, maar wachtten ze tot het dag | |
[pagina 171]
| |
werd om zonder opgemerkt te worden een vervoermiddel te vinden. Van die bank gingen we naar het centrum van de stad, waar het vroege verkeer al was begonnen. Césare begon te weifelen en gaf het tenslotte op. We waren juist bij een klein cafétje op de Place San Géronimo. Monsieur Staring snoof een paar keer op de manier van Césare en zei toen in dat taaltje, wat hij Engels noemt: Ik ruik koffie. Kom mee, dan gaan we er een kopen! Zo geschiedde. Toen vroeg de brigadier of ik een kaart van Marseille bij me had. Neen, zei ik, maar daarginds bij de halte van de autobussen hangt er een. Ik moest hem aanwijzen, welke weg we gevolgd hadden na het verlaten van de Rue de l'Abbesse en ik deed dat. Toen zei hij: Kijk, ze hebben zich in kleiner wordende cirkels naar een centrum gewerkt en in dat middelpunt staat een zwart blokje op de kaart met een cijfertje erbij. Wat is dat? Nu, ik vertelde hem dat het het hoofdstation was. Dan gaan we daarheen, mon garçon, zei hij. We waren om 5 uur 5 op het station en begonnen in de wachtkamer te informeren of ze onze man misschien hadden gezien. Ja, zei een van de kellners, die bezig was met schoonmaken, een half uur geleden heeft iemand, die er op lijkt, gekleed in een smerige regenjas een kop koffie gedronken. Hij had een opgerolde landkaart onder zijn arm. Monsieur Staring liet mij de beschrijving vertalen en sloeg mij mijn schouder bijna uit het lid, toen hij hoorde dat de vroege bezoeker een dikke rol van meer dan een meter lang had meegesjouwd. Wij gingen naar de loketten, terwijl de 5 uur 12 juist het station uitrolde. Daar hoorden we, te laat, dat onze man geen tien minuten te voren een kaartje naar Tarascon had gekocht. Nu is de 5.12 een boemel, die pas om 8.22 in Tarascon kon zijn, terwijl de sneltrein, waarmee Staring reist, er al om 8 uur 17 is. Ik heb met de brigadier nog een kop koffie gedronken op de goede afloop en nu ben ik hier.’ ‘Maar, man,’ Fidèle was uiterst ontstemd. ‘Hoe kan een vreemdeling als Staring, zonder behoorlijke hulp, iemand volgen, die het dialect van Provence spreekt en in deze omgeving behoorlijk thuis schijnt te zijn!’ Corbeau nam zijn inspecteur verbaasd en verwijtend op. ‘U hebt niet, zoals ik, een hele nacht met die Hollander langs | |
[pagina 172]
| |
de straat gezwalkt, meneer Fidèle. Die komt niet met lege handen thuis, bien sûr! Maak u maar geen kopzorg. Als hij hulp nodig heeft is hij mans genoeg om assistentie aan te trekken...’ ‘Wat denk jij ervan, Van Houthem?’ ‘Het zou natuurlijk beter zijn geweest als Staring even van het station had opgebeld. Maar ik ben niet gewend, dat hij karweitjes opneemt, waartegen hij niet is opgewassen. Wij krijgen zeker in de loop van de dag bericht van hem en je kunt er zeker van zijn, dat als hij contact maakt met Alsettino, deze weinig kans meer heeft weg te komen. Neen, Staring rooit het wel...’ ‘We hebben tijd genoeg om Tarascon te waarschuwen. Dan kunnen ze die trein opwachten...’ ‘Dat zou ik zeker doen in jouw plaats... en ook zou ik de andere stopplaatsen van de arbeiderstrein in het oog laten houden. We weten nu in elk geval ongeveer waar Alsettino zit... Maar één ding staat voor mij vast: wanneer Staring die Italiaan in Tarascon opvangt, laat hij hem niet meer los...’ Fidèle keek Markman eens aan. Deze begon te lachen. ‘Jij moest de Hollanders beter kennen dan ik, Fidèle, die aan de andere kant van de oceaan woon. Ik wil met genoegen met je wedden, dat Staring de held van de dag wordt en dat jouw mannetjes er niet aan te pas zullen komen.’ ‘Jij kunt nu wel gaan, Corbeau.’ Fidèle drukte op een schelknop en vroeg de verschijnende agent of inspecteur Riberroux al op kantoor was. ‘Vraag of hij dadelijk hier kan komen.’ Fidèle droeg aan zijn jongere collega de zorg op voor het dichttrekken van het bewakingsnet langs de spoorweg naar Tarascon. Hij zelf wilde de handen vrijhouden voor de uitvoering van een ander plan. Immers het lag voor de hand, dat De Saint Sauveur, wiens operatie op de Ceres zo goed was geslaagd, van één of andere zijde betrouwbare inlichtingen moest hebben gehad over de plannen van Alsettino om de Rubens in Marseille binnen te smokkelen. Elk ogenblik kon nu het bericht worden verwacht van Ristal, de man, die de Vicomte schaduwde, over diens verblijfplaats. Het opvangen van Alsettino met zijn schilderij kon gerust aan de uitvoerende organen worden overgelaten, maar het horen van De Saint Sauveur was een genoegen, | |
[pagina 173]
| |
dat Fidèle zich niet wilde laten ontnemen. Ook om strategische redenen zou het goed zijn een spaak in het wiel van de Vicomte te steken, om te voorkomen, dat deze op eigen gelegenheid maatregelen ging nemen om voor een tweede keer Alsettino van zijn oneerlijk verkregen goed te ontdoen. In een zaak als deze kon men niet genoeg voorzorgen nemen! Terwijl Fidèle en zijn metgezellen om ongeveer acht uur aan een haastig ontbijt van Frans stokbrood, ham en koffie zaten, liet de politie uit Nice telefonisch weten, dat sergeant Ristal de volgende boodschap voor de inspecteur liet doorgeven: De man, die hij volgde, was met een taxi naar Nice gereden en in de vroege morgenuren binnengegaan in het Hotel des Ambassadeurs, waar hij met een diepe buiging door de nachtportier was ontvangen. Ristal, die uit een restaurant aan de overzijde van de weg het hotel in het oog hield, had aan een passerende agent van de straatdienst zijn bericht toevertrouwd. ‘Hoe laat kunnen we in Nice zijn, Rastignac?’ vroeg Fidèle toen de dienstwagen de poort van het hoofdbureau uitreed. ‘Tegen elven, M'sieu. Tenminste, als de heren niet bang zijn voor een goed gangetje op een weg, die bochtiger is dan een slang, die een nummertje jazz weggeeft.’ Ondanks het feit, dat hij in vier en twintig uren niet uit de kleren was geweest, kon Van Houthem er niet toe besluiten, zich met gesloten ogen achterover te laten zinken in de diepe bekleding van zijn hoekje in de auto en een dutje doen. Integendeel, hij wilde niets verliezen van het blauw en gouden panorama van Zuid Frankrijk onder de lente-ochtendzon. Hij, die in de zomervacanties met zijn vrouw nooit verder kwam dan de Gelderse Achterhoek, viel van de ene verbazing in de andere bij het eindeloze weglint dat Rastignac kilometer na kilometer verslond. Niet, dat Ruurlo en omgeving niet prachtig was in de zomer! Neen, hij was Hollander genoeg om met hart en ziel te hangen aan de intieme schoonheid van zijn land. Maar hij moest toegeven dat de natuur deze streek dan toch wel zeer rijkelijk had bedacht bij het uitdelen van haar gaven. Eerst reden ze naar Toulon door de heuvelachtige uitlopers van het gebergte, met hier en daar aan de rechterhand even een | |
[pagina 174]
| |
uitzicht op de wijdheid van de zee. Daarna kwam een doorsteek door het schilderachtige dal van de Argens en zo over Fréjus en Cannes, vlak langs de kust, terwijl de zee-alpen bij de Italiaanse grens, recht vooruit, meer en meer details van hun structuur onthulden. Telkens verwachtte de Amsterdammer, dat hij nu wel het mooiste achter de rug moest hebben, maar het leek er niet op. Bij Antibes werd hij eenvoudig overrompeld door een gevoel van overweldiging. Jammer, dat ze zo'n haast hadden. Hij zou hier uren hebben kunnen zitten, alleen maar om te genieten van het strakke blauw van de hemel boven onder bloemen bedolven tuinen met daarachter het in de verte verwazende bergland. Hij zou zich dan maar hebben om te draaien, om vlak voor zich die fonkelende, dansende onwaarschijnlijk ultramarijne zee te zien, waarop de sneeuwwitte schuimstrepen van de branding elkaar eindeloos achterna zaten en het lauwe koeltje schenen aan te dragen, dat hem door het open portierraam langs de wangen streelde. Hij luisterde slechts met een half oor naar de uitleg, die Fidèle aan de Amerikaanse detective gaf, die onverschillig rondkeek alsof hij dagelijks zo'n ritje langs de Rivièra maakte. Klokslag elf uur draaide Rastignac de inrijpoort van het Hotel des Ambassadeurs binnen. Eén blik op het luxueuze gebouw was voor Van Houthem voldoende om te begrijpen, dat dit een etablissement was, waar een Amsterdamse commissaris met zijn beperkte traktement niet aan te pas kwam! Ristal, die op de uitkijk moest hebben gestaan, kwam in de looppas naderbij. De Vicomte logeerde hier inderdaad en was op zijn kamer, althans volgens de laatste berichten van een piccolo, die de sergeant had omgekocht om hem bij de bewaking behulpzaam te zijn. Gevolgd door zijn Hollandse en Amerikaanse vrienden, stapte Fidèle zelfverzekerd naar binnen en legitimeerde zich bij de chef de réception, die zijn bezoekers beleefd, maar uit de hoogte, te woord stond. Hij trok de wenkbrauwen omhoog, toen hij hoorde dat de komst van de politie een der meest gevierde gasten gold en haalde de schouders op met een uitdrukking van: dit | |
[pagina 175]
| |
zal wel weer een blunder van de Sûreté zijn! Hij wenkte een liftboy en droeg deze op ces messieurs naar de suite van de Vicomte te geleiden. Fidèle klopte en opende tegelijkertijd de deur, die toegang gaf tot de zitkamer. Met over elkaar geslagen benen, lui achteroverliggend in een ruime fauteuil, gekleed in een helderwit tennisshirt, een witte flanellen broek en witte peau de suède schoenen, wendde een slanke man van middelbare leeftijd met een fijnbesneden gezicht, tintelende donkere ogen en een humoristische mond, zich met een vragende uitdrukking naar de deur om te zien wie hem kwam storen. Wanneer alles waar was wat er over het dubbele leven van Le Cercle werd verteld, dan moest hij met één oogopslag hebben gezien, dat zijn bezoekers ‘russen’ waren. Lenig sprong hij op en kwam de binnentredenden halfweg tegemoet. Fidèle stelde zich voor en noemde de namen en kwaliteiten van zijn metgezellen. ‘Gaat u zitten, messieurs! Is u per auto uit Marseille gekomen, m'sieu Fidèle? Dan sta ik er op u vóór alles een koele dronk aan te bieden. Non, non, pas de refus!’ De Vicomte drukte op een schelknop en beval de verschijnende bediende twee flessen Rijnwijn en Vichywater te brengen. Maar koud! Uit een zilveren doos presenteerde hij geparfumeerde sigaretten en toen Markman deze achterdochtig bekeek, kwam er een kistje echte Havanna's voor de dag. Dit alles met de soepele, vlugge bewegingen van een in training zijnde gymnast. Ondertussen sprak hij aan één stuk door in zijn rappe geaffecteerde Frans en Engels. Hadden mister Markman en m'sieu Van Houthem al eerder deze streek bezocht? Moesten zij niet toegeven, dat dit een van de mooiste plekjes van de wereld was? En had m'sieu Fidèle hun onderweg als een goed gastheer alle bezienswaardigheden laten zien? Een kellner verscheen met een koelemmer, twee slanke donkerbruine flessen met het etiket van een beroemd merk en een fles Vichywater. Hij opende de wijnflessen met eerbiedige aandacht en een ogenblik later stonden er hoge, kristallen glazen met een strogeel mengsel, waarin fijne luchtbelletjes omhoogstegen, voor de vier heren. Een lichte mist van condenserende | |
[pagina 176]
| |
waterdamp bedekte de buitenzijde der glazen. Men dronk. ‘En nu, m'sieu Fidèle, waaraan heb ik de eer van uw bezoek te danken?’ ‘Ik zou graag uw raad willen vragen, m'sieu le Vicomte, in een enigszins tere kwestie. Voor ik daartoe overga, zal ik u een kort verhaal vertellen en u dan een vraag stellen. Tenslotte zal ik u mijnerzijds van advies dienen... Ik vertrouw, dat u mij zult vergeven, wanneer ik Engels spreek... meneer Markman...!’ ‘Maar natuurlijk, mon cher! Ik luister...’ Het was alles even hoffelijk en gemoedelijk. Markman met zijn Amerikaans democratische opvattingen beschouwde de hele vertoning als overbodig geklets... Parkington's maakte niet zoveel omslag met verdachten, al zouden ze tot de New Yorkse upper ten hebben behoord! Maar Van Houthem kon dit duel, voorlopig nog met de doppen op de degens, wel appreciëren. Ook hij wist, hoeveel gemakkelijker het is een vlieg met stroop te vangen dan met azijn. Zijn veeljarige mensenkennis had geen moeite iemand als de Vicomte te classificeren. Als je hem op de juiste manier aanvatte kreeg je alles gedaan, maar bij de eerste tactische fout lag je er naast! ‘Korte tijd geleden,’ begon de effen stem van Fidèle, ‘werd uit het Rijksmuseum in Amsterdam, de woonplaats van mijn vriend Van Houthem, een aan Rubens toegeschreven schilderij ontvreemd: de Judith en Holofernes. U hebt daar zeker van gehoord... Nu vond de Nederlandse recherche een spoor van de dief, dat naar Marseille leidde en mister Markman, die ten behoeve van de eigenaar een onderzoek instelde, kwam eveneens tot de conclusie, dat het doek daar zou opduiken. In samenwerking met mij namen zij gisteren maatregelen om de dief voor te zijn en het schilderij, vóór het aan land kwam in beslag te nemen. Maar... m'sieu le Vicomte, een tweede dief had zich reeds de voorrang verzekerd. Hij ging er zelfs met het schilderij van door, nog voor het schip de haven binnenliep!’ Fidèle nam een teugje wijn. ‘Maar wat u mij daar vertelt, is eenvoudig fantastisch, m'sieu Fidèle! De bedrieger bedrogen! En hoe... hahaha! Pardon, mon cher, ik viel u in de rede. Mes excuses...’ ‘Het onderzoek van de politie werd buitengewoon vergemak- | |
[pagina 177]
| |
kelijkt door een bijzonder gelukkige omstandigheid... Immers, de eerste dief, een teleurgesteld man, m'sieu le Vicomte, maar met een grote ondernemingslust en diep gekwetste ijdelheid, legde zich niet voetstoots neer bij de, maar zijn mening, oneerlijke concurrentie van een collega. Hij zette zich onverdroten aan het werk om zijn buit terug te krijgen, en zie, vóór de dag ten einde was, is hij daarin geslaagd!’ Drie paar scherpe, in het waarnemen van de oppervlakkigste beweging, de geringste kleurverandering, de onopvallendste reactie, geoefende ogen, waren op de Vicomte gevestigd. Een ogenblik keek deze strak voor zich uit. Toen het vertelde goed tot hem doordrong, proestte hij van het lachen. Hij sloeg eenvoudig dubbel en hij moest vlug zijn elegante, batisten zakdoek te voorschijn halen om zich de tranen uit de ogen te wissen. Maar vóór het beschermde doekje die ogen bedekte, hadden de drie rechercheurs de zekerheid, dat Fidèle's boodschap geheel onverwacht voor De Saint Sauveur kwam en hem allerminst welkom was. ‘Maar dat lijkt wel een film uit het goede vaderland van mister Markman, mon cher m'sieu Fidèle! Wat een kostelijke trouvaille! Het is de beste mop, die ik dit jaar heb gehoord... Hahaha!... Hohoho!... Een Rubens op hol en niet tot staan te brengen...’ Hij veegde de tranen weg en vroeg geïnteresseerd: ‘Maar welk advies zou ik u in dit spel van pandverbeuren kunnen geven? Wat betekent dat schamele beetje kennis van mij in vergelijking met de gemeenschappelijke ervaring van speurders, zoals de heren, die mij met hun bezoek vereren?’ ‘Professor Duparc sprak met zo welgemeende waardering over uw eruditie op kunsthistorisch terrein, m'sieu le Vicomte, en verschillende andere mensen hebben een dusdanig respect voor uw uitgebreide kring van relaties in alle lagen onzer samenleving, dat ik meende gebruik te mogen maken van uw aanwezigheid aan de Rivièra om een beroep te doen op uw bijna spreekwoordelijk geworden inzicht in duistere affaires. Een bekend journalist in Marseille slaakte kort geleden in mijn bijzijn de verzuchting: als ik evenveel wist als de Vicomte de Saint Sauveur en wanneer ik het vermogen bezat dat alles op papier te | |
[pagina 178]
| |
zetten, dan zou ik de volgende prix-Concourt kunnen winnen als de beste chroniqueur van deze eeuw!’ ‘Maar dat is een compliment, mijn waarde, zoals ik zelden te horen krijg. Daarop moeten wij met elkander drinken.’ Hij voegde de daad bij het woord en vulde de glazen met vaste hand. ‘Op De Saint Sauveur als de redder van de Sûreté-au-bout-de-son-Latin! Armand Frédéric, de super-speurhond... O, ik had dit voor geen geld willen missen... Welnu, mon bon Fidèle, spreek, het orakel is één en al gehoor!’ ‘Kijk, m'sieu le Vicomte... Wie de oorspronkelijke dief van de Rubens is weten wij: Alsettino, alias Rossetti, alias Michel Angelo... Ik verwacht, dat hij op dit ogenblik reeds zal zijn gevat, want vanmorgen vroeg had hij nog maar een kleine voorsprong op de politie. Ik onderschat de Italiaan echter niet... C'est un veinard, celui-là! Wie weet of hij de dans niet ontspringt... En dat zou jammer zijn, want wij hebben haast. Mister Markman en m'sieu Van Houthem beginnen naar huis te verlangen. Ik doe een beroep op u, als de ene Fransman op de andere, onze waarde bondgenoten niet langer op te houden dan nodig is. Waar kan ik Alsettino vinden?’ De Vicomte stond op en ledigde zijn glas. In gedachten verdiept, de handen in de zakken, liep hij enige malen het vertrek op en neer. Peinzend begon hij zacht in zichzelf te fluiten... Het waren enkele lichte, fijne sprankjes van klank, als een schuchtere jonge vogel, die een nieuw liedje instudeert. Plotseling rijden de verspreide hoge toontjes zich aaneen tot de meeslepende melodie van een straatversje, dat in die dagen in ieder cabaret van Zuid-Frankrijk werd gezongen. Toen hij het thema eenmaal te pakken had, herhaalde hij het enkele malen, schijnbaar onbewust, terwijl hij zijn aandacht concentreerde op Fidèle's probleem. De inspecteur van de Sûreté dronk in één teug zijn glas leeg en gaf zijn metgezellen een wenk. Toen stond hij op, nam zijn hoed en handschoenen van het tafeltje, waarop hij deze bij het binnenkomen had gelegd, maakte een lichte buiging in de richting van zijn gastheer en zei, zonder enige ironie: ‘Wij willen u niet langer afhouden van het pakken van uw | |
[pagina 179]
| |
koffers, m'sieu le Vicomte. Jammer, dat u ons zo spoedig moet verlaten. U gaat immers met de avondexpresse naar Parijs? Wel, bon voyage!’ Hij draaide zich om en verliet snel het vertrek, gevolgd door de beide anderen. ‘Langs het hoofdbureau van politie en dan presto naar huis, Rastignac!’ Terwijl de chauffeur voorzichtig de steile afrit naar de weg afdaalde, zei Van Houthem: ‘Wat zijn de woorden van dat liedje?’ Glimlachend zong Fidèle met een welluidende bariton zachtjes: In Monteverde, in Monteverde, daar schildert iedereen de ganse dag! Toen zei hij: ‘Monteverde is een schilderskolonie op de hellingen van de Mont Ventoux, ongeveer veertig kilometers van Vaucluse... Jullie hebben wel gezien hoe hij schrok, toen ik hem vertelde, dat de Judith en Holofernes hem weer was afgenomen... Hij is nu gewaarschuwd en als verder medespeler uitgeschakeld. Ik heb hem de tijd gegeven tot het vertrek van de avond-expresse naar het Noorden... Hij weet genoeg van onze methoden om in te zien, dat hij gearresteerd wordt, wanneer hij die trein zou missen.’ ‘Waarom heb je hem niet dadelijk aangehouden?’ ‘Omdat we voor alles het schilderij moeten hebben en ik geen tijd te verliezen heb met het aanhouden van mensen tegen wie ik alleen maar zeer indirect iets kan bewijzen en... omdat hij nu eenmaal de Vicomte de Saint Sauveur is, die me zonder veel aandrang van mijn kant de verblijfplaats van Alsettino heeft aangewezen, voor het geval die zich de politie van het lijf weet te houden. Maar... als hij ons niet die inlichting had gegeven, zou ik hem hebben ingerekend.’ ‘Ik kan niet zeggen,’ meende de vasthoudende Amerikaan, ‘dat ik je lankmoedigheid tegenover een dief begrijp... al is hij dan honderdmaal Vicomte!’ ‘Ik geloof dat mijn collega uit Amsterdam de zaak beter overziet... Leg jij Markman eens uit, waarom ik niet veel kans had bij een arrestatie.’ | |
[pagina 180]
| |
‘Nu ik zelf die Vicomte heb gezien, kan ik je gedachtengang wel volgen, Fidèle. Markman meent natuurlijk, dat je met het getuigenis van Valois en Duparc wel zou kunnen bewijzen, dat De Saint Sauveur zich opzettelijk aan diefstal schuldig maakte. Bij mijn officier van Justitie in Amsterdam zou ik het wel aandurven, maar met een Franse juge d'instruction zou het een dubbeltje op zijn kant zijn. Kijk, Markman, ik kan je zó een plausibele uitweg voor de Vicomte noemen. Hij wist niet, dat de Franse politie geïnteresseerd was in de diefstal, anders was hij onmiddellijk naar Fidèle gelopen, toen hij hoorde, dat de Rubens op de Ceres was verscheept. Hij heeft, louter uit ijver om het Rijksmuseum weer in het bezit te stellen van het doek, de Judith en Holofernes persoonlijk aan de dief ontfutseld - een sportief gebaar, m'sieu le Juge! - met het doel de directie van het museum te verrassen, zodra hij in Amsterdam kwam. Maar dat duurt nog een paar dagen en daarom heeft hij, met een leugentje om bestwil, de Rubens zo lang bij een vertrouwd adres onderdak gebracht. Wanneer Alsettino niet opnieuw met het schilderij er vandoor was gegaan, zou over een dag of vijf zes het museum het stuk hebben teruggekregen. Simple comme bonjour!’ Het hoofdbureau in Nice had nog geen bericht uit Marseille ontvangen over de aanhouding van Alsettino, maar Van Houthem maakte zich daarover geen zorgen. Staring was iemand, die je om een boodschap kon sturen, zelfs in een vreemd land. Het was de commissaris helemaal niet onwelkom, dat zijn brigadier in de wedloop achter de Rubens de Nederlandse kleuren verdedigde. Hij voelde wel, dat deze opsporing een verloren zaak zou worden voor de Amsterdamse recherche, maar dat nam niet weg, dat het aardig zou zijn desondanks een goede beurt te maken. Hoewel... Staring had in elk geval wel een telefoontje aan zijn chef kunnen zenden, voor hij vertrok... Nou ja, die jongen zat er altijd als een terrier achter heen... Hij was natuurlijk bang, dat hij - als het hoofdbureau zijn nieuws hoorde - er uit zou worden genomen, omdat hij een vreemdeling was... Van Houthem lachte heimelijk tegen de sprankelende Middellandse Zee... Hij kende Staring van binnen en van buiten. Hij | |
[pagina 181]
| |
durfde er iets om verwedden, dat die op het station Tarascon het er op zou toeleggen het contact met de Franse politie te ontlopen, alleen voor het genoegen op eigen houtje met Alsettino af te rekenen... |
|