| |
IX
Op het diep donkerblauwe water van de Golfe du Lion, voor één anker in de luwte van de kust, wachtten op die heldere, windstille, gouden ochtend van de tiende Maart de schepen, die Marseille wilden binnenlopen, op de komst van de loodsen. Over alle relingen hingen, gesteund op gebruinde blote armen, de bemanningen; ze tuurden over het olieglad deinende water naar de stad in de verte, met de groezelige rookslierten boven het havenkwartier, verder naar achteren de stijgende straten en stegen en hoog boven alles uitstekend, scherp afgetekend tegen de wolkenloze hemel, reeds warm glanzend en tintelend in de eerste zonnestralen, Notre Dame de la Garde.
Van de Ceres was aan bakboord de valreep uitgehangen; de gezagvoerder en een stuurman volgden vanaf de brug met de ogen aandachtig de vlugge motorboten, die zich uit de wijde armen van de havenhoofden losmaakten en in de richting van de wachtende schepen naderden.
‘Daar komt-ie,’ wees de stuurman, terwijl hij zijn uniformjas
| |
| |
aanschoot en dichtknoopte voor de ontvangst van de loods.
‘Neen!’ Tussen de wimpers doorturend over het water, schudde de kapitein het hoofd. ‘Dat is-ie niet! Het heeft meer van een politieboot. Is dat niet de vlag van de havenpolitie, Niki?’
De stoer, breed op de zee zittende, donkergrijze motorkruiser, waarvan het nu ook door de zon beschenen koper als goud blonk, hield achter een kopgolf van snelbewegend sneeuwwit schuim, duidelijk koers naar de Ceres. Met een scherp getrokken, zuiver halvecirkelvormige bocht - het monopolie van de Marine èn de Havenpolitie - kwam het scheepje aan bakboord langszij en stopte met dof machinegedreun precies onder de valreep. Een man met een militair uiterlijk behoedde de boot met een kurkenzak voor beschadiging tegen de scheepswand.
‘De politie komt aan boord,’ galmde een stem van het dek van de Ceres naar de brug. De stuurman trippelde de steile trap af.
Uit de kajuit van de motorboot doken twee mannen in uniform op... Franse douane. Met van ervaring getuigende lenige bewegingen klommen ze langs de slingerende valreep en stonden spoedig aan dek van de Ceres, waar de stuurman hen opwachtte. De oudste van de twee douaniers haalde een blauwgrijs formulier uit zijn zakboekje, keek dit even in en vroeg:
‘Is hier een kok aan boord, die Theodakis heet?’
‘Geweest!’ antwoordde de stuurman lakoniek. ‘Hij is in Tanger afgemonsterd.’
‘Weet hier aan boord iemand iets van een lang pakket, dat hij achterliet en dat bestemd was voor Marseille?’
De stuurman monsterde de rondomstaande bemanning met uitvorsende ogen en de kapitein, die op het tafreeltje neerzag over de reling van de brug, en de vragen van de Franse beambte had verstaan, maande - gelardeerd met Griekse krachttermen - zijn onderhorigen aan zonder uitstel met hun antwoord voor de dag te komen. Er ontstond enig gemompel in een mengelmoes van mediterrane dialecten. In het Frans zei de stuurman tot de douanier:
‘Dat pakket is hier... In de hut van de stokers... Andreas Cavapoulos zou het afgeven.’
| |
| |
‘Neem mijn maat even mee, stuurman, en wijs hem waar het is!’ De ambtenaar gaf zijn metgezel een wenk. De man verdween met de stuurman en de onthutste Cavapoulos naar het voordek.
Intussen was de kapitein van de brug omlaag gekomen. Hij presenteerde de douanier een Algerijnse sigaret en gaf blijken van begrijpelijke nieuwsgierigheid. Hoofdschuddend vernam hij, dat men zijn schip had misbruikt voor het vervoer van gestolen waar uit Rotterdam en dat de douane nog geen uur geleden bericht had ontvangen, dat de poet met behulp van Theodakis zou worden binnengesmokkeld. Om de beambte zijn verontwaardiging te tonen en tevens om zich van de verdenking van medeplichtigheid te ontdoen, gaf de gezagvoerder van de Ceres een korte, maar heftige monoloog ten beste, zoals alleen een zoon van de oostelijke boorden van de Middellandse Zee dat kan. Met een cynisch glimlachje hoorde de douanier hem aan. Toen zijn metgezel midscheeps terugkeerde met een lange, met sterk rood koord dichtgebonden kartonnen doos in de armen, wendde hij zich tot de kapitein.
‘Wat wilt u? Zal ik het schip hier buitengaats voor verder onderzoek onder bewaking stellen, of willen we deze affaire nu de kok tòch niet meer aan boord is, maar zonder verdere omslag regelen?’
‘Hoe minder omslag, hoe liever het mij zal zijn.’
‘Goed. Dan nemen wij deze doos nu in beslag. Om elf uur meldt u zich op het douanekantoor voor het tekenen van het proces-verbaal. En wees erg blij, dat u er zo genadig afkomt!’ Hij salueerde stijfjes, wierp een been over de verschansing en verdween langs de ladder, gevolgd door zijn collega met de doos.
Enige ogenblikken daarna stormde de motorkruiser op volle kracht naar de haven terug en een kwartier later, toen de loods werd afgezet en de Ceres bij het hieuwen op haar anker zwaaide, was er van de vroege bezoekers niets meer te zien.
Het was negen uur, voor het schip in de Vieux Port gemeerd lag en de Franse bootwerkers de winches boven de open luiken lieten proefdraaien.
Markman was op de tiende Maart al vroeg bij de hand. Hij
| |
| |
ontbeet in zijn eenvoudige hotel, dat het voordeel had dicht bij de haven te liggen en was voor zevenen present bij het havenkantoor, waar reeds vele mensen in- en uitliepen. Hij sprak een man aan, die achter een tafel bij de deur zat en die Engels bleek te verstaan. Hoewel in een hem vreemde omgeving, zonder plaatselijk bekende hulp, had de ervaren en bereisde detective niet de minste moeite te vinden wat hij zocht. Men wees hem een groot, aan een zijmuur hangend bord, waar een employé bezig was namen te schrijven van voorgaats gesignaleerde schepen, met daarachter de laatst bezochte haven, de ligplaats in Marseille, de vermoedelijke datum van vertrek en de nieuwe bestemming. Binnen één minuut had Markman de officiële gegevens genoteerd. Men wees hem bovendien door de open deur de richting aan, die hij moest volgen om de ligplaats van de Ceres te vinden en vertelde hem, dat hij alle tijd daarvoor had, omdat het schip niet voor halfnegen kon gemeerd zijn. Op een plaats, waar hij een ruim uitzicht had op het buitenbassin, zodat hij de binnenvarende schepen hun sleepboten kon zien oppikken, vóór ze voetje voor voetje in het nauwe vaarwater van de Vieux Port verdwenen, vond hij een bank in het warme zonnetje, stak een van zijn zware Amerikaanse sigaren op en begon voor de zoveelste maal te overleggen, wat hem nu te doen stond. De opdracht, die hem was gegeven, betrof slechts het opsporen en het naar New York brengen van het schilderij. Parkington had hem uitdrukkelijk gezegd, dat het Cardigan niet interesseerde wat er verder met de dief gebeurde. Dit vergemakkelijkte zijn taak uitermate. Immers, na wat Emmett hem had meegedeeld over de pogingen van Rossetti om in Londen een koper te vinden ‘voor elk aannemelijk bod’, zou het hem niet moeilijk vallen met de Italiaan tot zaken te komen. Deze laatste zou te meer bereid zijn tot een vergelijk, omdat hij zich langs die weg zou kunnen ontdoen van een
bezit, dat hem in ernstige gevaren bracht. Afgescheiden immers van de zekerheid, dat hij de gehele georganiseerde politiemacht van de wereld achter zich aan zou krijgen, met een zeer grote kans te worden gearresteerd en gestraft - ook voor vroegere wandaden - liep hij het risico, dat de misdadigers van groter allure aan de jacht zouden deelnemen en
| |
| |
Markman wist uit ondervinding, dat deze niet kieskeurig zijn, wanneer zij een concurrent in het nauw hebben gedreven.
Verstrooid rustten Markmans ogen op een man in een bootje, die met een aan een stok bevestigd net van kippengaas de tussen allerlei afval en vuil ronddobberende sinaasappelen vergaarde, die bij het lossen en laden in de haven overboord waren gevallen. Te oordelen naar de voorraad, die reeds in het schuitje lag, moest de visser een lucratief baantje hebben gekozen!
Een nauw merkbaar glimlachje speelde een ogenblik om Markmans smalle lippen. Tjonge, wat een hand met troeven had het lot hem bij dit onderzoek in handen gespeeld! Niet alleen beschikte hij over alle argumenten om Rossetti bij een bespreking volkomen in een hoek te drukken, maar hij behoefde zich daarbij niet te bekommeren om concurrenten. Hij had alle waardering voor de officiële politie - trouwens, hij was zelf officier geweest bij het Homicide Bureau in New York - maar als het op samenwerking aan kwam met de opsporingsdiensten in vreemde landen, dan moest er eerst een papierwinkel van zodanige omvang worden volgeschreven met ambtsberichten, dat een manke slak sneller vooruitkwam dan het onderzoek. Ook al zou het tot Scotland Yard zijn doorgedrongen, dat de dief van de Rubens de grenzeloze stommiteit had uitgehaald in Londen een heler te zoeken voor de poet, dan nog kon je er van op aan, dat het voor de Amsterdamse recherche bestemde nieuws nog ergens op een bureautafel rondslingerde en wie weet wanneer pas werd verzonden. Markman was er zeker van op deze zoele, zonnige morgen aan de Middellandse Zee vrij spel te zullen hebben. Met de korte doorsteek, die Emmett's gelukkige greep hem bezorgd had, moest hij de Amsterdamse politie wel zijn vóórgekomen. Beroerd voor hen, maar dat waren nu eenmaal de kansen van het spel...
Hij zou op heel eenvoudige wijze te werk kunnen gaan, zich ergens op de kade een beetje buiten het gezicht opstellen, zodat hij, zonder zelf gezien te worden, de Ceres in het oog kon houden. Hij behoefde niet bang te zijn, dat in de drukte op de kade de dief in hem onmiddellijk een door Cardigan op het spoor gebrachte speurhond zou zien, maar toch zou het verstandiger
| |
| |
zijn niet àl te openlijk op te treden. Een detective heeft nu eenmaal iets aan zich, dat een beroepsmisdadiger reeds van verre herkent en op zijn hoede doet zijn.
Het signalement van Rossetti kende de Amerikaan uit het hoofd; wat een bof, dat Parkington's dat complete dossier bezat! Het sprak vanzelf, dat hij rekening diende te houden met de mogelijkheid, dat de dief zich niet persoonlijk op de Ceres zou wagen, maar gebruik zou maken van een handlanger om de Rubens in ontvangst te nemen... Maar zelfs in dat geval zou Markman niet verlegen zitten. Strakey had verteld, dat ter voorkoming van verdere beschadiging de Rubens zou worden dubbel gevouwen en opgerold. Dan moest deze in verpakte toestand minstens een meter lang zijn. Natuurlijk bestonden er vele manieren, waarop men het uiterlijk van het doek kon camoufleren, maar nooit kon men het pakket korter maken dan een meter.
Markman, doorkneed in de psychologie van de misdadigerswereld, zou er een aardig bedrag om hebben durven verwedden, dat Rossetti voor het transport geen gebruik had gemaakt van een koffer. Hij zou zeker een variant hebben gezocht op de door Strakey aanbevolen verpakking... Misschien iets dat er uitzag als een rol nieuw asfaltpapier... of een metalen koker... of een lange doos... misschien zelfs wel een of ander kistje... Maar goed, dat deed er minder toe. Het moest minstens een meter lang zijn en van de loopplank van de Ceres worden gedragen, door Rossetti zelf, door de kok Theodakis of door een ander individu...
Evengoed als misdadigers er een speciale neus op na houden om een ‘stille’ te herkennen, even zeker herkent een rechercheur met ondervinding een man, die iets verbodens uithaalt, meende Markman in stellige overtuiging. Hij was er dan ook volkomen gerust op, dat de Rubens hem niet zou kunnen ontgaan... Neen, de opsporing, die hem eerst zo vol haken en ogen had geschenen, zou kinderspel blijken...
Gedurende de vier dagen, die Alsettino reeds in Marseille had doorgebracht, had hij niet stilgezeten. Hij was op zoek gegaan naar een oude kennis, die aan de Côte d'Azur ‘werkte’, eveneens een man van het vak, maar geen concurrent. De man verdiende
| |
| |
een goed stuk brood met hoteldiefstallen. Na twee dagen werd zijn zoeken beloond en kon hij zijn laatste avontuur in kleuren en geuren aan de aandachtige toehoorder vertellen. Toen hij zijn verhaal had geëindigd, schudde de landgenoot medelijdend het hoofd.
‘Je hebt twee dingen gedaan, beste Carlo,’ zei de vertrouweling met zijn beschaafde manieren een beetje neerbuigend, ‘waarvoor zelfs een nieuweling zich zou schamen. In de eerste plaats heb je de betekenis onderschat van een tegenstander als Otis Cardigan... en ten tweede heb je in dezelfde stad, waar je zijn chèque incasseerde, als een sufferd contact gemaakt met lieden, die ik persoonlijk zo ver mogelijk uit de weg ga, opkopers van antiek, waar een luchtje aan zit. Dacht jij nu heus, dat die meneer Cardigan, evenmin als jij, verder kijkt dan zijn neus lang is? Laat ik je dan op dit punt een koud stortbad geven. Zo'n millionnair laat zich niet beroven, zonder binnen tien minuten na de ontdekking van zijn gemis, de beste speurhond op je los te laten, die er voor geld te koop is. En waar begint zo'n speurhond met de achtervolging? Natuurlijk bij de bank, waar jij je duiten persoonlijk hebt gehaald. En als hij dan toch eenmaal in Londen is, neust hij daar wat rond bij de zwarte handel in oude meesters, om te horen of ze de laatste tijd iets van meneer Rossetti hebben gezien. En jouw vrienden, de opkopers, zullen heus niet het risico lopen hun mond te houden, vooral niet als die speurhond een beetje kwispelt met een vette chèque aan zijn staart...’
Alsettino's vriend nam een waarderend teugje van zijn Vermouth.
‘En alsof dit nog niet genoeg was,’ ging hij met een meewarige glimlach verder, ‘heb je nog een derde, veel onvergeeflijker fout op je geweten. Laten we aannemen, dat Cardigan door vertraging van het transport van je oude rol vloerzeil, nòg niet weet, dat jij er met de Rubens vandoor bent gegaan. Wel, je kunt van mij aannemen, dat sedert je daar in Bloomsbury en Chelsea zo kwistig met je nieuws omsprong over een te koop zijnde Rubens, er misschien al wel tien brieven en telegrammen zijn gezonden aan werkelijke mannen van het vak, waarin na je vertrouwelijk- | |
| |
heid een wenk wordt gegeven, dat het voor een halfwas ladelichter gemakkelijker moet zijn Rossetti van zijn buit te ontdoen, dan knikkers af te nemen van een kleine jongen!’
De hotelspecialist nam Alsettino met medelijdend hoofdschudden op.
‘Weet je wat ik denk, Carlo? Dat die jaren van eerlijke arbeid in het om zijn moraliteit beruchte Holland, je natuurlijke scherpzinnigheid een tikje moeten hebben afgestompt. Laat ik je vertellen, dat ik niet in je schoenen zou willen staan, al gaf je me de Judith en Holofernes cadeau!’
In zuidelijke geëmotioneerdheid kwam Alsettino even onder de indruk. Maar al spoedig toonde zijn geestige gezicht, dat de depressie zich snel opvulde en een nieuw gebied van hoge druk in aantocht was.
‘Maar, Luigi! Natuurlijk zou ik er verstandiger aan hebben gedaan mijn mond te houden, tot de Rubens gerestaureerd en overgeschilderd was. Dat geef ik grif toe. Maar wat is er nu nòg gebeurd? Op 10 Maart komt de Ceres hier met mijn schilderij. Wat let me, voor een tijd onder te duiken tot de kou van de lucht is? Met mijn duizend pond kan ik het een hele tijd uitzingen. Ik geloof niet, dat de vakmensen mij hier in Zuid Frankrijk onder de naam Michel Angelo zullen zoeken. Ze mogen een algemene indruk hebben van mijn uiterlijk, maar ze hebben geen signalement en geen foto's. Wanneer ik hier op straat loop, zou iedere tiende voorbijganger een broer van mij kunnen zijn! En de onder wereld heeft er geen belang bij mij aan de politie te verraden.... Waar of niet? De Rubens maakt een zeereis, dus die kunnen ze niet in handen krijgen... Drink eens uit, ouwe jongen, en probeer geen mannetjes in de maan te zien!’
‘In ieder geval moet je een vierde stommiteit vermijden en niet zelf naar dat schip gaan om je pakketje af te halen! Neen, je behoeft me niet zo achterdochtig aan te kijken, want ik ben niet van plan er met je buit vandoor te gaan. Wel verwacht ik natuurlijk een kleinigheid voor de moeite, want zonder een beetje olie, om de scharnieren van een van de poorten in het hek van het haventerrein te smeren, krijg je de poet niet veilig door de douane...’
| |
| |
Met de hoofden wat dichter bij elkaar, regelden de twee Italianen de bijzonderheden betreffende de wijze, waarop de Rubens door de Marseillaanse tolmuur zou worden geloodst.
Om half zeven werd Van Houthem in zijn hotel opgebeld en werd hem namens Fidèle bericht, dat de Ceres voorgaats op de loods wachtte en omstreeks half negen gemeerd zou liggen. De inspecteur van de Sûreté was nu persoonlijk bezig met het uitzetten van de posten voor de bewaking van het terrein en de Politie te water was om assistentie verzocht. Deze zou het schip van het binnenvaren der buitenhoofden onopvallend begeleiden en in de Vieux Port aan de waterzijde pogingen verijdelen om een verdacht pakket af te leveren. Als de Hollandse heren nu eerst wilden ontbijten, zou Fidèle hen omstreeks halfacht met de auto komen afhalen.
Op de achterbank van de wagen bespraken de twee collega's hun laatste voorbereidingen, terwijl Staring naast de chauffeur bij zichzelf de opmerking maakte, dat die haven maar een vieze en slordige boel was in vergelijking met de keurige inrichting in Amsterdam. De brigadier had ontdekt, dat de chauffeur, Rastignac, ongeveer evenveel Engels sprak als hijzelf en de twee mannen waren er in geslaagd een levendige conversatie te onderhouden in woorden, die aan drie talen waren ontleend. De bekende vindingrijkheid van hun beroep droeg niet weinig bij tot het succes van het experiment.
Terwijl het drietal langs de kade voortwandelde naar de plaats, waar de Ceres straks ligplaats zou kiezen, namen de scherpe ogen der rechercheurs elk détail van de omgeving op. Met waardering constateerde Van Houthem, dat op strategische punten in burger geklede, stevige mannen met onmiskenbare dienstgezichten waren opgesteld. Sommigen waren verdiept in de lezing van een ochtendblad, anderen maakten de indruk, met potlood en papier in de hand bezig te zijn met het controleren van stapels kisten of rijen vaten.
Toen zij vlak bij het open vak aan de kade, waar de Ceres zou meren, waren aangekomen, ontdekten de Hollandse commissaris en Staring tegelijkertijd een lange man, met een mager ge- | |
| |
zicht en smalle lippen, waaruit een zwarte sigaar recht vooruitstak, die zich in de ruimte tussen twee loodsen zo onopvallend mogelijk ophield. Op dievenmanier, uit de hoek van zijn onbewegelijke mond, vroeg Van Houthem zachtjes in het Frans:
‘Is die detective één van jouw mensen, Fidèle?’
Met de ogen gevestigd op de neus van de Ceres, die achter de strak gespannen tros van de sleepboot langzaam van achter een ander schip te voorschijn kwam schuiven, fluisterde de Fransman onmiddellijk terug:
‘Neen! Aan de manier, waarop hij zijn sigaar rookt, zou je zeggen: een Amerikaan.’
‘Dan is het een dwarskijker van Cardigan. Zullen wij hem aanspreken?’
‘Beter afwachten wat hij gaat doen.’
Na enig gemanoeuvreer van de, hun woelig schuimend kielwater wegstotende sleepboten, werden de kabels van de Ceres aan wal gebracht. Staring verbaasde zich over het onnodig gejoel en geschreeuw, waarmee dit gepaard ging, tot hij zich realiseerde, dat hij zich niet tussen zijn flegmatieke landgenoten maar tussen een in het warmbloedige Zuiden opgegroeid volk bevond.
Het kleine schip werd tegen de wal gehieuwd. Nog voor de loopplank behoorlijk was vastgesjord,
beklom Fidèle deze met gedecideerde, snelle stappen, onmiddellijk gevolgd door zijn Hollandse
vrienden. Ergens ver weg galmde een torenklok; het was negen uur.
Onbewust kauwde Markman het achtereind van zijn sigaar tot een pruim. Zij mochten hem een
glazenwasser noemen dacht hij, zonder nochtans een smet te willen werpen op een eerbaar beroep,
wanneer dat geen politie was, die daar aan boord ging. Die voorop was een Fransman, dat kon je
zo zien. Maar die twee worstelaars kon de Amerikaan moeilijk plaatsen. Géén Fransen! Misschien
Engelsen... hoewel, die zaten als regel niet zo zwaar in hun vlees. Het konden Ieren zijn...
Ineens werd het hem duidelijk... Hollanders natuurlijk! Zijn achting voor de politie van een
klein landje ergens aan de Noordzee ging met een sprong omhoog. Dàt hadden ze hem geleverd om, zonder
| |
| |
kennis van wat zich achter de schermen had afgespeeld, de zaak binnen tien dagen rond te hebben gekregen! Mogelijk had Rossetti ook in Amsterdam zijn mond voorbijgepraat... Toch knap om precies op tijd hier bij de Ceres te zijn! Even afwachten wat er nu verder gebeurde, dat zou het beste zijn. Hij zat op rozen, want al zou de politie de Rubens ook van boord halen, de enige die daarbij garen spon was Markman... Géén onderhandelingen met Alsettino, géén noodzaak om een mogelijke handlanger aan te houden... op een presenteerblaadje zou de Judith en Holofernes hem worden aangeboden. Namens Cardigan zou hij immers, zodra ze straks met een pakket van meer dan een meter lang terugkwamen, beslag leggen op de buit, want het stuk bevond zich buiten de voor het publiek toegankelijke zalen van het Rijksmuseum in Amsterdam en dus was Cardigan enig eigenaar! Dat was niet te betwisten... Trouwens, Markman had een gelegaliseerd afschrift van het koopcontract in zijn zak, plus een door een expert gewaarmerkte reproductie van de Rubens. Hij was meester van de situatie!
Op de kade had een beweging plaats als van een cordon, dat zich langzaam samentrok en rondom de ligplaats van de Ceres sloot. Markman zat er binnen voor hij het wist... maar goed ook, want nu konden ze hem niet van die loopplank wegdringen. Een keurig geklede Italiaan, de vriend van Alsettino had tijdig het dichttrekken van het net gezien en had zich zonder moeite er buiten weten te houden. Met de vingers de ene helft van een Spaanse pas in zijn jaszak betastend, wandelde hij bedaard naar de uitgang van het haventerrein. Als hij vijf minuten later was geweest, zouden ze hem gesnapt hebben!
Zwijgend, zonder vragen te stellen, met de verzekerdheid van lieden, die blindelings de weg weten op een schip, klom het drietal naar het bovendek en besteeg het trapje naar de brug. Met zijn volle breedte sloot Staring mogelijke nieuwsgierigen de toegang af. Even later voegde zich Rastignac bij hem, die de auto onder toezicht van een collega had geparkeerd en nu ook van de pret wilde meegenieten.
Tegen de deurpost van de kaartenkamer geleund, dronk de
| |
| |
loods zijn laatste kop koffie en nam afscheid van de kapitein en de tweede stuurman, die met een half oog over de reling de toebereidselen voor de lossing gadesloegen. Fidèle stapte op de gezagvoerder toe, maakte zich bekend en vroeg hem mee te gaan, de kok Theodakis aan te wijzen en verder getuige te zijn bij de onthulling van diens misdragingen.
‘Komt u misschien om zo'n lange kartonnen doos te halen, die met koord was dichtgeknoopt?’ vroeg de kapitein in het mengelmoes van vele talen, dat in alle Middellandse Zee-havens wordt gesproken en verstaan.
‘Waarom vraagt u dat zo?’ Fidèle was te lang rechercheur om zich door anderen een verhoor te laten afnemen.
‘Omdat vanmorgen vroeg, terwijl wij op de ree op de loods lagen te wachten, twee man van de douane aan boord zijn geweest met een boot van de havenpolitie. Die hebben de doos meegenomen en ze hebben mij gezegd, dat ik om elf uur op het tolkantoor moest komen voor het tekenen van het proces-verbaal. Ze wisten precies wat ze hebben moesten en er is dan ook geen sprake geweest van visitatie of iets dergelijks.’
Er vertrok zich geen spier op de stoïcijnse gezichten der politiemannen.
‘Dan zult u mij verplichten met een nauwkeurige beschrijving van uw bezoekers en hun boot.’
Hoewel Van Houthem moeite had, het spel van vragen en antwoorden, dat nu in rad Frans, doorspekt met Italiaanse, Griekse en Algerijnse woorden plaats vond, geheel te volgen, kon hij zich een algemene indruk vormen van het gebeurde. Fidèle boog zich over de stuurboordreling van de Ceres en praaide de politieboot, die beneden hem in de haven dreef. Hij verzocht de commanderende officier bij hem op de brug te komen. Toen deze de door zeemansogen tot in détails opgenomen bijzonderheden van de motorkruiser hoorde beschrijven, merkte hij zonder weifeling op:
‘Dat moet die Engelse boot zijn, die de hele winter voor spek en bonen in de jachthaven heeft gelegen en op een koper wachtte, Fidèle.’
‘Kunnen we er met jouw boot even heenvaren?’
| |
| |
‘Dat spreekt van zelf. Je kunt dadelijk instappen, we liggen voor de boeg van deze verzameling oud roest...’
Het was zonder meer duidelijk, dat zich in de verdwijning van de Rubens een nieuwe factor had voorgedaan. Bij het maken van zijn afspraken die morgen, had Fidèle zijn collega's van de politie te water geen bijzonderheden verteld over het hangende onderzoek. Hij had slechts de naam van de Ceres genoemd... het te bewaken object. Bovendien wist de officier van de waterpolitie met zekerheid te zeggen, dat geen der motorboten van de dienst buiten de havenhoofden was geweest. Het naburige douanekantoor kon verklaren, dat geen der beambten aan boord van de Ceres was gegaan om beslag te leggen op verboden waar. Vóór het gezelschap van de brug van de Ceres afdaalde, stond onomstotelijk vast, dat de Rubens de prooi was geworden van een dief, die tot een geheel andere categorie behoorde dan Alsettino. De brutale wijze, waarop deze zich met een boot, die de politievlag voerde, als douanier had aangemeld en zonder slag of stoot zich van de Rubens had weten meester te maken, stempelde hem tot een grootmeester van het vak.
Hoewel Fidèle er geen ogenblik aan twijfelde, dat het verhaal van de kapitein op waarheid berustte, liet hij voor alle zekerheid een paar man op de Ceres achter voor verder onderzoek. Toen volgde hij met de twee Hollanders zijn vriend van de waterpolitie, na Rastignac te hebben opgedragen met de auto naar de Jachtclub in de buitenhaven te rijden en het gezelschap daar op te wachten. Met één voet op de loopplank, stond de lange man met de opeen geklemde lippen en de zwarte stomp van een sigaar tussen de tanden, Fidèle op te wachten.
Markman hield de Fransman zijn identiteitsbewijs van Parkington's voor.
Fidèle knikte glimlachend, maakte zich bekend en stelde de beide Amsterdamse politiemannen aan de Amerikaan voor.
‘Ik vertegenwoordig de belangen van de eigenaar,’ zei Markman laconiek.
Van Houthem kreeg plotseling gevoel voor de humor van de situatie en begon hartelijk te lachen. Met een nietszeggend ge- | |
| |
zicht wachtte de detective tot men hem een verklaring zou geven van deze vrolijkheid.
‘We kunnen opnieuw beginnen, meneer Markman!’ De commissaris had moeite ernstig te blijven. ‘Intussen mijn compliment voor de zeer snelle wijze, waarop u de weg naar deze warme kade hebt kunnen vinden... Dat was knap werk!’
‘Precies wat ik daarstraks van de Hollandse politie dacht, commissaris. Overigens meen ik uit uw hilariteit te moeten afleiden, dat we allebei met het hoofd tegen de muur zijn gelopen.’
Fidèle trok Van Houthem een weinig terzijde. Uiteraard leidde hij hier het onderzoek en kon hij dus naar eigen inzicht handelen. Het liefst zou hij de Amerikaan in de verdere opsporing willen betrekken, want de krachten van Parkington's, die opdrachten als deze kregen uit te voeren, moest je niet onderschatten. Bovendien had Fidèle genoeg over het fameuze koopcontract van de Rubens gehoord om volmondig te moeten erkennen, dat Cardigan de werkelijke, wettige eigenaar was en méér rechten op de zich buiten het Rijksmuseum bevindende Judith en Holofernes kon doen gelden, dan de Nederlanders. Correct als steeds, vroeg hij het oordeel van zijn collega, die - wanneer dat mogelijk was - nog meer in de gunst van de kleine Fransman steeg, toen hij geen bezwaar maakte tegen samenwerking met Markman. De loze Van Houthem hield deze concurrent liever binnen de gezichtskring, dan dat hij hem op eigen houtje verder achter zijn rug liet rechercheren. Met een zekere plechtigheid en een lichte buiging, zei Fidèle:
‘Wat zou u ervan zeggen, meneer Markman, als we er een soort Volkenbond van maakten, een kleine Veiligheidsraad, om de agressor op zijn nummer te zetten?’
Markman had een ogenblik nodig voor hem de bedoeling van deze boutade duidelijk werd. Hij knikte glimlachend. Hij verloor niets bij samenwerking. Integendeel... Die Europese politie mensen zagen er uit als geschikte kerels en dat ze hun vak verstonden, was zonder meer te begrijpen. Ze beschikten op dit ogenblik over meer gegevens dan hij, die kleine Fransman was hier bekend en had de organisatie van de plaatselijke politie achter zich, en die twee potige Hollanders konden hem ten slotte niet in de
| |
| |
wielen rijden. Het Rijksmuseum had zijn rechten verspeeld door Rubens te laten stelen en Cardigan had het voor het zeggen.
‘Dan nu geen verdere pourparlers!’ Fidèle wees de weg naar de politieboot. ‘Ik zal u onderweg vertellen, waarom het onderzoek weer van voren af aan moet beginnen, meneer Markman. Stap in, heren... Ná u...’
In de jachthaven spiegelden de stoere lijnen van de motorkruiser zich in het rimpelloze, helder blauwe water. Een vluchtig onderzoek wees uit, dat de motoren nog warm aanvoelden en dat het zware slot, waarmee de door een ring gehaalde stalen meerketting bevestigd was geweest, opengebroken op het plankier langszij lag.
Er heerste enige bedrijvigheid. Hier en daar was men bezig de statige zeiljachten en de luxe motorboten in hun zomerkleding te steken. Er hing een frisse lucht van verf en vernis en bij een der botenhuizen werd een vierriemsgiek te water gelegd voor een tochtje op het effen water achter de golfbrekers.
De enige employé met een officiële status van de club, bleek een oude waker te zijn, die met de rug tegen de witte muur van het restaurant zat en zich in het heerlijke zonnetje koesterde. Fidèle ging naast hem zitten, wees in de richting van de motorkruiser en vroeg:
‘Waar is de tocht vanmorgen heen geweest, ouwe makker?’
‘Ze hebben proefgevaren. Een sjieke meneer, met een ingenieur en twee mecano's. Ik denk, dat die meneer de Swallow wil kopen en haar eerst eens wou zien varen.’
‘Hoe heette hij?’
‘Daar vraag je me wat! Hij liet me een briefje zien van de eigenaar, dat hij de boot kon gebruiken.’
‘Heb je dat briefje nog?’
‘Welneen. Dat heeft hij gehouden. Hij las het me voor!’
‘Heb je het zelf niet gelezen?’
‘Neen. Dat briefje was duidelijk genoeg.’
‘Wie heeft de boot van de ketting losgemaakt?’
‘Hij liet me de sleutel zien. Die zat in de brief.’
‘Hoe laat waren ze hier terug?’
| |
| |
‘'s Kijken... 't Zal halfzeven, kwart voor zeven zijn geweest.’
‘Droegen ze niet iets bij zich?’
‘Ja de koffer, waarmee ze gekomen waren; daarin zaten de overalls van de mecano's... Maar nou je het zegt... Ja, toen ze terugkwamen had die ingenieur een lange kartonnen doos onder zijn arm. Maar dat was ook alles.’
Met eindeloos geduld, steeds even vriendelijk en gemoedelijk, vroeg Fidèle verder.
‘En, waar gingen ze heen, toen de proefvaart was afgelopen?’
‘Dat kan ik niet zeggen. Ze namen een taxi, die hier al ruim een uur had gestaan en toen reden ze weg. Ik keek ze nog na en zag, dat die sjieke meneer even afstapte bij het hulppostkantoortje, daarginds in de bocht. Dat groene houten gebouwtje, juist aan het eind van die loodsen.’
‘Waren ze ook met die taxi gekomen?’
‘Neen. Ik weet niet hoe ze gekomen zijn. Misschien met een boot, want ze stonden ineens voor mijn neus. Neen, die taxi had hier een stel officieren gebracht van die Amerikaanse Liberty-boot.’ - de waker wees naar een groot schip, dat hoog op het water in de buitenkom voor anker lag - ‘Ze hadden de hele nacht in de stad gepassagierd. De chauffeur vertelde mij dat hij ze van de ene tent naar de andere had gereden. Hij bleef hier op ons parkeerterrein om een dutje te doen, vóór hij naar de stad terugreed. Hij had hier een goed uur gestaan toen de Swallow terugkwam... Nou, dat was een buitenkansje voor die mensen, want anders hadden ze voor een speciaal gehuurde wagen dubbel tarief moeten betalen. 't Is een hele afstand moet je denken...
‘Wat was het voor een taxi?’
‘Een wagen van de Rapide, die grote verhuurderij.’
Fidèle diepte enig geld uit zijn zak op en legde dat in de gereedgehouden vereelte hand.
‘Ga daar maar eens op het plankier kijken met wat voor een sleutel die meneer het slot van de
boot heeft opengemaakt!’ zei hij, terwijl hij zijn drie metgezellen voorging naar de plaats, waar Rastignac met de dienstauto gereedstond.
‘Bij dat postkantoortje stoppen, Rastignac. Ga jij even mee, Van Houthem.’
| |
| |
Achter het enige loket van het etablissement der Franse posterijen, zat eenzaam een klein dametje met grijs haar te haken. Ze legde haar werk neer en nam de twee bezoekers over de bovenrand van haar bril op. Fidèle toonde haar zijn legitimatiekaart en zei:
‘Sûreté, Madame!’
Ze knikte hem welwillend toe en vroeg:
‘Wat kan ik voor u doen, monsieur?’
‘Even een paar vragen beantwoorden. Hoe laat is uw dienst hier begonnen?’
‘Bij de opening van het kantoor. Om zes uur.’
‘Hebt u veel klanten gehad vandaag?’
‘Neen, meneer. Een stuk of tien. Een paar telegrammen van de schepen, een paar telefoontjes, wat zegelwaarden. Niets bij zonders.’
‘Is hier tegen zeven uur een meneer geweest, een chique type?’
‘Ja. Dat was een stadstelegram. We maakten er samen nog een grapje over!’
‘Hoe dat zo?’
‘Wel, het was gericht aan een meneer Michel Angelo in een hotel hier in Marseille. Toen ik het aftekende, zei ik: Hè, ik wist niet dat die nog leefde! Hij begon te lachen en antwoordde: Neen, die is het niet, maar een achter-achter-achter-kleinzoon van hem. Ook een Italiaan en ook een schilder! Het was een keurige, charmante man. Kent u hem?’
‘Neen, maar ik verlang er erg naar hem te ontmoeten. Mag ik dat telegram even zien, madame?’
‘Dat spreekt van zelf... U is van de Sûreté!’
Uit een vakje op haar lessenaar trok ze een beschreven formulier en legde dit voor Fidèle neer. Terwijl Van Houthem over zijn schouder mee keek, las Fidèle:
‘MICHEL ANGELO HOTEL DE L'ALGERIE + JUDITH EN HOLOFERNES LATEN JE GROETEN + ZE HOUDEN NIET VAN ITALIANEN + INTUSSEN BEDANKT VOOR GRATIS OVERTOCHT NAAR ZONNIGE ZUIDEN + LE CERCLE +’
| |
| |
‘Le Cercle!’ Fidèle sloeg zo hard met de hand op de plank voor het loket, dat een kleine inktfontein uit het morsige potje opspatte. Hij nam het telegram tegen reçu in ontvangst en trok Van Houthem mee naar buiten.
‘Roep het hoofdbureau op, Rastignac,’ riep de kleine Fransman, nog voor hij het portier geopend had. Zodra de Centrale Post antwoordde, sprak Fidèle in de microfoon: ‘Opdracht voor Borbeau van inspecteur Fidèle... Onmiddellijk met twee man naar Hotel de l'Algérie. Een Italiaan, die daar onder de naam Michel Angelo logeert, moet worden aangehouden en op het hoofdbureau worden voorgeleid zodra inspecteur Fidèle terugkomt... Over...’
Het bericht werd herhaald. ‘En nu met vol gas naar de garage van de Rapide, Rastignac. Ik zou me erg moeten vergissen, wanneer we voor de nacht de Rubens niet veilig onder dak hebben...’
Met een fijne tinteling in de donkere ogen, knikte de inspecteur eerst Van Houthem, die rechts van hem zat, en toen de Amerikaan aan zijn linkerhand toe. Markman haalde een dikke sigarenkoker uit de zak en presenteerde. De twee Hollanders lieten zich niet onbetuigd; zij wilden graag zo'n zwarte wandelstok proberen, maar Fidèle hield zich aan zijn Corporal-sigaretten.
‘We vorderen snel,’ zei de inspecteur opgewekt in het Engels, om ook door de gast uit Amerika te worden verstaan. ‘De dief, die zich op de Ceres meldde is Le Cercle, een alias van iemand, die zich in het dagelijks leven Vicomte de Saint Sauveur noemt. Dat is een type zoals u in Holland, en naar ik geloof ook in Amerika, te vergeefs zoudt zoeken, beste vrienden. Dit is een man, die geregeld in de beste, meest aristocratische kringen van vele landen verkeert. Een charmante, sportieve, gefortuneerde bon-vivant. Zelfs wij bij de Sûreté durven niet met zekerheid zeggen, of monsieur le Vicomte een misdadiger is of een werkelijke artistocraat, die zuiver voor de sport zijn neus steekt in allerlei schaduwachtige zaakjes. In de onderwereld kent iedereen hem en ze lopen eenvoudig met hem weg. Als er iemand in moeilijkheden zit door tegenslag of ziekte of wanneer er een achtergebleven gezin van iemand “die op het land werkt” moet
| |
| |
worden geholpen, kunnen ze altijd bij De Saint Sauveur terecht. Hij is steeds op reis, logeert in de duurste hotels en is passagier op de meest weelderige schepen. Iedereen is er verrukt van als de Vicomte van de partij is; aan tafel houdt hij allen bezig met geestige anecdotes over bekende persoonlijkheden, hij arrangeert gezelschapsspelen, waarmee ieder zich dol vermaakt, in het kort, hij is een man, die in de badplaatsen en op de grote schepen van transatlantische lijnen met muziek wordt ontvangen, omdat hij de gezelligheid en de vrolijkheid... en hoge verteringen aanbrengt. In zijn vrije tijd speelt hij kaart en verdient daarmee fabelachtige sommen, omdat hij zijn mensen weet te kiezen. Hij is de vertrouweling van oudere en jongere dames, die hij op reis wenken geeft hoe ze het beste hun juwelen door de douane kunnen smokkelen. We hebben hem nooit op een strafbare daad kunnen betrappen, nimmer hebben de mensen van wie hij bij het kaartspel grote sommen won er zich zelfs maar fluisterend over uitgelaten, dat hij vals zou spelen. En toch kan ik niet aannemen, dat hij zo onschuldig is als hij lijkt. Waarom zou hij anders onder de bijnaam Le Cercle in de onderwereld bekend zijn? Ik kan alleen maar vermoeden, dat hij een loodsmannetje is, die zijn toegang tot de hoogste kringen gebruikt om inlichtingen te krijgen over de karaktereigenschappen van bekende personen of het juwelenbezit en de gegoedheid van anderen. Denk u eens in, mijn vrienden, hoeveel geheimen en schandaaltjes iemand in de positie van de Vicomte te horen krijgt van de dames, die hem aanbidden en hoe nauwkeurig hij de dikte der portefeuilles van zijn kaartvrienden kan beoordelen. Zo iemand is voor de grootmeesters van het langvingerige gilde zijn gewicht in goud waard. Hij kan aanwijzingen geven over de topografie van kastelen en landgoederen, hij hoort van haar goede vriendinnen met wie Madame X in een intiem villaatje heeft gelogeerd, hij is er getuige van en vaak raadgever, wanneer
er plannen worden gemaakt voor een bal op een receptie.’
Fidèle's ogen gloeiden, zo sleepte zijn verhaal hem mee.
‘De politie heeft een tijdje de moeite genomen hotel- of bootdirecties voor hem te waarschuwen. Maar ze heeft daar geen
| |
| |
plezier van gehad. Integendeel. De Saint Sauveur, die dit natuurlijk hoorde, heeft zich bij een minister beklaagd, met het gevolg, dat er in de hogere regionen van de Sûreté een paar behoorlijke tikken op de vingers zijn uitgedeeld. Een ander gevolg was, dat hij met eens zoveel voorkomendheid door iedereen wordt behandeld. Er zijn hier aan de Rivièra hotels, die in hun prospectussen vermelden, dat de Vicomte de Saint Sauveur een vaste gast is! En naar al wat ik over hem heb gehoord te oordelen, schijnt hij werkelijk een allerbeminnelijkst mens te zijn. Hij is buitengewoon belezen, kan over alles en nog wat charmant meepraten, is meester op de sabel en de revolver, rijdt paard als een beroepspikeur en zwemt als een vis.’ Fidèle vertrok zijn geestige kop tot een grimas en zei lachend: ‘Zie daar, vrienden, het portrait-parlé van de allerlaatste dief van Judith en Holofernes!’
Van Houthem moest lachen om de uitdrukking op het gezicht van zijn Franse collega.
‘Je doet precies alsof hij wel een potje bij je breken kan!’ merkte hij op. ‘Hij mag dan tot nu toe de dans ontsprongen zijn, maar je hebt nu feiten, waarop je hem kunt laten veroordelen. Ten eerste het zich voordoen als een openbaar ambtenaar in de uitoefening van zijn plicht, ten tweede het zich onder valse voorwendsels toeëigenen van gestolen goed! Waarschijnlijk te eigen bate! Voor deze misdrijven krijg je hem zeker een jaar onder de pannen.’
‘Je kent De Saint Sauveur niet, mon cher. Die heeft een alibi, dat je met geen moker stukslaat. Dacht je, dat hij zelf aan boord van de Ceres is geweest? Welneen, die heeft bij de machine onder in die motorboot gezeten tijdens de opvoering van het blijspel.’
‘Maar die oude waker bij de Jachtclub kan hem herkennen!’
‘Dat is de vraag. Ook daar zal wel een van de anderen het woord hebben gedaan.’
‘Dan de juffrouw van het postkantoortje.’
‘Die vergist zich. Ze draagt een bril en is erg bijziende. Laat dat maar aan een goede advocaat over.’
‘Maar hij heeft een telegram verzonden met de naam, waar- | |
| |
onder hij bij de onderwereld bekend is en daarin wordt gesproken over het schilderij, dat wij zoeken.’
‘Een ander heeft misbruik gemaakt van zijn gelijkenis met de Vicomte, die men een poets wilde bakken. De mensen zijn zo slecht!’
‘Maar wat wil je dan? Laat je hem lopen?’
‘Natuurlijk niet. Zodra we straks op het hoofdbureau zijn, plak ik hem een staart aan. Hij zal wel ergens hier in de buurt logeren. In Hyères of Cannes of Nice. Dat vinden we gauw genoeg uit. En als we weten waar hij zit, dan laten we hem op het bureau komen en zullen we eens rustig met hem praten. Als alles wat ze van hem vertellen waar is, denk ik dat hij er een grapje van zal maken en uit zichzelf zal aanbieden de Rubens voor ons op te sporen. Enfin, alles op zijn tijd. Hier zijn we bij de garage en eerst wil ik even de chauffeur van die taxi horen. Gaan jullie mee?’
De administratie hief de handen ten hemel, toen de vraag werd gesteld, welke chauffeur die nacht een stel Amerikaanse scheepsofficieren had rondgereden en daarna een vrachtje van de Jachtclub naar de stad had gebracht. Hoe konden ze dat nu weten, zonder de chauffeurs te raadplegen, van wie er op deze tijd van de dag misschien twee of drie thuis waren. In totaal waren er regelmatig een honderdvijftig in dienst. Wist de politie dan niet het nummer van de wagen? Tja, dan was er weinig aan te doen en de heren moesten maar geduld hebben. Uit de kaarten bleek, dat er die nacht achtenveertig taxi's buiten waren geweest. ‘Pas tegen zes uur komen de nachtploegen binnen om hun wagens te halen. We zullen onze uiterste best doen vóór die tijd de chauffeur te localiseren, maar veel hoop kunnen we u niet geven.’
‘Zodra u weet wie hij is, belt u het hoofdbureau op. Inspecteur Fidèle. Ik laat de man dan door iemand van mijn eigen mensen halen. U bent er garant voor, dat hij er niet van door gaat.’
Toen het gezelschap weer bij de dienstauto kwam, vertelde Rastignac, dat er een radioboodschap voor de inspecteur was
| |
| |
ontvangen. Michel Angelo had een half uur voor de komst van de politie zijn rekening betaald en was met een vriend van hem, ook een Italiaan, vertrokken. De kamer waar hij had gelogeerd was doorzocht, maar er was niets gevonden. Volgens het hotel had de bagage van Signor Angelo uit een kleine zwarte handkoffer en een handvalies bestaan.
‘Laten we eerst ergens gaan lunchen,’ stelde Fidèle voor. ‘Daarna gaan we gezamenlijk naar het hoofdbureau. We kunnen weinig doen, zo lang die chauffeur niet boven water is...’
‘Je wilt hem zeker vragen, waarheen hij zijn vrachtje heeft gebracht?’
‘Mijn vriend, je kent de Marseillaanse taxi-chauffeurs niet zo goed als ik. En ook onze Vicomte ken je niet! Die heeft natuurlijk bij de Jachtclub geweten, dat hij gauw zou worden gevolgd. Zo niet door de politie, dan toch zeker door Alsettino, die hij speciaal op de hoogte bracht van het feit, dat hij hem vóór was geweest. Hij is zeker niet bang voor de Italiaan, maar vindt het toch beter zijn spoor te verbergen. Wie kan hem daarbij beter helpen, dan de chauffeur van zijn taxi? En de Vicomte weet precies hoe hij zo'n chauffeur moet aanpakken. Hij noemt zijn naam, die hier beroemd is, hij geeft een royale fooi en hij leert de chauffeur een plausibel lesje, dat deze met een stalen gezicht zal opdreunen als iemand hem inlichtingen vraagt. Het gaat maar om een paar dagen speling tot de Rubens veilig is opgeborgen... Neen, met vragen kom je niet ver bij een chauffeur; zo iemand moet je kunnen dwingen en dáárvoor gebruikt Papa Fidèle zijn eigen methode.’
Terwijl zijn buitenlandse gasten het restaurant binnengingen bleef de Fransman een ogenblik met Rastignac staan praten voor ook hij de grote zaal betrad. Links en rechts groette hij bekenden met amicale gebaren, met de kellner maakte hij opgewekt een praatje voor hij zijn bestelling deed en terwijl de vier speurders hun apéritif dronken stak zijn zuidelijke levendigheid en zijn geanimeerde conversatie opvallend af bij de verstrooide houding van de anderen, die door hun eigen gedachten geheel in beslag schenen te worden gehouden. Terwijl zij wachtten op hun schotel bouillabaisse hield Fidèle zijn zwijgzame toehoor- | |
| |
ders bezig met anecdotische verhalen over het volk van Provence, dat hij zo door en door kende en lief had en over de stad Marseille, welker geschiedenis tot in de grijze oudheid terugreikte. Van Houthem, hoezeer de opgewekte hoffelijkheid van zijn gastheer op prijs stellend, had moeite zijn groeiend ongeduld te bedwingen. Hijzelf was in zijn vaderstad bekend als een gezellige kameraad buiten de diensturen, maar op dit ogenblik kon hij met de beste wil niet ingaan op het drukke gepraat van Fidèle. Wat drommel, hij was niet in Marseille gekomen om in grote restaurants aangenaam de tijd te doden...! Hij moest de Rubens en Rossetti in handen krijgen! Terwijl de kostbare minuten verstreken kon die Italiaanse dief zich in veiligheid brengen en het schilderij wie weet waarheen worden weggevoerd! Bovendien, meer dan de grapjes van zijn Franse vriend, interesseerde hem de onvermijdelijke verklaring van Markman's aanwezigheid in Marseille. Hij kon een gebaar van ongeduld niet onderdrukken.
Fidèle, die dit zag, glimlachte, legde de hand even op de arm van de commissaris en zei:
‘Wees niet ongeduldig, mijn vriend, en zet de zorgen voor een ogenblik op zij. Ik begrijp, dat ge mij een oude babbelkous vindt en dat ge niets liever zoudt doen dan naar buiten stormen en iedere voorbijganger op de Canebière vragen waar de Rubens gebleven is. Maar zó zoudt gij het schilderij niet krijgen! Straks, als we op het bureau zijn, zetten we onze dienstgezichten weer op en gaan we Markman vragen ons te vertellen hoe hij zo op het juiste ogenblik bij de Vieux Port verzeild kwam. Maar nu verpozen we ons, want ik voorzie een drukke avond en een lange nacht.’
‘Maar mag ik één opmerking maken, Fidèle? Heb je zoveel vertrouwen in het personeel bij die garage, dat je hun rustig overlaat je taxi-chauffeur op te zoeken? Hadden wij niet beter de adressen van de nachtploeg kunnen naslaan en zelf er op af kunnen gaan?’
‘Beste Van Houthem!’ Fidèle keek zijn vriend met een verwijtende blik aan. ‘Op dit ogenblik zijn minstens tien man, die de stad op hun duimpje kennen, bezig met de opsporing van de
| |
| |
chauffeur. Geloof mij, er wordt niets verzuimd om je zaak zo gauw mogelijk tot klaarheid te brengen. Wees er zeker van, dat we vóór het diner onze man zullen hebben gehoord. Of er dan voor ons nog tijd zal overschieten om te dineren is een andere vraag!’
Hoe meer Markman van de Europese recherche zag, hoe meer respect hij begon te krijgen voor de kalme zekerheid, waarmee deze haar taak vervulde. Natuurlijk had hij bij de bespreking op het hoofdbureau niet alles verteld wat hij wist. Tenslotte was hij de employé van een particuliere instelling die in de eerste plaats voor de belangen van haar cliënten opkwam. Zeker, hij was fair genoeg om te erkennen, dat samenwerking met de politie, zijn vrijheid van handelen beperkte... Maar dit betekende niet, dat hij de troefkaarten, die hij bij dit spel in handen had, open en bloot op tafel legde en daarmee één der beste klanten van Parkington's de strop om de hals haalde! Het aandeel dat Cardigan, door bemiddeling van Strakey, in de verdwijning van de Judith en Holofernes had gehad, diende hij ten koste van alles te verzwijgen. Hij wilde graag voor zichzelf erkennen, dat hij de rol, die de metaalkoning in deze zaak had gespeeld, maar matig bewonderde. Dit nam echter niet weg, dat hij niet naar Frankrijk was gestuurd om Parkington's opdrachtgever te verraden, maar om de Rubens naar Amerika te brengen.
Van de rest behoefde hij niets te verzwijgen en hij vertelde dan ook uitvoerig hoe Cardigan de opsporing van het verdwenen schilderij in handen had gesteld van Parkington's.
‘Niet, omdat hij geen vertrouwen had in de Hollandse recherche’ voegde Markman er met een verontschuldigende blik naar Van Houthem aan toe, ‘maar omdat door een voor hem gelukkige omstandigheid de Rubens hem thans in volle eigendom toebehoorde. Het zou onnatuurlijk zijn geweest, wanneer hij zich op de achtergrond zou hebben gehouden en niet een worp zou hebben gedaan naar het terugvinden van het doek, op welks verwerving hij zoveel prijs had gesteld...’
Goed. Parkington's had zijn hele wereldorganisatie ingeschakeld, onder anderen ook het filiaal in Londen. Men begon
| |
| |
daar onmiddellijk de voelhorens uit te steken in de uitgebreide wereld van de zwarte handel in kunstvoorwerpen en men vernam al spoedig dat iemand, een Italiaan, tegen elk aannemelijk bod een echte Rubens op de zwarte markt wilde brengen. Door een gelukkige omstandigheid kon het Londens filiaal voldoende pressie op een der opkopers uitoefenen, om meer bijzonderheden los te krijgen over de aanbieding. De naam Rossetti werd genoemd en de kartotheek van Parkington's had er niet veel tijd voor nodig, om deze te identificeren met Alsettino.
In Londen was men er intussen achter gekomen, dat de Rubens met de Ceres in Marseille zou worden binnengesmokkeld met de bedoeling, het doek in Zuid Frankrijk te restaureren en onherkenbaar te maken. Het kostte geen moeite te ontdekken, dat de Ceres op 10 Maart in Marseille zou binnenlopen en zo had Markman de opdracht gekregen het schip op te wachten, contact te maken met Rossetti en te trachten de Rubens tegen betaling van een losgeld in zijn bezit te krijgen. Daar vaststond, dat niemand behalve Cardigan rechten op het schilderij kon doen gelden, kon tegen deze procedure geen enkel wettelijk bezwaar worden gemaakt... Door niemand!
Van Houthem moest erkennen, dat door deze verklaring, de verschijning van Markman in de Vieux Port een logische achtergrond had gekregen. Van zijn kant stelde hij nu de Amerikaan op de hoogte van de opsporing, die hemzelf en Staring naar Marseille had gebracht.
De detective van Parkington's wist goed vakmanschap te waarderen, wanneer hij dit onder ogen
kreeg. Hij complimenteerde de Hollanders oprecht met hun succes. Afgescheiden van hun rechercheurstalenten, hadden de commissaris en zijn brigadier nog op andere wijze een gevoelige snaar bij Markman aan het trillen gebracht. Zijn zware sigaren, de ‘stogies’, die hij aan geen van zijn door de wol geverfde collega's in New York kon kwijtraken, omdat ze er eenvoudig ziek van werden, verdwenen als sneeuw voor de zon in de monden van deze fanatieke Hollandse rokers! Kerels, die zó met zware tabak omsprongen, moesten wel uit het goede hout gesneden zijn. Telkens als hij zag, dat ze met een zekere teleurstelling het aller- | |
| |
laatste stompje van de zwarte delicatesse in de asbak deponeerden, haalde hij met oprechte gulheid het lange kistje uit zijn tas en hield hij net zo lang aan, tot Van Houthem en Staring weet een tijdje voort konden. Op zijn beurt had hij een sigaret gedraaid van de zware shag, die Staring rookte en hij had moeten toegeven, dat er genoeg kick in die tabak zat om een middelmatig roker te vloeren...
Tegen zes uur wierpen drie van de vier aanwezigen in de kamer van Fidèle regelmatig met zorg gecamoufleerde blikken naar de klok. Tenslotte kon Staring het niet meer verkroppen. In zijn houterige Engels, merkte hij met een effen gezicht op:
‘Tegen het diner had u gezegd, meneer Fidèle?’
De drie anderen schoten in een lach en de inspecteur antwoordde:
‘Ja, mijn brave Staring, en ik herhaal het: tegen het diner! Hier in het Zuiden eten wij pas 's avonds om acht uur.’
En inderdaad, om halfacht werd er geklopt en verscheen een sergent-de-ville, voorafgegaan door een korte, zware man, de gezochte chauffeur.
Fidèle wees deze een stoel, stak een verse Caporal op en vroeg kortaf:
‘Je naam?’
‘Jean Ravelli.’
‘Je hebt vanmorgen een vrachtje gereden van de Jachtclub naar de stad?’
‘Ja, meneer.’
‘Beschrijf mij precies hoe je gereden bent en wat je passagiers hebben gedaan.’
‘Dat is gauw gebeurd, meneer. We zijn van de club rechtstreeks naar het Crédit Lyonnais gereden. Daar stapte een van de heren uit met een kartonnen doos onder de arm. De andere heren reden door naar het station. Ze hadden een koffer bij zich. Na mij betaald te hebben, gingen ze naar binnen.’
Fidèle scheen nauwelijks naar het verhaal te hebben geluisterd. Hij zocht een kaart uit een stapeltje, dat men hem in de
| |
| |
loop van de middag had gebracht en bestudeerde aandachtig de daarop gestelde aantekeningen.
‘Jean Ravelli...,’ zei hij peinzend, ‘geboren in Dijon op 28 Maart 1907. Vier veroordelingen wegens verkeersovertredingen. Tweemaal geverbaliseerd wegens aanrijding, terwijl in kennelijke toestand... Verdacht van zwarte handel in sigaretten... 't is mooi!’ En plotseling verdween al zijn voorgewende onverschilligheid. ‘Waar heb je op die rit met die vier heren gestopt?’
‘Dat heb ik u toch al gezegd,’ antwoordde de chauffeur met een lichte weifeling. ‘Eerst bij de bank en toen aan het station.’
‘Nergens anders?’
‘N..n..neen...’
Fidèle bracht zijn hand in de richting van de schelknop. Voor hij de vinger neerdrukte, merkte hij met een glimlach op:
‘Dan zal ik op je kaart kunnen bijschrijven: drie jaar, wegens medeplichtigheid aan ontvoering.’
‘Ontvoering?’
De inspecteur drukte de vinger neer. Op de gang klonk een zoemer. Een agent kwam binnen.
‘Jean Ravelli! Je weigert mij naar waarheid te antwoorden op een duidelijk gestelde vraag...’
‘Maar ik heb u toch gezegd...’
‘Je hebt gelogen! Je dwarsboomt de Sûreté in het onderzoek. Een omstandigheid, die de rechter niet zal vergeten!’
‘Ik l..lieg n..n..niet!’
‘En ik weet dat je liegt! Agent, breng Ravelli...’
‘Nu, goed dan... Het was me door het hoofd gegaan... U bedoelt, dat ik nog gestopt heb in de Rue de l'Abbesse... Bedoelt u dat?’
‘En aan het hulppostkantoor bij de buitenhaven.’
‘Ja, daaraan heb ik niet gedacht.’
‘Agent, wacht hier voor de deur. En nu, meneer Jean Ravelli... Wilt u nog maar eens heel goed nadenken voor u weer iets vergeet. Mensen die iets vergeten, wanneer inspecteur Fidèle hun vragen stelt, krijgen altijd ruimschoots de tijd van de rechter om hun herinnering op te frissen! Dus... nu beginnen we weer van voren af aan. Eerst naar het postkantoor, daarna reed je naar...’
| |
| |
‘Naar de Rue de l'Abbesse.’
‘Nummer?’
‘Zestien.’
Even flitste een lichtje op, diep in de ogen van Fidèle. Alleen Van Houthem zag het.
‘Wat gebeurde daar?’
‘Een van de heren stapte uit en beide aan. Hij gaf daar een doos af...’
‘Niets overslaan! Die meneer beide aan. Wie deed open?’
‘Een huisknecht in een rose gestreept jasje... Hij maakte een diepe buiging voor mijn passagier en liet hem binnen. Na een minuut of drie kwam die meneer weer naar buiten met een lange jonge man met een uilenbril op en zwart krulhaar... Ze namen afscheid van elkaar... Toen reden we weg en ik zette ze met z'n vieren aan het station af. Dat is de volle waarheid.’
‘Beschrijf die doos!’
‘Zeker één meter tien lang, twintig hoog, vijf en dertig breed.’
‘Hoe weet je dat zo precies?’
‘Die doos stond naast mij op de voorbank, toen wij bij het postkantoor stopten. Ik had daar de tijd haar goed te bekijken.’
‘Hoe was die doos gesloten?’
‘Met een mooi gaaf koord... Rood.’
‘Zijn je nog andere bijzondere kenmerken opgevallen?’
‘Op de deksel stond in dik potloodschrift: Theo Ceres. Anders was er niets aan te zien... Het was een nieuwe doos.’
‘En,’ Fidèle sloot half de ogen en boog zich iets voorover, ‘wat deden jullie bij die bank, hè?’
Ravelli veegde zich met een hand langs het voorhoofd, waarop kleine zweetdruppeltjes parelden. Hij keek zijn ondervrager mistroostig aan en zei:
‘Daar zijn we helemaal niet geweest. Maar hij gaf me vijfhonderd francs extra als ik dat zou zeggen, wanneer men mij probeerde uit te horen...’
Fidèle drukte op de belknop. Angstig wachtte de chauffeur af, wat hem boven het hoofd hing.
‘Agent! Neem het juiste adres van Ravelli op en laat hem dan gaan. En, jij, denk er om, als er ook maar iets in je verklaring
| |
| |
niet juist is geweest, dan zal ik vergeten, dat jij hebt gezegd dat je zo vergeetachtig bent...! Goedenavond.’
‘Waarom glinsterden je ogen zo bij het horen van dat adres?’ vroeg Van Houthem belangstellend.
‘Tja... ik wou, mon ami, dat ik die verraderlijke gewoonte maar kon afleren! Hoewel... ik geloof niet, dat je het zou hebben ontdekt als je niet zelf van de recherche was geweest... Wel, in de Rue de l'Abbesse nummer 16 woont professor Duparc en als iemand hier in de stad gezien en geacht is, dan is hij het! De beschrijving van het jonge mens, dat naar buiten kwam, klopt overigens met het uiterlijk van de secretaris van Duparc, Jacques Valois... en het signalement van de doos is ook niet verzonnen. Maar laat ik eerst Markman en Staring een korte vertaling geven.’
Toen dit gedaan was, ging de inspecteur in het Engels voort:
‘Nu eerst naar Duparc! Ik zou graag willen, dat jij daar de vragen stelde, Van Houthem. Ik wil jou ook wel eens aan het werk zien...’
Dáár heeft hij een bedoeling mee, dacht Van Houthem... Waarschijnlijk wil hij zelf niet in de eerste plaats optreden tegen een eerbaar stadgenoot en zoekt hij dekking achter de man uit Amsterdam, wanneer er klachten mochten komen.
|
|