| |
VIII
Gemakkelijk uitgestrekt in de naar achteren geklapte fauteuil van de Constellation, waarmee hij de reis naar Londen maakte, lag George Markman, de ervarenste en vasthoudendste speur- | |
| |
der in de uitgebreide organisatie van het detective-bureau Parkington. De doffe, onveranderlijke dreun van de vier grote motoren gaf hem de zekerheid, dat hij met een snelheid van vele kilometers per minuut zijn doel bleef naderen.
Ver beneden hem beukte een Noordwesterstorm de zee en joeg de hooggaande golven op, tot deze in schuimige flarden werden gereten en zich vermengden met de hagel en sneeuw, die in vlagen over het water joeg. Maar hier op de hoogte, tot welke het vliegtuig was opgeklommen, was alles sereen en rustig en Markman behoefde slechts een blik uit het raam naast zich te werpen om de twinkelende sterren te kunnen zien.
Zijn gedachten waren bezig met het op te lossen probleem. Het was een goede gedachte van Parkington, de chef, geweest, reeds eergisterenavond, na het onderhoud met Cardigan, de documentatie aan het werk te zetten. Binnen een uur was de doopceel van Rossetti gelicht en werd de wijze, waarop hij er met de Rubens vandoor was gegaan, volkomen verklaard. De klappers van Parkington's waren bij, dat was voor de zoveelste maal weer gebleken, want zij vermeldden achter de naam Enrico Rossetti: alias van Carlo Alsettino. In totaal werd de man verdacht van niet minder dan zeven gewaagde diefstallen van waardevolle voorwerpen uit musea. Die ezel van een Strakey had zonder weifeling de minst betrouwbare helper in Amsterdam bij de kop gevat, die er te vinden was! Jammer, dat Cardigan niet vooraf even zijn licht had opgestoken bij Parkington's. Dan had het betrouwbare materiaal, dat daar dagelijks door zeventig geroutineerde klerken uit de opsporingsbladen van de politie over de gehele wereld werd verzameld en gerubriceerd, tenminste kunnen voorkomen, dat de zaak verkeerd gelopen was.
Wetende, dat Rossetti zich naar Londen zou begeven voor het incasseren van zijn chèque, had Parkington Zondagavond nog de chef van zijn Londense filiaal opdracht gegeven om de Italiaan op te sporen. De American Banking Corporation in Londen was een dochtermaatschappij van het Cardigan concern en deze zou er zeker toe medewerken, dat Parkington's alle inlichtingen ontving, die voor een snel onderzoek nodig waren. Blijkbaar hadden de detectives in Londen iets van belang ontdekt,
| |
| |
want nog vóór Markman 's Maandagsmiddags in het vliegtuig stapte had het filiaal getelegrafeerd, dat hij niet naar Amsterdam moest doorreizen, zoals oorspronkelijk was besloten, maar in London Airport moest uitzien naar Parkington's vertegenwoordiger.
De aandacht van Markman dwaalde weer af naar het gestaag brommen der motoren. Feitelijk ging het nog veel te langzaam op deze manier! Immers, hij had een grote achterstand in te halen, wilde hij er in slagen de Nederlandse recherche, die volgens Cardigan onmiddellijk een onderzoek was begonnen na de ontdekking van de diefstal, in te halen. Iedere minuut was er één. Hoewel Markman, wanneer dit strikt nodig bleek, fair en open genoeg was met de officiële politie, had hij er nu zijn zinnen op gezet de eerste te zijn, die de hand op de dief en de Rubens zou leggen. Op 1 Maart tegen de middag was het schilderij vermist en was de Amsterdamse politie met de routinewerkzaamheden aangevangen. En nu liep het al tegen de morgen van de 9de! Hij moest acht dagen inlopen op de Hollandse opsporing. Maar goed, hij mocht aannemen, dat men hem in Londen opwachtte met nieuws, waardoor hij misschien wel enkele dagen werk zou kunnen uitsparen en een korte doorsteek zou kunnen maken naar een veel verder liggend punt van het parcours. Bovendien - Markman kon een glimlach niet onderdrukken - wist hij heel wat meer over de ware toedracht van zaken in het Rijksmuseum dan de Hollanders. 's Morgens voor het vertrek van het vliegtuig had hij, samen met Parkington, die antiquair Strakey binnenste buiten gekeerd. Markman kon het dagenlang horen van vele getuigen, iets waarmee de Amsterdamse recherche moest beginnen voor ze bij benadering haar koers zou kunnen bepalen, missen. De afspraken met Hovings en Rossetti waren hem in bijzonderheden meegedeeld. Daarbij kwam nog, dat hij een aantal exemplaren bij zich had van prima Italiaanse politie-opnamen van de dader, en face en en profil, mèt zijn complete signalement en met een compleet stel vingerafdrukken. Die gegevens dateerden wel van jaren geleden, toen men Alsettino in Italië had gearresteerd, - waarna die gladde jongen binnen twee dagen de benen nam en verdween - maar zij waren
| |
| |
beter dan niets en vingerafdrukken werden er in de loop der jaren niet anders op. Dit gaf hem een belangrijke voorsprong op de officiële politie, die het zeker niet onwaarschijnlijk maakte, dat hij de wedloop in het verder onderzoek zou winnen.
Er was één ding, dat Markman maar niet uit zijn gedachten kon zetten. Zijn plan eerst naar Amsterdam te gaan was gegrond op de veronderstelling, dat Rossetti gemene zaak zou hebben kunnen maken met de dienstvaardige en zo buitengewoon behulpzame relatie van Strakey, de man, die èn Hovings met verbluffende zekerheid had te voorschijn getoverd èn op het juiste ogenblik een notoire museumdief als Alsettino bij de hand bleek te hebben. Het was helemaal met ver gezocht aan te nemen, dat de Italiaan, na zijn geld in Londen te hebben opgestreken, zijn vervolgers op een volkomen verkeerd spoor zou brengen, terwijl de Judith en Holofernes ergens in de magazijnen van de Amsterdamse kunsthandelaar zaten ondergedoken. Met gebruikmaking van een paar handige trucjes zou Alsettino de vervolging dan rondom de halve wereld kunnen leiden en in die tijd kon zijn Amsterdamse vriend het beschadigde doek herstellen, op een nieuw spanraam zetten, overschilderen met een geheel andere voorstelling, inlijsten en aan de wand hangen. Vóór alles had Markman op dit punt zekerheid willen krijgen door een onderzoek ter plaatse. Maar ja, na dat telegram uit Londen, diende hij te horen wat ze hem daar te vertellen hadden. Best mogelijk dat het nieuws elke verdenking van medeplichtigheid van de Amsterdammer zou doen verdwijnen.
Markman keek voor de zoveelste maal op de klok in het vliegtuig. Daar zat tenminste schot in, wanneer je een tijdverschil van vijf uur moest nivelleren. Met een zucht draaide hij zijn polshorloge weer een uur vooruit. Als hij niet in de war was geraakt door die tijdsvereffening, dan moesten ze over zeven uur aan de grond staan. Hij sloot de ogen; beter nog maar wat te gaan slapen; wie weet hoe lang zijn werk daarginds hem uit bed zou houden in de komende dagen...
Markman schrok wakker van een vreemde druk op zijn borst en in zijn oren. Snel een paar keer slikkend ging hij rechtop zit- | |
| |
ten. Hoera! ze daalden! Laat die andere passagiers maar met benauwde gezichten naar hun papieren zakjes zoeken, dacht Markman vergenoegd, hèm kon dat stampen en afglijden in de gestoorde lagere luchtlagen weinig schelen. Voor hem waren deze roerselen in de maagstreek een welkom teken, dat het ogenblik van de landing naderde. Toen het licht opflitste achter het waarschuwingsbord en de passagiers konden lezen, dat zij zich in de steunriemen van hun stoelen dienden te bevestigen, had Markman wel kunnen zingen.
De zilveren vogel taxide van de lange landingsbaan naar de tarmac bij het station. Markman was de eerste, die met zijn actentas en koffertje in de hand naar de deur ijlde toen deze geopend werd en zelfbewust de bijgeschoven debarkeertrap afdaalde. Daar stond Mike Emmett van het filiaal! Maar, wat was dat nu? Mike staarde zijn collega verbijsterd aan of hij zijn ogen niet kon geloven. En hij had zelf nog wel het telegram ondertekend, dat Markman hem op het vliegveld moest treffen. Emmett riep al uit de verte: ‘Hello, Markman!... Wat kom jij hier doen?’
‘Nu nog mooier! Gisteren telegrafeerde je toch, dat ik via Londen moest reizen om jullie nieuws te horen!’
‘O, dàt!’ Mike stak zijn arm door die van Markman. ‘Geef hier dat koffertje, George. Laten we even naar het restaurant gaan. Kijk, dat zaakje van jou is al uitgekiend, ouwe jongen. Je behoeft alleen maar over een half uur met een extra vliegtuig door te reizen naar Marseille en daar kan je morgen vroeg je dief met zijn schilderij inrekenen.’
‘Wil je zeggen, dat jullie hier in Londen alle gegevens...?’
‘Ja... wat anders?’ Emmett kon zich niet langer goed houden bij het zien van het beteuterde gezicht van de weerstrevende Markman. Toen hij uitgelachen was en zijn tranen van puur jolijt had afgewist, trok hij zijn vriend mee. ‘Kom, loop nu door, George. Dadelijk zal je alles te horen krijgen. En kijk me nu niet langer aan of ik gek ben, anders besterf ik het... Daarginds zie je de speciaal voor jou gecharterde Dakota op je staan wachten. Tegen middernacht kan je in Marseille zijn en als het je een beetje meeloopt, ben je morgen om deze tijd alweer op weg naar New York, via Lissabon, met de Rubens onder je arm...’
| |
| |
Toen ze in de hal voor het doorgaand verkeer een rustig tafeltje hadden gevonden, vertelde Emmett zijn verhaal.
‘Terwijl ze jou in die Constellation als een Oosterse prins vertroetelden, heeft Parkington's London Branch niet stilgezeten...’ Het jolige, jongensachtige gezicht van Mike, dat een ogenblik wat zakerlijker had gestaan, vertrok zich weer tot een brede grijns. ‘Wat ons is overkomen, George... Ik geloof niet dat Parkington's sedert de oprichting zó ongelofelijk heeft geboft met een opsporing, als wij in de laatste vierentwintig uur... Eenvoudig fantastisch... als een ander het me vertelde zou ik het niet geloven!’
Mike stak een sigaar op, terwijl Markman hem nog steeds wantrouwig opnam. ‘Moet je horen...’ Emmett boog zich over het tafeltje naar zijn toehoorder. ‘Toen ik Zondagavond door Parkington werd opgebeld, had ik eerlijk gezegd niet veel hoop, dat wij het spoor van die Rossetti nog zouden vinden. Londen is nu niet bepaald een plattelandsgemeente... Maar goed. Gisteren ben ik naar de Banking Corporation gegaan. De agent is al jarenlang een vrindje van me en de combinatie Cardigan-Parkington's deed wonderen. Luister nu goed. Die Rossetti verscheen Dinsdag, 2 Maart, na sluiting van de kas. Hij klapte zijn chèque op de toonbank neer en was een beetje nijdig, dat ze hem niet wilden uitbetalen. Vóór negen uur op de derde Maart kon hij zijn duiten niet krijgen! Nu moet je weten, George, dat ze daar bij de kas een beetje rare smaak in de mond hadden gekregen van Rossetti. Niet dat er iets aan de chèque mankeerde... Er is geen sterveling op de wereld, die het Otis nadoet om in een paar seconden een overtuigende spoorwegramp onder een stuk te schilderen... Neen, die handtekening herkenden ze met één oogopslag. Maar een open chèque voor duizend pond... dat vonden ze wel een beetje gortig! Enfin, nadat ze de signor op de tweede hadden geloosd, vertelde de kassier de agent iets over het verdachte individu, dat aan het loket was geweest. Die agent is een grappenmaker, George. Meer bij wijze van mop dan in ernst, zei hij: Waarvoor hebben we hier bij de bank eigenlijk een privé-detective? Die vent heeft nooit iets te doen! Laat hem morgen als die knaap zijn geld heeft gebeurd maar eens kijken wat hij er mee doet!...’
| |
| |
Emmett schoof een beetje achteruit om duidelijk te kunnen zien of Markman wel voldoende onder de indruk kwam van de betekenis van deze ongelofelijke meevaller.
‘En laat nou die Atkins, dat is de bank-detective, bij zichzelf denken: eindelijk eens een behoorlijke opdracht! Hij wilde laten zien, dat hij geen amateur was en hij heeft zich, toen Rossetti met de duiten de bank uitging, eenvoudig aan hem vastgebeten! In een dik rapport heeft hij alles neergeschreven en zelfs heeft hij de Italiaan een paar maal gekiekt met een in zijn dasspeld verwerkt micro-apparaatje! Nou vraag ik je, George! Het interesseerde de bank weinig en als je het mij vraagt waren ze al van plan met dat rapport de kachel wat op te stoken, toen ik gelukkig Maandagochtend verscheen. Die agent lachte zich een beroerte toen ik hem om inlichtingen vroeg en hij, zonder iets te zeggen, mij de geïllustreerde roman van Atkins in mijn knuisten kon drukken.’
‘'t Is niet te geloven,’ meende Markman plechtig.
‘Precies wat ik je zei...! Het eerste wat ons opviel, was dat Rossetti Woensdag en Donderdag allerlei rare scharrelaars had opgezocht, die in zwarte kunst doen. Nou, je snapt dat ik begon te kwispelen, want wij lazen iedere dag in de krant met vette koeienletters, dat Cardigans Rubens uit het Rijksmuseum in Amsterdam was gestolen... en die chèque werd aangeboden op de dag nadat de diefstal was ontdekt! Verder schreef Atkins, dat Rossetti een enkele reis tweede klasse naar Marseille had gekocht en dat hij Donderdagavond via Dover-Calais was vertrokken. Die episode op het reisbureau en toen hij in de trein klom, heeft Atkins onder anderen met de micro gefotografeerd.’
‘En toen?’
‘Nou, ik ben die kunstkopers gaan aflopen. Met één van hen heeft Parkington's nog een oud appeltje te schillen. Ik behoefde maar naar de duimschroeven te wijzen om hem aan het praten te krijgen. En wat er nu komt, is werkelijk het summum, George. Zet je oren wijd open!’
De beweeglijke Emmett schoof zijn stoel wat dichter bij zijn collega en onderlijnde met vlugge handgebaren en voortdurend
| |
| |
zich wijzigende uitdrukkingen van zijn gezicht het verbazingwekkende nieuws.
‘Die idioot van een Rossetti heeft - we hebben dat later nog bij andere door Atkins opgegeven adressen gecontroleerd - links en rechts verteld, dat hij een echte Rubens kan leveren tegen elk aannemelijk bod. Hij legde er de nadruk op, dat het strikt geheim moest blijven. Maar je kent dat soort handelaren even goed als ik, George, die verkopen hun eigen vader en moeder, als er een goeie mazzel mee te maken is. Nu dan, Rosengarten, dat is de opkoper, die ik het eerst heb uitgebeend, wist precies hoe hij de signor moest aanpakken om zoveel mogelijk bijzonderheden te horen.
Rossetti, die aan een vertrouwelijkheidscomplex moet hebben geleden, vertelde, dat de Rubens niet voor directe levering beschikbaar was, maar eerst moest worden gerepareerd na een beschadiging. Rosengarten goot hem een nieuwe whisky-puur naar binnen en kreeg als tegenprestatie te horen, dat Rossetti goede vrienden had in het Zuiden van Frankrijk, die het zaakje van de restauratie zouden fiksen. Rosengarten deed ongelovig en zei, dat er heel wat water door de Theems zou moeten gaan, vóór het schilderij, dat volgens Rossetti in Nederland moest zijn, naar Frankrijk zou kunnen worden vervoerd. Méér whisky. Rossetti meende dat men dit gerust aan hem kon overlaten. Maar Rosengarten is een gewiekste jongen. Hij liet doorschemeren, dat hij wel geïnteresseerd was, maar dat hij graag zekerheid wou hebben over de tijd van levering. Als die bloedzuiger iemand eenmaal in zijn vingers heeft, haalt hij er de laatste druppel uit. Bij stukjes en beetjes kreeg hij te horen, dat Rossetti kennis had aan een Griekse kok op een boot, de Ceres. Die vertrok op 3 Maart van Rotterdam en zou op de tiende 's morgens het doek in Marseille aan land smokkelen. Die Rosengarten had toneelspeler moeten worden, George. Hij behandelde Rossetti net zo lang met whisky, tot deze openging als een ontluikende roos! Met grote geheimzinnigheid liet de Italiaan een prentbriefkaart zien van de Judith en Holofernes. Toen was Rosengarten waar hij wezen wilde! ‘Maar dat schilderij is pas gestolen! Uit het Rijksmuseum in Amsterdam! Het is van die rijke me- | |
| |
neer Cardigan! Neen, aan mijn lijf geen polonaise. Ik heb geen zin in de gevangenis te dwalen. Probeer het maar bij een ander!’ Althans, woorden van die strekking. Rosengarten heeft mij bij alles wat hem heilig is bezworen, dat hij die Italiaan alleen maar heeft uitgehoord en dat geen haar op zijn hoofd er aan heeft gedacht de Rubens zelfs maar met een pook aan te raken... En
ik geloof hem, George! Die heren uit het grensgebied van de onderwereld zijn donders goed op de hoogte. Door de politie zouden ze zich niet laten weerhouden van een vuil zaakje en misschien ook niet door Parkington's. Maar voor een man van het kaliber van Cardigan hebben ze heilig respect. Ze weten dat ze met die nog niet klaar zijn, wanneer ze met hem beginnen. Als heler zitten ze altijd op de beroerdste plaats. Een ervaren dief kan wel voor zichzelf zorgen. Maar een heler moet naar twee kanten uitkijken, omdat hij tussenpersoon is. Wanneer hij tegen een knaap als Otis optornt, kan hij zijn nering wel opdoeken en nergens op de wereld krijgt hij een kans opnieuw te beginnen. Neen, Rosengarten had een andere bedoeling, toen hij Rossetti met zijn whisky aan het praten bracht. Die hele handel in zwarte kunst hangt als een klit aan elkaar en elke informatie, waarmee je anderen een slag voor bent, betekent daar geld. Hoe is die Rossetti zo stom geweest om, terwijl de hele wereld nog nagonst over de diefstal van de Rubens, zich bloot te geven aan opkopers! Ik ben er zeker van, nadat we nog verschillende andere adressen aan de tand hebben gevoeld, dat nu al over half Europa bekend is, dat Rossetti het schilderij heeft gestolen en ermee loopt te leuren. Als je het mij vraagt, zijn de grote bonzen uit de onderwereld al op de hoogte van het transport naar Marseille. Ik zou niet graag in de schoenen van Rossetti staan, George... Die heeft nu als een troep onvermurwbare jachthonden de Nederlandse politie, Markman van Parkington's en wie weet welke grootmeesters onder de schilderijendieven, aan zijn staart hangen. Het gaat er nu alleen nog maar om, wie van die achtervolgers het eerst de tanden in zijn nek zet!’
‘Maar, Mike, als die Rosengarten zo onbetrouwbaar is, kan hij je best met een gefantaseerd verhaaltje hebben lekker ge- | |
| |
maakt. Vind je dit nu een solide basis om mij op stel en sprong naar Marseille te laten gaan?’
‘Kom, George, ik ben ook niet van gisteren! In de eerste plaats weet Rosengarten dat ik hem, als ik me er toe zet, voor minstens drie jaar in het schuurtje kan helpen. In de tweede plaats hebben we natuurlijk naar de Ceres geïnformeerd. Het schip is werkelijk op 3 Maart uit Rotterdam vertrokken met eerste bestemming Marseille. Morgen met daglicht komt het daar aan. Parkington heeft uit de mond van Cardigan zelf gehoord, dat Rossetti de dief van de Rubens is. En Donderdagavond is de Italiaan naar Marseille afgereisd. Hij heeft een pas op naam van Michel Angelo en Atkins, die tot Parijs-Noord met hem in dezelfde trein reisde, heeft hem zien overstappen in de sneltrein naar Marseille op het P.L.M.-station. Als je dit alles nog niet genoeg is, ben je moeilijk te voldoen, George! Bovendien heb ik je op de mij eigen humoristische manier te verstaan gegeven, dat je niet de enige bent, die achter de Rubens aanzit. Wou jij nu nog een beetje hier in de buurt blijven ronddolen om meer zekerheid te krijgen? Dan vis je achter het net!’
Markman knikte, nog maar half overtuigd.
‘Ik kan er niet meer dan een dag mee verliezen,’ gaf hij eindelijk toe.
‘Zo is het! Ik verwacht elk ogenblik iemand van het Franse consulaat-generaal, die om mij een plezier te doen helemaal naar de Airport komt om je een visum op je pas te geven. En een hotel in Marseille heb ik ook al voor je besproken! “La Victoire” op de Canebière; hier is het adres. Ze weten dat je vannacht aankomt en bij een solide firma werkt... Tenslotte heb ik nog vijftigduizend francs voor je meegebracht voor je eerste uitgaven. Heb je meer nodig, dan weet je de weg.’
‘Natuurlijk ben ik je erg dankbaar voor alle moeite, Mike. Maar in mijn plaats zou jij ook een beetje draaierig worden, als je in een kwartier tijd al je plannen moest omzwaaien.’
‘Dat is begrijpelijk, ouwe jongen.’ Peinzend voegde Emmett er aan toe:
‘Ik zal toch eens zien of die Atkins misschien iets voor ons bureau is. Dat heeft hij waarachtig wel aan ons verdiend.’
| |
| |
Enkele uren voor de twee Amerikanen in de restauratie van het Londense vliegveld hun bespreking hielden, stapte Armand Frédéric Vicomte de Saint Sauveur uit zijn slaapkamer in het weelderige en dure Hotel des Ambassadeurs in Nice zijn zitkamer binnen. Over een diep donkergroene pyjama met zwarte revers droeg hij een wijnrode kamerjas. Zijn kleine, aristocratische voeten staken in zachte Marokkaanse muiltjes.
Hij geeuwde, terwijl hij uit zijn open balcondeuren de blik liet gaan over de witte stad aan zijn voeten en het duizenden lichttintelingen weerkaatsende, diepblauwe water van de Middellandse Zee. Honderdmaal had hij zich er van trachten te overtuigen, dat hij het 's nachts niet zo laat moest maken en honderd en één maal had hij zijn goede voornemen uit het oog verloren. Hij draaide zich om en lachte toegevend tegen zijn beeld in een spiegel. Ach, eigenlijk was het ook niet zo erg! Hij was door en door gezond, gebruind door zijn sportieve leven, een athleet, die op een turntournooi geen gek figuur zou maken, een behendig schermer, een geoefend zwemmer, een scherpschutter, ja, wat al niet...’
Met een onverschillige hand spreidde hij de op zijn ontbijttafel liggende ochtendpost uit. De gewone rekeningen van leveranciers, een brief van Madeleine uit Parijs en een van een antiquair in Londen, met wie hij wel eens zaken deed. Even verdween de achteloze uitdrukking uit zijn gezicht en flitsten zijn donkere ogen. Toen scheurde hij met een snelle ruk de enveloppe open en las:
| |
Londen, 6 Maart 1948
Mon très cher Vicomte,
Uw grote belangstelling kennende voor nieuwtjes op kunstgebied, haast ik mij u het volgende mede te delen. Zoals u ongetwijfeld uit de persberichten weet, werd aan het eind der vorige maand de door Otis Cardigan van de Nederlandse staat gekochte Rubens, de Judith en Holofernes, uit het Rijksmuseum in Amsterdam gestolen.
Nu heeft zich de merkwaardige omstandigheid voorgedaan, dat in de loop van deze week een Italiaan, die zich Rossetti noemt - was dat niet een alias van die verdwenen museumdief
| |
| |
Alsettino? - zich bij een aantal Londense opkopers heeft aangemeld met de mededeling, dat hij een echte Rubens te koop had. Toevallig heeft Rossetti tot op de dag, dat de verdwijning van de Rubens werd ontdekt, in het Rijksmuseum gekopieerd.
Verschillende praatjes doen de ronde. Rossetti zou de door een psychopaat beschadigde Judith en Holofernes willen laten restaureren door vrienden van hem in Monteverde, het bekende schildersdorp boven Avignon. Hij zou het aan boord hebben gesmokkeld van een Griekse vrachtboot, de Ceres, die op 3 dezer van Rotterdam vertrok en op 10 Maart in Marseille binnenloopt. De kok van het schip, een zekere Theodakis, zou het doek overbrengen. Si non è vero... enzovoorts! Misschien zal het u enige afleiding geven op de 10e even te denken aan de arme, zwervende Rubens, die u op zo korte afstand zal passeren!
Votre dévoué,
Jack Stephens.
P.S. Zojuist hoorde ik nog, dat Rossetti bij een der kunsthandelaren zijn adres in Marseille heeft achtergelaten: Monsieur Michel Angelo. Hotel de l'Algérie.
De Vicomte wierp een snelle blik op de pendule, beet peinzend een stukje uit het geroosterde brood in het mandje op zijn tafel en staarde met nietsziende ogen naar de wazige verten van de horizon. Binnen een minuut scheen hij een besluit te hebben genomen. Hij wierp het half afgeknabbelde stukje toast naar buiten en ging zich kleden met de grote zorg voor détails van zijn toilet, die hem eigen was.
Op vrijwel hetzelfde ogenblik stapten Van Houthem en Staring uit de Parijse sneltrein op het station van Marseille. Een kleine, levendige man, inspecteur Fidèle van de Sûreté, elboogde zich door de groepjes reizigers en stortte over zijn beide Hollandse vrienden een vloed van welkomstwoorden uit. De Amsterdammers, die tussen het zuidelijke publiek nog zwaarder en massaler leken dan in hun eigen omgeving, werden een beetje verlegen onder de uitbundige ontvangst. Glimlachend drukten
| |
| |
ze telkens opnieuw de hand, die Fidèle hun toestak en gevoelden zich pas weer op hun gemak, toen hun vriend hen meenam naar de uitgang. Hoewel men het van de zich steeds eenvoudig voordoende en zich nimmer op de voorgrond dringende commissaris niet zou hebben verwacht, beheerste hij de moderne talen uitmuntend. Zijn woordenkennis was fenomenaal en, ofschoon zijn conversatie een beetje schools aandeed, een gesprek, ook over opsporingstechnische onderwerpen, kon hem met gerustheid worden overgelaten.
Terwijl ze voor het station over het brede, zonnige trottoir naar de auto van de Franse politie stapten, wierp Staring een waarderende blik omhoog naar de diepblauwe lucht. Hij was geen talenkenner, zoals zijn chef, maar hij was er geen ogenblik bang voor, dat hij in deze vreemde omgeving met de mond vol tanden zou staan. Hij sprak Engels, op zijn manier, en daarmee had hij zich in het buitenland er altijd wel doorheen kunnen slaan. Bovendien, hij was nu samen met meneer Van Houthem en die zou wel voor hem vertalen wat er bij de besprekingen geparlevinkt werd. Intussen genoot hij van de zoele lentelucht. Dat was wat anders dan in Mokum, waar ze door een laat sneeuwstormpje de trein waren ingeblazen.
Ze stegen in de dienstauto, Staring naast de chauffeur, het beste plaatsje om iets van het stadsbeeld te zien, Van Houthem en Fidèle achter, in druk gesprek gewikkeld. De Hollander vertelde zijn collega, dat er nog enige moeilijkheden te overwinnen waren geweest, voor hij toestemming had gekregen voor deze buitenlandse reis, maar de regering was er zó op gebrand Judith en Holofernes weer in handen te krijgen, dat de paperassenwinkel het had moeten afleggen.
De Fransman, die uit Amsterdam reeds telefonisch was ingelicht, had niet stilgezeten. De volgende ochtend met daglicht zou de Ceres in de Vieux Port worden gemeerd. Maatregelen waren genomen om alle toegangspoorten tot de haventerreinen met Argusogen te doen bewaken. Fidèle zou van de agenten van het schip bericht ontvangen, zodra het havenkantoor de Ceres in de buitenkom meldde; ze hadden dan tijd genoeg om bij de ligplaats het schip op te wachten en
| |
| |
aan boord te gaan, zodra dit langszij van de ka was gekomen.
‘En nu,’ vervolgde Fidèle, ‘gaan we het er vandaag eens van nemen. Jij en je lieve Madame Marie hebben het mij destijds in Holland zo aangenaam gemaakt, dat ik mij er niet van wil laten weerhouden, jou ook eens iets van mijn stad te laten zien. Waarom heb je je vrouw niet meegebracht, Van Houthem? Madame Fidèle zou haar met open armen hebben ontvangen! Enfin, een andermaal, als er weer eens een schilderij bij jullie wordt gestolen, moet je haar beslist meebrengen. Vandaag zijn jij en ce bon Staring mijn hooggewaardeerde gasten. Chauffeur, eerst de bagage naar het hotel en dan Jardin des Plantes!’
Vijf dagen te voren, recht tegen wind en stroom in, neusde de Ceres zich een weg door de stortzeeën in de Golf van Biscaye. De dekken lagen onophoudelijk onder een trommelvuur van opgewaaid buiswater en schuim; rillend in oliejas en zuidwester, zocht de tweede stuurman op de brug zoveel mogelijk de luwte van de kaartenkamer, terwijl een kwartiermeester, telkens wanneer het dansende schip hem er maar even gelegenheid voor gunde, brommend met één hand het water uit zijn doorweekte alpinopetje wrong.
In het vooronder gaven een paar halfsleetse electrische lampen juist voldoende licht om iemand in staat te stellen met enige inspanning de gedurende de reis aangegroeide stapel geïllustreerde tijdschriften voor de zoveelste maal nog eens te bekijken; je kon nooit weten of je niet een plaatje had overgeslagen!
De oude Ceres kreunde en kraakte bij iedere zware kopgolf, die op het voorschip neerplofte, maar ze was een goed schip en als ze zich door een waterberg had heengewerkt, steeg het gezelschap in het volksverblijf secondenlang als in een lift omhoog, totdat ze zich met een weemakende zijdelingse schuiver weer in een nieuwe trog stortte.
Met horten en stoten hielden de varensgezellen een eindeloos gesprek gaande, over de foto's in de illustraties, die gedetailleerd werden becritiseerd, over het weer buiten, dat hen vandaag het warme maal wel door de neus zou boren, over de meisjes op de wal, altijd een dankbaar onderwerp, wanneer er gebrek aan stof scheen te zullen ontstaan.
| |
| |
‘Ik hoorde de eerste vanmorgen zeggen, dat we Cartagena niet aanlopen. Wèl lopen we Tanger binnen...’ bromde een stem vanachter een opengeslagen Engels weekblad.
‘Boft die kok eventjes!’
‘Hoe dat zo?’
‘Die gaat immers in Tanger van boord. Voorgoed... Hij heeft tot Tanger gemonsterd en zou op de uitreis al van boord zijn gegaan, als de oude hem niet had overgehaald te blijven, tot we teruggingen. Hij zou dan in Cartagena zijn afgestapt en zelf de oversteek hebben moeten betalen.’
‘Wat gaat Theodakis dáár beginnen?’
‘Hij heeft er een oom wonen, die vruchten en groenten aan de schepen levert. Bij die komt hij in de zaak.’
‘En wie moet er dan koken?’ vroeg een nieuwe stem.
‘Voorlopig de koksmaat...’
De deur van het vooronder bonsde open en dicht. Het geluid van de te keer gaande zee vulde een ogenblik het vertrek en een vochtige, zilte windvlaag bracht de aan het beschot vastgestoken foto's van schoonheidskoninginnen aan het wapperen. Nadat hij met zijn volle gewicht de deur had dichtgedrukt, veegde de binnengekomene zich met de handpalmen het water van voorhoofd en wangen. Hij had blijkbaar de laatste woorden gehoord en zei, terwijl hij zich een plaatsje tussen zijn makkers zocht:
‘Over die jongen zullen jullie tevreden zijn. De laatste dagen heeft hij alles op zijn eigen houtje klaargemaakt en ik heb geen enkele opmerking over het eten van jullie gehoord.’
Een matroos gaf zijn buurman met de vlakke hand een daverende slag op de rug.
‘Wat zei ik je gisteren, Paul? Wat zou die kok de laatste dagen hebben, vroeg ik, dat het voer zo lekker smaakt! Weet je het nog? Nou, alles is me nu duidelijk... De koksmaat heeft gekookt en Theodakis heeft er alleen maar naar gekeken!’
Het vooronder barstte uit in gemoedelijk hoongelach.
‘Tja,’ beaamde de kok. ‘Het zal een opluchting voor jullie zijn als ik weg ben!... Dat is waar ook. Wie wil er in Marseille iets voor me doen?’
| |
| |
‘Als je een van ons de wal op wilt hebben, met die griet, die jou de laatste reis laveloos aan boord heeft gebracht, dan behoef je er niet over te beginnen...’
‘Welneen... het is heel iets anders. Iemand in Rotterdam heeft me gevraagd een kartonnen doos mee te nemen en die aan een van zijn kennissen in Marseille te geven... Kan jij dat niet voor me opknappen, Andreas?’
De aangesprokene knikte onverschillig.
‘Hoe ziet die vent eruit?’
‘Dat weet ik niet. Maar hier heb ik de helft van een in tweeën gescheurd papiertje,’ hij grabbelde in een vettige portemonnaie. ‘De andere helft zal die man meebrengen. Als de stukken aan elkaar passen, is het in orde. Maar kijk een beetje uit, want hij wil geen last hebben met de douane, begrijp je?’
‘Waar heb je die doos?’
‘Onder mijn kooi, achter mijn kist...’
|
|