| |
V
In de ochtenduren van Donderdag, 26 Februari, ging Amsterdam schuil in een grauwe nevel, waaruit een koude vochtigheid, alles doordringend, neersloeg. Voetgangers trokken jassen en mantels zo dicht mogelijk om zich heen en haastten zich om in de korste tijd weer binnenshuis te komen. Wie niet noodzakelijk de straat op moest, bleef bij de warme kachel.
In het Rijksmuseum stak de technisch perfecte verwarming en ventilatie weldadig af bij de onbehaaglijke kilte buiten. De sjofele man in een armoedig, slechtzittend pak, die juist de trap naar de bovenverdieping beklom, een beetje wantrouwig nagestaard door het personeel van de entree-hal, wreef zich de verkleumde handen.
Het zou moeilijk zijn geweest in hem de grote Henk Hovings te herkennen, wiens portretten in velerlei afmetingen en verschillende costuums, nog niet zo heel veel jaren geleden in de glazen kastjes aan de pui van de Stadsschouwburg werden uit- | |
| |
gestald en bewonderd. Hier strompelde een oudere, vermagerde, maatschappelijk misdeelde stakker naar boven, met een bevende hand de leuning vasthoudend, wanneer de inspanning hem te zwaar werd. Maar inwendig verkneukelde deze ongebruikelijke museumbezoeker zich er over, dat hij zonder grime of andere kunstmiddelen in staat was geweest een karakter te scheppen, echter dan welke figuur ook, die voor het voetlicht trad. Nog nimmer had hij zich zo zeker gevoeld van zijn mimiek als thans, nog nimmer had hij met zoveel overtuiging een rol gespeeld. Immers, reeds door zijn dagelijkse omstandigheden, was hij een aan lager wal geraakte, een armoedzaaier, een caricatuur van de zelfverzekerde mens, die hij eens was geweest.
In de grote hal boven aan de trap, bleef hij enige tijd met vochtige ogen naar de wonderlijke kleuren staren van de glas-in-lood-ramen in de buitengevel. Er was bijna geen publiek en de armelijke figuur trok dan ook de volle aandacht van een groepje zaalwachters, dat een beetje verveeld voor een ochtendbabbeltje bijeenstond bij de ingang van de galerij der middeleeuwse schilderkunst.
‘Moet je die vogelverschrikker zien!’ zei er een tegen zijn kornuiten. ‘Wat er tegenwoordig al niet naar schilderijen komt kijken.’
Hovings schuifelde in de richting van het clubje en wilde dit passeren, toen een oudere bewaker raillerend het woord tot hem richtte.
‘Wel, broer! Kom je eens inspecteren of de primitieven nog op hun plaats hangen?’
De aangesprokene richtte zich een weinig op uit zijn gebogen houding. Hij bleef staan en keek de suppoost, met ingezonken ogen, vol aan.
‘Ja,’ antwoordde hij met zachte, geaffecteerde stem. ‘Het is lang geleden sedert ik ze voor het laatst zag. Vooral de Van Scorels wil ik graag weerzien... Bovendien,’ voegde hij er aarzelend aan toe, ‘op een dag als deze is het al een genot op zichzelf in deze welverzorgde, warme zalen wat rond te dwalen. Maar, dàt is iets, wat mensen als u met een vaste betrekking, niet zullen begrijpen...’
| |
| |
Hij keek meewarig van de een naar de ander, als vreesde hij, dat men iemand als hij niet zou doorlaten. Maar hij had de juiste toon getroffen. De stem van de oudere zaalwachter klonk minder neerbuigend, toen hij met een handgebaar naar de doorgang zei:
‘Ga je gang... Als je wat wilt weten, vraag je het maar aan een van ons.’
Zonder zich te haasten, van tijd tot tijd een ogenblik stilstaand, liep Hovings in de galerij verder. Hij hield van schilderijen, vooral van de kleinere paneeltjes, waarop iedere penseelstreek sprak van de liefde, waarmee de lang gestorven kunstenaars zorgvuldig hun werk hadden gewrocht. Bij een der Van Scorels ging hij voorzichtig op de bank zitten en bleef lang verzonken in de beschouwing van die oude kleuren, die er even gaaf en fris uitzagen, alsof ze eerst vanmorgen van het palet waren gekomen. De enkele bezoeker, die voorbijkwam, nam de zielige, ineengezakte figuur verbaasd op. Een der suppoosten naderde met afgemeten stap, wierp een snelle blik op de in de nis hangende panelen, als vreesde hij er een te zullen missen, en ging voorbij, onbewust een weinig beschaamd, zonder notitie te nemen van de vervallen man, die sprak als een heer.
Tegen het middaguur was Hovings gevorderd tot de stille, lichte zaal, waar Judith en Holofernes in al de schoonheid van hun warme coloriet aan de wand prijkten. Er waren slechts twee andere mensen in zijn nabijheid. Een man met een uitgesproken zuidelijk type zat achter een schildersezel een onderdeel van een Van Dijk te kopiëren. Naast hem stond een zaalwachter, klaarblijkelijk geboeid door de heldere wijze, waarop de tekenaar hem in gebroken Hollands verschillende aanwijzingen gaf over de techniek der oude Nederlandse meesters. Toen de schamele verschijning hem langzaam was voorbijgelopen, nagestaard door de suppoost, nam de man met het zwarte krulhaar en de tintelende donkere ogen zijn metgezel bij de arm en voerde deze tot vlak voor een schilderij, dat een dame met een kleine hond voorstelde. Met zijn potlood verschillende details aanwijzend, het rad gesproken vreemdsoortige Hollands aanvullend met Franse
| |
| |
uitdrukkingen, vestigde de tekenaar de volle aandacht van de zaalwachter op de zijdeachtige structuur van de vacht van het diertje. Hun rug was naar Hovings gekeerd, die met een in de keel kloppend hart voor het doel van zijn tocht was aangekomen.
De beide mannen werden in hun technische beschouwingen opgeschrikt door een korte, schorre kreet, die weinig menselijks had. Zij wendden zich snel om en zagen de zwerver van daareven, met opgeheven hand achteruitwankelen van een der grote Rubens. Het lemmet van een klein mes flitste blauwachtig in het van omhoog invallende daglicht. Met onzekere stappen liep de verdwaasde op een ander meesterwerk toe, maar voor hij dit bereikte, zwaaide hij voorover en viel met een harde slag op de parketvloer, waar hij roerloos bleef liggen.
De flauwte van Hovings was allerminst een weloverwogen onderdeel van zijn rol. De spanningen, waarin hij de laatste dagen had verkeerd, hadden dermate in zijn afgetobde en half-verhongerde lichaam huisgehouden, dat de bij zijn daad optredende reacties hem het bewustzijn hadden doen verliezen. Toen hij de ogen opsloeg, keek hij in het donkere, humoristische gelaat van de buitenlandse tekenaar, dat over hem heengebogen was. Met enige verwondering merkte hij op, terwijl hij trachtte zich rekenschap te geven van wat er was voorgevallen en waar hij zich bevond, dat de vreemdeling enkele malen snel het rechteroog opende en sloot, zonder dat er in diens gezicht enige andere spier meetrilde. Het was kennelijk een waarschuwing, dit uiterst demonstratieve knipoogje, dat Hovings tot voorzichtigheid maande, op een ogenblik, waarin hij zich nog niet beheersen kon. Nu drong het tot de nog steeds op de grond liggende acteur door, dat er nog meer mensen om hem heen stonden. Flauw herkende hij het gezicht van de suppoost, die hem bij de ingang der zalen had aangesproken. Verward streek hij zich enkele malen de hand over de ogen, vechtend tegen de duizeligheid, die hij gevoelde. Alles, wat tot zijn val in deze zaal, met haar helder, diffuus licht had geleid, kwam hem nu weer voor de geest en hij begreep, dat het er nu op aan kwam in zijn rol te blijven en op overtuigende wijze tot zich zelf te komen.
‘Zou iemand mij misschien een glas water kunnen
| |
| |
geven?’ vroeg hij met bevende, nauwlijks hoorbare stem.
Een bewaker verwijderde zich op een drafje. Een heer, zichtbaar een gezagsdrager, kwam gehaast de zaal binnen, wierp een snelle blik op de wand achter Hovings en richtte zich toen tot het groepje.
‘Waarmee heeft hij het gedaan?’
De suppoost, die met de tekenaar Van Dijk's techniek had bestudeerd, overhandigde de nieuw aangekomene een glinsterend voorwerp.
‘Een doodgewoon zakmesje, meneer.’
‘Kerel, hoe kwam je in 's hemelsnaam tot zoiets?’ De autoriteit wendde zich naar Hovings, die, nu in zittende houding, wezenloos voor zich uitstaarde. In het vaalwitte gezicht gingen de ogen achter zware leden schuil.
‘Kom, geef eens antwoord!’
‘Het spijt me, meneer,’ zei de acteur met zijn zachte, beschaafde stem, die hem onmiskenbaar stempelde als een man, afkomstig uit dezelfde maatschappelijke kringen als zijn ondervrager. ‘Ik ben nog wat zwak na een ernstige ziekte. De laatste tijd ben ik wel meer flauwgevallen. Misschien had ik er verstandiger aan gedaan vandaag thuis te blijven. Ik voelde mij plotseling duizelig worden... Toen verloor ik het bewustzijn...’
‘Maar dan toch pas eerst na een kostbaar schilderij te hebben vernield,’ grauwde de gezagsdrager Hovings toe. Deze richtte zich, ondersteund door de behulpzame tekenaar, iets verder op. Hij voelde, hoe zijn helper hem bemoedigend op de rug klopte.
‘Een kostbaar schilderij vernield?’ Nog eens herhaalde de zielige man zijn woorden, terwijl hij de omstanders vragend aanstaarde, als verwachtte hij een nadere toelichting. Toen begon hij weer: ‘Ik ben nog wat zwak na een pleuritis...’ Maar snel viel hij zichzelf in de rede. ‘Ik begrijp niet wat u bedoelt... Een schilderij vernield? Ik? U moet zich vergissen... Er is hier een of ander misverstand...’
‘Kijk dan maar eens achter u!’
Moeilijk en pijnlijk wendde Hovings zich half om. Zijn vermoeide, flauw staande ogen, omrand met donkere kringen, rustten half begrijpend op de Judith en Holofernes. Ongeveer in
| |
| |
het midden hing een driehoekige lap, uit het linnen gesneden, over de gouden lijst omlaag. Door de opening in het doek zag men de effen, grijze stof van de wandbekleding.
‘Maar dat heb ik niet gedaan!’ bracht de acteur eindelijk moeilijk ademhalend uit, terwijl hij vruchteloos poogde overeind te komen. ‘Waarom zou ik een van de schilderstukken, die me zo lief zijn, beschadigen?... Ik kwam hier omdat ik me herinnerde hoe heerlijk warm het hier in het museum 's winters is, hoe rustig en stil... Ik ben moe en ziek...’ voegde hij er fluisterend aan toe. De tekenaar nam een hem toegereikt glas water aan en hield dit bij Hovings' mond. De tanden klapperden tegen het glas en de vreemdeling, die hem nog steeds ondersteunde, moest hem helpen drinken.
Zo vond een inspecteur van politie, die met een brigadier zich zelfverzekerd een weg schouderde tussen de thans aangegroeide kring van nieuwsgierigen, zijn verdachte. De museum-autoriteit bracht de gewapende macht met vele tussenwerpsels van woede en onbeheerste armgebaren op de hoogte van het gebeurde. De zaalwachter en de buitenlandse tekenaar verklaarden wat zij hadden gezien en moesten hun naam en adres opgeven. Eindelijk knielde de inspecteur bij Hovings en nam deze onderzoekend op.
‘Hebt u dat gedaan?’ vroeg hij, met een hoofdbeweging naar de beschadigde Rubens wijzend.
‘Ik wéét het niet, meneer...’ De mensen hier zeggen, dat ik het heb gedaan. Ik herinner me alleen, dat plotseling alles om me heen scheen rond te draaien en dat ik op de grond viel... Ik ben later bijgebracht, maar ik voel me helemaal niet goed. Mijn hoofd is leeg en doet me pijn... Mag ik alstublieft weer gaan liggen...’
Met een vlugge beweging ving de inspecteur de ineen zakkende man op en strekte deze op het parket uit.
‘Ontruim de zaal, Bas,’ gelastte hij de brigadier, met een bezorgde blik op het smartelijk, nu lijkbleke gelaat van Hovings, ‘en laat onmiddellijk de ziekenwagen komen. Die schilder en de suppoost moeten nog even blijven.’ De onrust op zijn gezicht
| |
| |
tekende zich duidelijker af en hij vroeg zachtjes: ‘Hebt u wel eens meer last van die flauwtes?’
Hovings knikte beschaamd met gesloten ogen.
‘Maar pas de laatste tijd, meneer, nadat ik uit het ziekenhuis ben gekomen... ik heb al zo lang geen werk gehad... en mijn vrouw en kinderen...’ In droge, korte snikken schokte zijn borst.
‘Blijf nu maar rustig liggen tot de ambulance er is,’ zei de politieman, onder de indruk van de duidelijke zieligheid van het geval. ‘We zullen je naar het gasthuis brengen, de dokter zal je onderzoeken en daarna kan ik rustig opschrijven wat je me te vertellen hebt. Maak je nu maar geen verdere kopzorg.’
De volgende dag werd aan Rossetti, die immers persoonlijk getuige was geweest van het
betreurenswaardige incident in de Vlaamse zaal, door zijn vrienden onder het museumpersoneel
toegestaan een kijkje te komen nemen in het vertrek, waar het schilderij, reeds uit de lijst
genomen en op lange schragen gelegd, door deskundigen werd bestudeerd. Niet alleen kreeg de
Italiaan hierdoor een goede gelegenheid zich er precies van op de hoogte te stellen, hoe het doek op het zware eikenhouten spanraam bevestigd was, maar hij kon bovendien onopvallend nagaan, hoe de sluiting der ramen, die op de achtertuin uitzagen, werkte en hoe hoog die vensters zich boven de begane grond bevonden, terwijl hij tevens verschillende bijzonderheden kon waarnemen, die voor zijn komende karwei van belang konden zijn. Op een moment, dat een der experts de aandacht van alle aanwezigen in beslag nam bij het geven van instructies voor de reparatie en daarbij in details aan het schilderij demonstreerde, hoe en waar het oude linnen van de bedekkende verflaag moest worden ontdaan om te worden aaneengehecht, eigende Rossetti zich met de hem aangeboren vrijmoedigheid de sleute toe, die in het slot van de toegangsdeur stak, liet deze in de zak glijden en luisterde verder met eerbiedige instemming naar de uiteenzettingen van de deskundige. Buitengewoon voldaan over het resultaat van zijn verkenningstocht, keerde hij ongehaast naar de Vlaamse zaal terug, begon ijverig te werken aan de schets, die hij onderhanden had en vertrouwde ondertussen zijn
| |
| |
vriend de zaalwachter toe, dat hij binnen enkele dagen zijn arbeid in het museum hoopte te beëindigen. In het begin van Maart zou hij in opdracht van een Franse firma naar München reizen, om daar in de Pinakothek een serie tekeningen te maken, die een artikel in de ‘Illustration’ zouden moeten verluchten.
In de namiddag van diezelfde dag, de 27ste Februari, liet Strakey zich bij de procureur-generaal in Amsterdam aandienen. Hij toonde deze autoriteit een zojuist van Cardigan ontvangen telegram, waarin hem werd opgedragen de beste advocaat in Nederland te engageren voor de verdediging van Hovings en tevens - zó geroerd was de millionnair blijkbaar door de schrijnende bijzonderheden, die de New Yorkse avondbladen de vorige dag als gevolg van het gunstige tijdsverschil nog hadden kunnen publiceren over de droevige omstandigheden van het gezin - een flink bedrag bij de bank te deponeren, waardoor de zorg van de arme vrouw van de psychopaat zou kunnen worden verlicht.
De procureur-generaal luisterde geïnteresseerd, legde de toppen van de vingers tegen elkaar en zei:
‘Het eerste werk van het parket zal natuurlijk zijn een onderzoek te doen instellen naar de geestvermogens van de verdachte, meneer Strakey. Als u het mij vraagt, zal wel blijken, dat de man als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en als dat het geval is, bestaat er uiteraard een grote kans, dat de Officier van Justitie van een strafvervolging afziet. Uit wat de politie gisteren en vandaag te weten is gekomen, blijkt dat de toestand van het gezin Hovings inderdaad allermiserabelst is. De mensen hebben nauwelijks te eten, want de man is al maandenlang zonder werk en wanneer niet een vroegere vrouwelijke collega van de acteur enkele dagen geleden onverwacht hulp had verleend, zou de man wellicht de hand aan zichzelf hebben geslagen. Hij is een tijdje geleden voor een ernstige pleuritis in het ziekenhuis verpleegd geweest en kon daarna niet meer aan de slag komen. Vooral in de laatste week deden zich, ook volgens betrouwbare getuigen, herhaaldelijk ernstige geheugenstoornissen voor. Het is dus aannemelijk, dat het gebeurde een
| |
| |
gevolg is van een plotselinge aberratie. Een beroepsmisdadiger is de man in geen geval; hij heeft een schoon strafregister.’ De hoge politieautoriteit zweeg een ogenblik en schraapte zich toen de keel. ‘Wat een geluk, meneer Strakey, dat er mensen op de wereld zijn, zoals meneer Cardigan, die èn over de middelen èn over de gaven van het hart beschikken om in een geval als dit hun begrijpelijke ontstemming over de gepleegde daad terzijde te stellen en, instede van wraakzuchtig een meedogenloze vervolging van de schuldige te eisen, bereid zijn deze met raad en daad weder op de been te helpen.’
Reeds diezelfde avond beschikten verschillende dagbladen over het bericht, dat de welbekende Amerikaanse millionnair Cardigan zich het lot van de man, die zijn schilderij in een vlaag van waanzin had geschonden, had aangetrokken. Hovings had een goede pers! Warme woorden van waardering werden gewijd aan zijn toneelcreaties, de tegenwoordige nood van het gezin werd in felle kleuren afgeschilderd en verschillende kranten deden een beroep op de naastenliefde van het Nederlandse publiek om, gezien het tragische van dit geval, in de zak te tasten en zijn giften te zenden aan de redactiebureaux.
Voor iemand, die enige tijd gelegenheid heeft gehad zich dagelijks met een zekere vrijheid in het uitgestrekte gebouwencomplex van het Rijksmuseum te bewegen en die door zijn vriendelijkheid en het royaal uitdelen van goede importsigaretten de harten heeft gestolen van het personeel, is het niet moeilijk onopvallend een geschikte schuilhoek te vinden en zich, zonder ernstige kans van ontdekking, te laten insluiten.
In de nacht van Zaterdag 28 op Zondag 29 Februari stond dan ook Rossetti in de restauratiekamer, die hij zonder moeite met behulp van de weggenomen sleutel had kunnen betreden, bedaard en ongestoord de beschadigde Rubens uit het spanraam te snijden. Hij werkte bij het licht van een miniatuur zaklantaarn, die aan een knoop van zijn colbert was bevestigd en slechts een smalle lichtstraal in de omgeving van zijn handen wierp. Toen hij op de grote werktafel het doek voor zich had liggen, haalde hij een brede rol hechtpleister uit zijn tekendoos
| |
| |
en bevestigde de kleverige band dwars over het midden van de voorstelling. Daarna vouwde hij voorzichtig het drie meter lange schilderstuk langs de middellijn op. Een rubbercylinder van een meter lengte blies hij met zijn krachtige longen op tot een soepele, maar toch stevige rol van ongeveer een decimeter doorsnede. Na het ventiel te hebben dichtgeschroefd legde hij deze vulkern op het ene uiteinde van het schilderij en rolde dit voorzichtig, als was het een gangloper, op. Daarna bevestigde hij een nieuwe band van hechtpleister er omheen, teneinde het loswerken te voorkomen. Uit een binnenzak trok hij een dunne, zwarte doek, waarin hij tenslotte met behulp van een koord zijn buit met zorg verpakte.
De tekenaar wierp een blik op zijn polshorloge; door zijn vlugge werken had hij zich een speling van tien minuten in zijn vooraf vastgestelde plan-de-campagne bezorgd. Voorovergebukt luisterde hij een poosje met het oor tegen de deur, die hij aan de binnenzijde met zijn sleutel had afgesloten. Mocht er al een nachtwaker deze kant van het gebouw uitkomen, dan zou hij zich naar alle waarschijnlijkheid vergenoegen met te controleren of de deur op slot was. Maar er was niets te horen; het bleef doodstil in de holle gangen en op de trappen.
Hij wendde zich nu weer naar het vertrek, stroopte zijn overhemd omhoog en wikkelde met beheerste snelheid zich een vingerdik touw van het lichaam. Aan een der uiteinden bevestigde hij, steeds zonder zich te haasten, met uiterste zorgvuldigheid een in zijn tekendoos meegebrachte haak. Bij het bezoek aan het atelier had Rossetti zijn ogen goed de kost gegeven, want deze haak paste precies om de toevoerbuis van een onder der ramen geplaatste radiator; met een paar korte rukken overtuigde de Italiaan zich er van, dat losraken uitgesloten was te achten. Vervolgens bevestigde hij het zwarte pakket met zijn buit, zijn winterjas en tekendoos aan het andere eind van het lange touw, opende - na zijn lantaren te hebben gedoofd - geruisloos het buitenraam en liet zijn last snel omlaag zakken in de donkere tuin ver beneden hem.
Het naar zijn oordeel gemakkelijkste gedeelte van zijn taak had Rossetti nu zonder stoornis volbracht. Zijn verblijf in het
| |
| |
museum, de vele gelegenheden die hij had gevonden onder een gezellig praatje met het personeel van de dienstroutine op de hoogte te komen, zijn eigen met zorg vergaarde kennis van trappen en gangen en van de algemene topografie van het complex, hadden hem er van overtuigd, dat hij, onvoorziene tegenslag voorbehouden, binnenshuis in zijn nachtelijk karwei niet zou worden gehinderd. Hij had er op gespeculeerd, dat aan het verdwijnen van de sleutel van het atelier niet al te veel waarde zou worden gehecht. Men had blijkbaar een ander exemplaar opgediept, want hij had de toegangsdeur op slot gevonden.
Maar nu lag het deel van zijn arbeid voor hem, dat de meeste risico's inhield en al zijn tegenwoordigheid van geest en vindingrijkheid zou vereisen. Hij moest langs het touw in de tuin afdalen, deze ongezien verlaten en zijn zwarte pakket, te voet, over de straat naar zijn huis dragen.
Maar Rossetti was een vakman, bezat een ijzeren zenuwgestel en meer dan normale lichaamskracht en werd bovendien bezield door de vaste overtuiging, dat hij er in zou slagen het werkje tot een goed einde te brengen. Reeds twee nachten had hij omstreeks ditzelfde uur alle strategische punten in de omgeving van het museum verkend en ook de route van daar naar het huis, waarin hij een gemeubileerde kamer bewoonde, bij wijze van vooroefening enige malen afgelegd. Hij kende welhaast elke schuilhoek tussen het Rijksmuseum en de zijstraat van de De Lairessestraat waar hij woonde; in geval van nood was hij er op voorbereid zijn pakket ergens te verbergen, zelf verder te gaan alsof hij van de prins geen kwaad wist en later de buit te gaan halen, wanneer het gevaar geweken was. Het grootste struikelblok was de oversteek van de Van Baerlestraat gebleken. Dáár was altijd wel enig verkeer en een man, die diep in de nacht met een lange zware rol langs de weg gaat, kan er bijna zeker van zijn, dat meer dan gewone aandacht aan hem wordt besteed. En aandacht was wel het laatste, dat Rossetti op zijn late wandeling wilde trekken in de nabijheid van de plaats, waar misschien reeds binnen enkele uren de verdwijning van de Rubens zou worden ontdekt.
Hij overdacht dit alles, terwijl hij met de zaklantaarn in de
| |
| |
hand er zich nog eens terdege van overtuigde, of hij geen sporen in het vertrek had achtergelaten, die hem noodlottig zouden kunnen worden. Daarna verwisselde hij de vliesdunne handschoenen, die hij tijdens zijn aanwezigheid in het atelier had gedragen, voor een speciale bedekking van soepel leder, bezet met rubberstroken om het afglijden langs het touw zoveel mogelijk tegen te gaan. Geen ogenblik verliet hem bij deze laatste voorbereidingen zijn rustige concentratie en met een glimlach constateerde hij, dat de lange periode waarin hij het lucratieve bedrijf van museumrover niet had uitgeoefend, zijn in Italië welbekende geschiktheid voor dit riskante beroep niet had geschaad.
Hij stond nu in het donker bij het open venster. Een paar maal haalde hij diep adem voor hij over
het raamkozijn stapte en het afhangende deel van het touw boven de knie om zijn linkerbeen
sloeg. Als werkte hij slechts weinige meters boven de begane grond, liet hij zich langs de
buitenmuur afglijden tot hij met de ellebogen op het kozijn steunde, trok met één hand het raam zover mogelijk dicht en begon met grote koel[b]loedigheid de hachelijke afdaling. Na enkele minuten stond hij veilig in de zachte grond van een bloemperk, waaruit de eerste teergroene sprietjes van vroege crocussen spichtig omhoogstaken, naast de tevoren omlaag gelaten bagage.
De duidelijke voetstappen, die hij in de rulle aarde achterliet, maakten deel uit van zijn plan. Het paar veel te grote werkmanslaarzen, dat hij voor deze gelegenheid had aangetrokken, zou hem niet verraden. De mogelijkheid voorziende, dat men wellicht een politiehond op het spoor zou brengen, had hij een paar gloednieuwe donkergrijze rubberschoentjes bij zich gestoken, waarin zijn kleine voet juist paste. Het overklimmen van het tuinhek kostte de athletische Italiaan weinig moeite. Van het touw, waarlangs hij was afgedaald, had hij een flink stuk afgesneden, dat nu als draagband dienst deed voor de rol en de jas, die hij bij zijn klauterpartij op de rug had bevestigd.
Op straat was er niemand te zien en met een zucht van verlichting ontdeed Rossetti zich van de zware laarzen, hing deze met de aaneengeknoopte veters om zijn hals, stapte in zijn gym- | |
| |
nastiekschoentjes en begon welgemoed en onhoorbaar de laatste etappe van zijn onderneming.
Door een samenloop van omstandigheden, waaronder een hardnekkige mist een belangrijke plaats innam, bleef het langs de achtergevel van het Rijksmuseum afhangende touw gedurende de Zondag onontdekt; het reparatie-atelier werd niet geopend en zo werd de verdwijning van de Rubens eerst op Maandag 1 Maart geconstateerd, toen om halftien de man, aan wie het blootleggen van het linnen was opgedragen, zijn arbeid zou beginnen. Op zijn gewone plaats in de Vlaamse zaal legde de Italiaanse tekenaar de laatste hand aan zijn bijna voltooide schets en hij keek er van op, toen zijn vriend de zaalwachter hem het nieuwtje, dat als een lopend vuur door de gebouwen ging, kwam vertellen.
Enige uren later werd commissaris Van Houthem van de centrale recherche der Amsterdamse gemeentepolitie met spoed bij de procureur-generaal ontboden.
‘Het is noodzakelijk, meneer Van Houthem,’ begon de hoge autoriteit, toen de zware, breedgeschouderde man, met het effen gemoedelijke gezicht tegenover hem had plaats genomen, ‘dat ik u voor een zeer belangrijk onderzoek aan uw lopende werk onttrek. Ik zal het u maar in eens vertellen: tussen Zaterdagmiddag één uur en vanmorgen halftien, is uit het Rijksmuseum een beroemd schilderij gestolen. Een Rubens. De Judith en Holofernes. Dit is op zichzelf al erg genoeg. Maar een uiterst onaangename complicatie wordt gevormd door het feit, dat dit meesterwerk in eigendom toebehoort aan een Amerikaans millionnair. En niet de eerste de beste! Neen, Otis Cardigan, een man van groot gewicht aan de overzijde van de Oceaan, wiens naam u meermalen moet hebben gehoord.’
De P.G. keek de onaandoenlijke commissaris een beetje misnoegd aan, omdat deze het afschuwelijke nieuws zo koeltjes opnam.
‘De Minister,’ ging hij met nadruk voort, ‘heeft mij daarstraks persoonlijk opgebeld en mij gevraagd de beste opsporingskracht in deze zaak te zetten. Want ook juridisch bezien heeft deze
| |
| |
diefstal een hoogst onaangename zijde voor de Staat. U herinnert zich misschien, dat die Cardigan enige weken geleden het doek van de regering heeft gekocht. Volgens de bepalingen van de overeenkomst zal de Amerikaan niet meer hebben dan de blote eigendom, zolang het schilderij hangt in een voor het publiek toegankelijke ruimte! Wordt het om welke reden ook daaruit verwijderd en ergens anders ondergebracht, dan is het museum zonder meer in gebreke en verspeelt het zijn bezitsrecht. Nu bevond dat schilderij zich op het ogenblik van de ontvreemding in een reparatiewerkplaats voor het herstel van een ernstige beschadiging, die de vorige week door een maniak er aan werd toegebracht. Door een betreurenswaardige nalatigheid heeft de museumdirectie zich niet gerealiseerd dat, vóór zij het doek naar dat niet voor het publiek toegankelijke atelier liet overbrengen, een duidelijke verklaring van de zijde van Cardigan zou nodig zijn, dat hij geen gebruik zou maken van zijn eigendomsrechten, zolang de restauratie zou duren. Als gevolg van die nalatigheid heeft de directie zich zonder meer, automatisch in gebreke gesteld... Op het ogenblik dat het zich achter de deur van de werkplaats bevond, behoorde het aan Cardigan toe... Daar is juridisch geen speld tussen te krijgen! U voelt wel, meneer Van Houthem, dat dit een uiterst onplezierige situatie is geworden voor de regering en dat u alle krachten zult moeten inspannen voor een spoedige opsporing van de Rubens.’
‘Ik zal mijn best doen,’ antwoordde de commissaris effen. ‘Natuurlijk zal ik u op de hoogte houden van het verloop van het onderzoek. Ik neem aan, dat ik volle vrijheid bezit de opsporing hoe ook en waar ook naar mijn eigen inzichten te regelen.’
‘Natuurlijk, meneer Van Houthem! Uiteraard! Ik laat in het volste vertrouwen aan uw kundigheid en ervaring de in deze te volgen methodiek geheel aan u over. Maar in verband met de netelige rechtskwesties, die deze affaire tot een unicum maken, stel ik er wel prijs op, dat u contact met mij persoonlijk houdt. Ten koste van alles moeten nieuwe blunders vermeden worden.’
|
|