| |
IX
Voor Van Houthem was de kous af. Terwijl hij, met de handen diep in de zakken door de op dit late uur nog steeds drukke Marnixstraat voortstapte, bleven brokstukken van de voor hem geëindigde opsporing zijn dwalende gedachten telkens weer bezighouden. In zijn eenvoudig geconstrueerde ziel van hardwerkend, plichtsgetrouw, alledaags man, was maar weinig ruimte voor diepzinnige zelfbeschouwing en toch, naarmate hij een dagje ouder werd, betrapte hij er zich soms op, dat hij, wanneer hij, zoals nu na een dag van ingespannen arbeid naar huis liep, onwillekeurig ging filosoferen over allerlei dingen, waarop je toch geen antwoord vond. Bijvoorbeeld over de betekenis van zijn leven.
Goed bezien had hij dan toch maar een raar beroep gekozen, toen hij meer dan veertig jaar geleden bij de opsporing was gegaan. Hoe kwam een mens er toe zich aangetrokken te voelen tot iets, waarvan je als jongen van zeventien jaar geen flauwe notie kon hebben. Waarom was hij niet als een normaal burger in de handel gegaan, of gaan varen, of ingenieur geworden? Eigenlijk was het toch wel wonderlijk, zoals een betrekking bij de politie je onophoudelijk met je neus midden in de vuile was
| |
| |
van mensen drukte, met wie je verder geen enkele aanraking had. En het was je baantje om die vreemde roerselen, die al die onbekenden dreven tot moord, of fraude, of verduistering, tot op de bodem te onderzoeken! Gelukkig behoefde je al die vaak onbegrijpelijke handelingen niet te beoordelen. Je stond erboven en je kon het aan de Officier en de rechterlijke macht overlaten, de schuld vast te stellen en de straf te bepalen. Maar met dat al moest jij vooraf in de huid kruipen van allerlei lieden, die je op de weg van je recherche ontmoette. Zelf vertelden ze je meestal niet wat je weten wilde. Toch was het je taak hun reacties op bepaalde gebeurtenissen te peilen, wilde je een zaak rond krijgen. En vlug rondkrijgen. Want hoe kouder het spoor werd, hoe moeilijker het was het te volgen.
Daar had je nu deze zaak. Acht en veertig uur geleden had hij in zijn onmiddellijke nabijheid het plegen van een moord meegemaakt. Nota bene op uitnodiging van de man, die het gedaan had! En nu was het alsof je je leven lang de vier mannen, met wie je rond een tafel had zitten dineren, gekend had. Eergisteren nog vreemden en nu zou hij zonder er ver naast te zijn een passende karakterbeschrijving van hen kunnen geven. Wàt? Kunnen geven? Neen, het was noodzakelijk, dat hij met volkomen zekerheid die karakters overzag! Deed je dat niet, dan kwam er van de opsporing maar weinig terecht en liep je de kans blunders te begaan, die alles in de war stuurden.
En wat had hij eigenlijk nu nòg in de hand? Hij had een kaartenhuis gebouwd, dat er op het oog goed uitzag. Wildenberg had er met wantrouwen naar gekeken. Die voelde zich alleen safe, wanneer je met een constructie van gewapend beton voor de dag kwam! Gelijk had hij. Van zijn kant tenminste.
Eigenlijk was het zo met iedere zaak, die ze op de Elandsgracht behandelden. Je dook met de kop vooruit van de springplank en je hoopte, dat je tastende vingers onder water wel iets te pakken zouden krijgen. Een draad, die je door een labyrinth van woorden en nog eens woorden de weg moest wijzen.
Daar hadden de duizenden mensen, die je op straat voorbijliep, geen idee van. Vragen, antwoorden, verklaringen. Woor- | |
| |
den! Soms was het of ze je wilden verstikken, zo veel kreeg je er te horen. En dan maar schiften. Van iedere honderd, die je aanhoorde, kon je er gerust vijfennegentig overboord zetten. En met het restant moest je maar er uit zien te komen.
Als je er goed over nadacht was het wonderlijk. Er zat iets onwerkelijks in. Want eigenlijk grabbelde je in een verleden bij een onderzoek. Iets wat voorbij was, wat niet meer bestond. Goed, op de plaats waar de bom gebarsten was kon je de scherven oprapen. Of althans datgene, wat je voor de scherven hield. Maar dat waren stomme, dode dingen. Die konden je niet meer vertellen, dan je er zelf uithaalde. Je moest het hebben van de mensen, die iets te verklaren hadden. En wat was dat tenslotte? Dingen, die ze uit hun herinnering moesten opvissen, gewoonlijk gekleurd door subjectieve opvattingen, ten dele fantasie. Je kon hun kop niet openbreken om zelf in hun geheugen rond te snuffelen. Hoe vaak waren er geen proeven genomen met willekeurig gekozen mensen. In hun bijzijn liet men iets gebeuren, dat van te voren tot in de kleinste bijzonderheden was voorbereid. Dan liet men er een paar uur over heen gaan, vóór men beschrijvingen liet geven van het voorval. En hoeveel van die mensen konden zich precies de détails herinneren? Geen één! Hoeveel hadden iets gezien wat helemaal niet gebeurd was? De meesten. Alleen speciaal getrainde hersens namen een bruikbaar beeld op en wisten dat ook later gaaf te reproduceren.
Als rechercheur kreeg je eigenlijk niets anders onder de ogen dan schaduwbeelden, schimmen van voorbijgegane dingen, vaag, ongrijpbaar. En dan begon het spelletje, zoals ze dat vanavond gespeeld hadden. Je stelde een aantal concrete vragen en je zorgde er voor, dat je antwoorden een redelijke verklaring gaven. Dat werd nu eenmaal van je geëist in dit beroep. Wanneer je niet met de gegevens, hoe tegenstrijdig soms, wist te goochelen, tot je de Officier tevreden kon stellen, hoorde je niet thuis op de Elandsgracht. Dan kon je beter kippenboer worden.
Routine, dat was tenslotte alles. En je moest er aanleg voor hebben. Een rechercheur werd niet gemaakt, maar geboren. Je denken moest zijn afgesteld als een fijne balans, die onmiddellijk
| |
| |
reageerde, wanneer er maar een stofje op de schaal viel. Een beetje intuïtie kwam er bij te pas. Mensenkennis. Een gescherpt gehoor, dat nog eerder de nuances en weifelingen in de stem opving, dan de mensen die zelf aan het woord waren. En 'n paar goede ogen in je hoofd, die àlles zagen. En dan geduld, eindeloos geduld.
Tot zijn verbazing bemerkte de commissaris, dat hij veel verder was gelopen dan nodig was om zijn tram te pakken. Hij was waarachtig al bij de Vijzelstraat voor hij er erg in had. En daar kwam lijn 24. Met een zucht ging hij zitten en haalde het avondblad uit zijn zak.
Toen Van Houthem de volgende morgen op het hoofdbureau zijn laden opende, viel het hem een beetje rauw op het lijf, dat hij voorlopig de zaak Després kon laten rusten. Staring en Dijkema waren mans genoeg de opsporing op eigen benen voort te zetten. Baerling zou met rust worden gelaten tot Mr. Wildenberg de door deductie gevonden hypothese aanvaardde. Als het zover was, kon de Officier beter zelf het verhoor van de notaris overnemen. De hele ochtend werkte de commissaris ongestoord aan ten achter geraakte correspondentie. Om twee uur had hij de handen vrij en besloot hij alvast aan zijn samen vattende proces verbaal over de moord te beginnen. Hij schreef een poosje rustig voort.
‘Onmiddellijk na het vallen der schoten verliet ik de eetkamer...’
Je moest toch maar durven! Stel je voor, dat één van de anderen naar het privé-kantoor was gegaan om de sigaren te halen of vóór het dessert. Alleen riskant voor hen, die lang genoeg waren om de op de fotocel vallende lichtbundel te onderbreken. Dat waren alleen Van Hooghveldt en hijzelf. Bovendien was wel aan te nemen, dat het kleine lichtje niet brandde, terwijl ze in de salon voor het aan tafel gaan bijeen waren. Wacht even! Toen mevrouw Baerling haar man een wenk had gegeven, dat het tijd werd naar de eetkamer te gaan, was de notaris even verdwenen. Een paar minuten hoogstens was hij weggebleven. Lang genoeg om een paar kleinigheden te verrichten aan de dodelijke val. Hij had alleen maar het lampje stroom te geven en het relais, dat
| |
| |
het wapen met de fotocel verbond, in te schakelen. De hoofdzaken waren natuurlijk voor gebruik gereed gemaakt, nadat de cliënten om halfzeven waren vertrokken.
‘Er hing een lichte kruitdamp in het kantoor...’
Een vreemde manier om aan je eind te komen. Je gaat een kamer binnen in de overtuiging, dat je binnen een paar seconden een flinke som in je zak kunt steken en inplaats daarvan, beng! Zo komt boontje om zijn loontje!
‘Elk spoor van verrassing, angst of schrik ontbrak op het gezicht...’
Wat had mevrouw Zadova ook weer gezegd? Dat Després zich die avond heel anders gedroeg dan zij van hem gewoon was. Zij kreeg de indruk, dat hij er op zat te wachten met een van de anderen ruzie te maken. Wat kon zijn bedoeling daarmee zijn? Wanneer de door de commissaris opgebouwde theorie juist was - en ze moesten hem nog laten zien, dat er iets aan mankeerde - dan zou Després in een rooskleurige stemming moeten zijn geweest, want Baerling had zijn financiële eisen ingewilligd. En toch had hij tijdens het diner onophoudelijk hatelijke opmerkingen tegen Baerling gemaakt. De strekking van die steken onder Water was Van Houthem ontgaan, jammer genoeg. Maar ze hadden de notaris doodzenuwachtig gemaakt. Hij had benauwd op zijn stoel zitten draaien en tenslotte botweg een eind gemaakt aan de pijnlijke conversatie met die gerekte, volmaakt overbodige speech. Wat was daar onmiddellijk aan vooraf gegaan? Met gesloten ogen concentreerde Van Houthem zich weer op de voorstelling van dat onvergetelijke etentje. Hij zag de decoratieve tafel voor zich met glinsteringen van prismatische kleuren in kristal, met glanzend opgewreven zilver en het exotische bloemstuk. En daaromheen de telkens door hem opgevangen starre blikken van mensen in spanning, wachtend op een onvermijdelijke ontknoping. Wat was er het laatst gezegd, vóór Baerling zijn rede hield? Després was aan het woord geweest. Hij zei iets tegen Verdoorn. ‘Je zal je moeten haasten met je misdaad, Verdoorn. Beter vandaag dan morgen.’ Dàt was Van Houthem bijgebleven. Després had een of andere reden opgegeven voor de
| |
| |
bespoediging van het misdrijf, dat de politie voor een onoplosbaar raadsel moest stellen. Jammer, dat hij zijn oren niet beter de kost had gegeven; hij was op dat ogenblik al zo gewend geraakt aan stekelige, sarcastische gezegden, dat hij er niet voldoende aandacht aan schonk. Maar dàt stond vast: die opmerking was tegen Verdoorn gemaakt; niet tegen Baerling. Zou dan toch Dijkema nog gelijk krijgen?
Neen! Geen kwestie van! Geen sterveling kon met een kaliber 0.45 twee volmaakt gerichte schoten binnen hoogstens een kwart seconde afgeven. Uitgesloten! Maar met een beetje goede wil zou je wel een motief voor Verdoorn kunnen construeren. Die pogingen van Després om zijn boeken in discrediet te brengen. Maar zonder medeplichtigheid van Baerling zou de auteur nooit die bovenste la hebben kunnen leegmaken en daarin een ingewikkeld moordwapen hebben kunnen monteren. Medeplichtigheid! Baerling zou het toestel hebben kunnen bouwen en Verdoorn, de expert op het gebied van geraffineerde, verzonnen moorden, zou het plan in al zijn bijzonderheden hebben kunnen ontwerpen. Tja, als dat zo was zou de buikpijn van Verdoorn verklaard zijn. Zenuwen.
De commissaris bleef enige tijd met het hoofd in de handen zitten. Verdoorn had gezegd, dat Baerling niet het minste benul had van criminele zaken en zich er zelfs niet voor interesseerde. En Van Hooghveldt had ongevraagd dit punt eveneens onderstreept. Je kon dus moeilijk aannemen, dat Baerling zo'n perfect geval als dit zou kunnen uitpiekeren en met succes uitvoeren. Maar aan de andere kant zou Verdoorn nooit de fout gemaakt hebben op een onmogelijke manier een balcondeur te laten openbreken. Die zou een ruit hebben in gedrukt; de voor de hand liggende methode. En die voetsporen in de tuin en de moddervlekjes op het kleed waren een blunder van dezelfde orde. De wijze, waarop die inbreker was gesuggereerd, kon alleen bedacht zijn door een fantast, die niet het minste idee had van de werkwijze der recherche. En toch, dacht Van Houthem met een spijtig glimlachje, hebben wij erin getrapt!
Wàt een haken en ogen zaten er aan dit geval! De gedachte
| |
| |
om die Zaankanters op te bellen en de honderdduizend gulden te laten afleveren, moest tijdens de ruzie met Després zijn opgekomen. Bij Baerling! Wanneer hij het plan samen met Verdoorn had opgezet, had hij deze daarvoor niet kunnen raadplegen in het bijzijn van Després. Dat had hij helemaal op zijn eigen houtje gedaan. Voor inbraak bestond alleen een duidelijk motief, wanneer er iets te halen viel, wanneer die gammele brandkast iets bevatte, dat de moeite van een ernstig risico waard was. Maar óók Was die gefingeerde inbraak onmisbaar, om de indruk te geven, dat Després was neergeknald door iemand, die na de moord de benen had genomen. En om de slag van de dichtklappende lade te camoufleren als een dichtgeworpen buitendeur. Hoe je de zaak ook keerde of wendde, de hoofdverdachte was en bleef Baerling. Daar was geen speld tussen te krijgen. Definitief niet!
‘Het feit, dat de tochtdeken voor een der balcondeuren losgerukt was en slordig omlaag hing, gaf mij aanleiding...’
Zo zie je, hoe zelfs een oude rot zand in de ogen kan hebben, wanneer hij maar op het psychologisch juiste moment op een duidelijk dwaalspoor wordt gezet. Després was doodgeschoten. Er was niemand in de kamer. Er waren moddersporen voor de deur en die deur bleek open te staan. Dan zie je op het balcon verse houtsplinters liggen. Je constateert, dat de voetplaat van de spanjolet is weggestoken. Er ligt een smerige oude handschoen buiten. En dan tippelt het hoofd van de recherche in eigen persoon in de valkuil! En de twee adjudants, die de zaak op hun gemak hadden bekeken, waren bij dat eerste onderzoek zo overtuigd geweest van de ontsnapping van de dader naar de tuinzijde, dat zij pas later de onmogelijkheid hadden begrepen van het verwijderen van dat metalen plaatje.
‘Op het vloerkleed voor de geforceerde deur en in de omgeving van een tussen de balcondeuren geplaatste stalen ladenkast, van het gebruikelijke kantoormodel, trof ik een aantal onduidelijke moddersporen aan, die nog niet geheel waren ingedroogd...’
‘Neen, van grove fouten kon je bij dit misdrijf eigenlijk niet spreken. Integendeel. De dader moest zich van de gelegenheid verzekeren voor het demonteren van zijn apparaat, want hij be- | |
| |
greep dat de politie gauw genezen zou zijn van haar geloof in een inbreker. Dat was goed bezien. Ga maar eens met een handvol losse boutjes en stangetjes en veertjes de rechtbank proberen wijs te maken, dat die gediend hebben voor een moord, die zó fantastisch werd gepleegd, dat zelfs een geroutineerde speurder als Dijkema nog twijfelde. Ze zouden je aan zien komen. Het was zelfs de vraag of je juridisch schuld zou kunnen bewijzen, wanneer je de aanhechtingsplaatsen aantoonde van de veer, die de la had dichtgetrokken. Waarschijnlijk was die veer in kleine stukjes geknipt En het pistool? Zodra de Officier een beetje soepeler werd, zou er natuurlijk huiszoeking moeten worden gedaan. Maar dat pistool zou er niet meer zijn. Er was genoeg diep water in en om Amsterdam om dat ding te laten verdwijnen. Die Woensdagochtend was Baerling volgens Dijkema al vroeg de deur uitgegaan. Van Houthem durfde er iets om verwedden, dat de adjudant, wanneer hij op dàt ogenblik de notaris had gefouilleerd èn het pistool èn de seleniumdraad in handen zou hebben gekregen. Verdoorn en Van Hooghveldt hadden het criminele inzicht van Baerling heel erg onderschat. Die knaap had de zaak op de enig mogelijke manier aangepakt en de aanwezigheid van een commissaris van het hoofdbureau aan het diner, zou zijn beste ontlastende getuigenis blijken.
‘Om tweeëntwintig uur vijfentwintig stelde ik mij telefonisch in verbinding met...’
En tòch zou hij Baerling op de knieën krijgen! Al moest het een jaar duren. Die geldleningen aan Després zouden hem de nek breken. Hij mocht die betalingen ook nog zo onschuldig voorstellen, op een afstand rook je als rechercheur het rare luchtje al, dat er van opsteeg. Baerling hield geen aantekening van de voorschotten, ondanks de intieme relatie wist hij geen enkele reden op te geven, waarom Després behoefte had aan de bedragen, de betaling gebeurde altijd in contanten. Nou Moe! En dat alles, terwijl hij zelfs het huisadres van zijn goede vriend niet kende! Bij een goed opgezet verhoor moest hij op die punten vastlopen. Als hij de uitgaven niet aantekende klopte er iets niet met zijn privé-kas. En wie weet wat Dijkema uit Laren mee- | |
| |
bracht. Staring was ook niet gek! Wanneer die het horen van een bepaald persoon suggereerde had hij wel een of andere reden om te veronderstellen, dat er wat uit zou komen.
‘De aard van de beide wonden in het voorhoofd leek op het eerste gezicht onverklaarbaar...’
Ja, alles zou afhangen van Baerlings antwoorden bij het verhoor. Hij was een tegenstander, die niet voor de poes was en zich veilig waande, en met de rug tegen de muur zou hij de handigste uitvluchten bedenken. Maar goed, daar was de recherche zelf bij. Je diende je te houden aan de regels van het spel. Dat spreekt van zelf!
Met een tevreden knikje boog Van Houthem zich voor de zoveelste maal over zijn foliopapier. Hij had Fidèle gezegd, dat hij tegen het eind van de week zijn zaak rond zou hebben en hij had het gevoel, dat hij die belofte zou kunnen houden. Ze hadden wel lastiger varkens gewassen op het hoofdbureau. Resoluut bepaalde hij zijn gedachten verder bij zijn proces-verbaal en vulde het ene vel na het andere met zijn op schoonschrift gelijkende, goed gekozen zinnen.
Hij kwam thuis met het gevoel een welbestede dag achter de rug te hebben. Het feit, dat Dijkema nog niets van zich had laten horen was hoopgevend en, hoewel hij liever zou zijn thuisgebleven om de adjudant te ontvangen, wanneer deze van de reis terugkwam, zag hij er toch niet de noodzakelijkheid van in Marie haar Vrijdagavond-bioscoopje te onthouden. Ze had waarachtig wel een uitgangetje verdiend na de emoties van deze week. Wel stond hij er op, dat ze naar de vroege voorstelling zouden gaan, tenzij Dijkema zich daarvóór meldde.
Marie deed verslag van de begrafenis van het slachtoffer. De enigen, die de dames bij het graf hadden ontmoet waren de Baerlings, die zich met een stijf knikje op een afstand hadden gehouden. Het was een trieste bedoening en ondanks de oppervlakkigheid van de verhouding, was Anna er zo overstuur van geraakt, dat Marie de schilderes bij de lunch gezelschap had gehouden en haar pas had verlaten, toen de Parijse trein zich in beweging zette.
| |
| |
Niet al te gemakkelijk zittend in een voor zijn omvang te kleine stoel, volgden de ogen van de commissaris anderhalf uur lang gelaten de avonturen van het boevenpak op het zilveren doek en de voor hem niet altijd verklaarbare reacties daarop van de Amerikaanse detectives. Bij de meer spannende momenten kroop de hand van Marie over zijn stevige arm en nestelde zich in de beschermende holte van zijn elleboog. Met een begrijpend tegendrukje stelde hij haar dan weer gerust tot de volgende scène, waaraan de mitrailleurs en pistolen te pas kwamen. Met een zucht van verlichting zag hij het einde naderen, toen de held van het verhaal de heldin in de armen sloot, nadat gebleken was, dat slechts haar pogingen een verdoolde vader op het rechte pad terug te brengen haar aanwezigheid bij de bende der boosdoeners hadden veroorzaakt. Voetje voor voetje schuifelend, loodste hij Marie naar de uitgang, blij eindelijk weer in de scherpe vrieskou zijn leden te kunnen strekken.
Toen ze van de tramhalte komend hun verlaten straat inbogen, ontdekte de altijd op zijn qui-vive zijnde Van Houthem in de nabijheid van zijn huisdeur een korte, gedrongen gestalte, kennelijk bezig de bloedsomloop in een paar verstijfde voeten te stimuleren door gestamp op de holklinkende trottoirtegels. Het bleek Dijkema te zijn, die voor de derde maal na het doelloos rondlopen in de omliggende straten, had aangebeld zonder gehoor te krijgen.
‘Ja, dàt was nu ook weer niet nodig geweest,’ bromde Van Houthem. ‘Als je naar huis was gegaan had je mij kunnen opbellen en dan was ik welevenbijjeaangewiptomjenieuws te horen.’
In de warme huiskamer plantte Marie de half versteende adjudant bij de haard. Ze nam hem meewarig op en vroeg bezorgd:
‘Wat heb je liever? Een glas warme melk of een hete cognacgroc?’
De bezoeker antwoordde niet dadelijk. Zijn ironisch tintelende ogen monsterden de uitdrukking op het gezicht van zijn chef, die bezig was een stoel voor zichzelf bij te schuiven. Van Houthem onderschepte de vragende blik en begreep deze zonder nadere uitleg.
| |
| |
‘Natuurlijk een groc, Marie!’ zei hij haastig. ‘En flink sterk. Zijn dienst is afgelopen en hij heeft behoefte aan een hartversterking. Neem een sigaret, Dijkema, en wacht even met je rapport tot je de druppeltjes hebt ingenomen en wat ontdooid bent.’
Dijkema knikte peinzend, terwijl zijn ogen de bewegingen van Marie bij het dressoir volgden.
‘Wanneer u gehoord hebt, wat ik u kom vertellen,’ zei hij, geheel afwijkend van zijn gewoonte een toehoorder onder bijna ondragelijke spanning te zetten, ‘zult u zien, dat het de last van een bevroren teen waard is. Ik geloof, dat de zaak rond is.’
Dijkema knapte zienderogen op, terwijl de hete drank in kleine teugjes naar binnen ging en de bloedcirculatie herstelde. Marie zocht een bescheiden plaatsje op de achtergrond en sloeg een geïllustreerd tijdschrift open om de indruk te geven, dat zij zich niet in de komende bespreking zou mengen en de commissaris legde een blocnote bij zich op tafel. Met nauwelijks blijkende teleurstelling constateerde Dijkema dat er werkelijk geen druppel meer in zijn glas zat en zette dit voorzichtig neer.
‘Ik dacht gisteren al,’ begon hij, Mat ik die Bosman moest kennen. En het wàs zo! In de twintiger jaren woonden zij ook in de Banstraat en de kinderen speelden wel eens bij elkaar. Toen ik er kwam, bleek hij naar Utrecht te zijn vertrokken voor een bezoekje bij een broer, maar hij zou voor het avondeten weer thuis zijn. Het was juist tegen de tijd voor een kopje koffie en zijn vrouw is een vriendelijk mens. Ze vroeg me even binnen te komen en toen ik in de woonkamer een portret van haar man gezien had, wist ik dat ik hen kende. Daardoor was het niet moeilijk met haar alvast een praatje te maken. Ik hoorde, dat zij er niets van had begrepen, waarom Kees in '33 opeens zijn ontslag had gekregen bij het kantoor van meneer Baerling. Hij was toen vijftig jaar en had nooit onaangenaamheden gehad. Integendeel. Een groot deel van het werk dreef op zijn kennis van de zaken der cliënten en hij had nota bene meneer Baerling zelf ingewerkt, toen die, na de dood van de vorige notaris het kantoor in '22 overnam. Hij werd gelukkig niet zonder meer aan de dijk gezet. De notaris had een lijfrente op hem gevestigd en Kees
| |
| |
had er met schrijfwerk hier en daar iets kunnen bij verdienen. Toen de kinderen het huis uit waren, kochten ze van hun spaarcenten het huisje in Laren. Ik sprak met haar af, dat ik tegen vijf uur weerom zou komen omdat zij haar man tegen die tijd terug verwachtte.’
Dijkema had besloten in Laren te blijven en zijn toevlucht gezocht bij het politiebureau, waar hij in de brigadier een vroegere agent van de Amsterdamse straatdienst herkende. Daarbij was gebleken, dat men hem niets ten nadele van Bosman kon vertellen. Op het afgesproken uur had Dijkema zich weer bij de voormalige notarisklerk gemeld en hem thuis getroffen.
‘Een stevige, gezonde baas van zeventig jaar, meneer Van Houthem. Hij leest geen krant, maar luistert naar het nieuws in de radio. Daardoor had hij niet het gepubliceerde portret gezien en onze oproep om inlichtingen. Toen ik hem een van de avondbladen voorlegde met het bericht, knipperde hij even met de ogen. Ik vroeg hem of hij de vermoorde kende en dat gaf hij onmiddellijk toe. Hij had hem herhaaldelijk gezien, wanneer hij bij de notaris logeerde, maar toen heette hij anders. Eduard van der Weijden! Ik zei hem, dat het voor ons van belang was zo veel mogelijk te horen over de verhouding tussen Van der Weijden en Baerling en dat wij ook geïnteresseerd waren in het plotselinge ontslag van het hele personeel, omstreeks de tijd toen hij op straat werd gezet. Natuurlijk verliep dat niet zo vlug als ik het hier vertel, want het leek mij verstandig eerst de weg te effenen met het ophalen van oude herinneringen over de kinderen. Dat was maar goed ook, want toen ik hem met mijn vragen aan boord kwam, had hij er in het begin maar weinig lust in met iets definitiefs voor de dag te komen. Hij beriep er zich op, dat het al zo'n tijd geleden was, sedert hij bij Baerling wegging, dat wij toch niets aan zijn verhalen uit de oude doos zouden hebben en dat hij niet de man was om te praten over dingen, die hem niet aangingen. Hij had altijd prettig op de Keizersgracht gewerkt en meneer Baerling had royaal voor zijn oude dag gezorgd. Als ik daar zonder meer als rechercheur was komen binnenvallen, zou hij zo gesloten zijn gebleven als een oester. Maar wij waren
| |
| |
oude buren en dat gaf de doorslag. Toen ik bleef aanhouden zei hij er over te willen nadenken, voor hij uit de hoek kwam. Ik moest blijven eten en daarna zou hij definitief beslissen.’
Verdiept in zijn verhaal, stak Dijkema de hand uit naar zijn glas en keek even beteuterd, toen hij dit leeg naar de mond bracht. Van Houthem, die het manuaal doorzag, vroeg Marie nog eens bij te vullen. De oude adjudant grijnsde vergenoegd en haalde een handvol papieren uit zijn zak.
‘Hier heb ik zijn ondertekende verklaring. Wij zijn er een tijd mee bezig geweest, want telkens wilde hij de redactie hier of daar een beetje anders hebben. Ik zei u al, geloof ik, dat hij een man van de oude stempel is, precies, op het koppige af. Maar wat ik hier heb is hij bereid onder ede te herhalen, waar ook en wanneer ook. Na het eten had ik niet veel moeite met hem. Hij had toen de tijd gehad zijn geheugen wat op te frissen en hij weet genoeg van de wet om te begrijpen, dat zijn verklaringen voor ons van groot belang konden zijn. Ik zal dit proces-verbaal bij u laten. De inleiding gaat uitsluitend over de omstandigheden, waaronder hij meemaakte wat er later komt. Mag ik u de hoofdzaak nu voorlezen?’
‘Ga je gang. Maar zorg er eerst even voor, dat je keel niet te droog wordt.’ Van Houthem, die begreep, dat Dijkema de betekenis van zijn nieuws niet had overdreven, kon best de paar minuten wachten, welke de adjudant nodig had voor het ledigen van zijn glas. Nadat hij gedronken had, voerde Dijkema de gewone strijd met zijn wiebelende, weerspannige lorgnet, tot deze ongeveer halfweg zijn neus in evenwicht bleef.
‘Eduard van der Weijden, wiens portret mij door de verbalisant is getoond, zag ik voor het eerst in het begin van 1928. Hij logeerde toen voor enkele dagen bij de notaris. Met ongeregelde tussenpozen herhaalde hij zijn bezoeken. Nimmer heb ik hem met de naam Després horen aanspreken. Ik ontmoette hem de laatste maal tijdens zijn verblijf ten huize van de notaris in Augustus 1932 en deze, mijn verklaring, heeft in hoofdzaak betrekking op een voorval, dat zich in diezelfde maand voordeed.
Omstreeks het midden van Augustus 1932 dan, bleef ik in de
| |
| |
klerkenkamer van het huis op de Keizersgracht nawerken. Het overige personeel was reeds naar huis gegaan. Terwijl ik daar bezig was, had de notaris in zijn privé-kantoor een conferentie met een zekere baron Van de Rosebeeke, een Belg en een verre neef van een, ongeveer een jaar tevoren overleden, in Amsterdam gewoond hebbende freule Amalia Lichtenberg, een dame van diep in de tachtig, wier vermogen sedert vele jaren in beheer was bij notaris Baerling. Dit beheer bestond trouwens al, toen ik in 1919 bij de voorganger van de notaris in dienst trad.
Daar het een warme dag was, waren de ramen van de klerkenkamer en de balcondeuren van het privékantoor wijd open, zodat ik duidelijk kon horen, dat een ernstige woordenwisseling was ontstaan tussen Baerling en de baron. Van tijd tot tijd spraken zij zó luid, dat ik enkele woorden kon verstaan. Het was mij bekend, dat de notaris als executeur-testamentair optrad in de boedel van de freule. Ook wist ik, dat hij sedert haar overlijden in briefwisseling stond met enige van haar in het buitenland wonende erfgenamen en dat hij de afwikkeling van de zeer omvangrijke boedel geheel in eigen hand had gehouden. Het personeel kende geen bijzonderheden omtrent de nalatenschap. Uit sporadisch tot mij doordringende, met verheffing van stem gemaakte opmerkingen, leidde ik af, dat de twist in het privékantoor betrekking had op de verantwoording van het effectenbezit in de nalatenschap Lichtenberg en dat er een tekort was van ongeveer tweehonderdduizend gulden, dat de notaris niet kon of wilde verantwoorden.
De baron beschuldigde Baerling van fraude en dreigde met onmiddellijke maatregelen, tenzij de notaris zich verbond het tekort aan te zuiveren. Baerling scheen zich te verdedigen. Tenslotte bood hij aan een hypotheek op het perceel Keizersgracht te zullen opnemen en met de opbrengst het nadelig verschil te zullen dekken. Blijkbaar werd dit aanbod aanvaard, want inderdaad werd het pand enige dagen later hypothecair verbonden.
Om begrijpelijke redenen wilde ik de notaris de beschamende ontdekking besparen, dat ik tijdens de heftige woordenwisseling in de klerkenkamer aanwezig was. Ik besloot mijn werk thuis
| |
| |
verder af te maken, sloot behoedzaam mijn lessenaar en wilde op de tenen het huis door de achterdeur verlaten, waardoor mijn aanwezigheid voor de notaris verborgen kon blijven. Toen ik op het punt stond door de openstaande tuindeur naar buiten te gaan, ontdekte ik tot mijn verbazing Van der Weijden, die in die dagen bij de heer Baerling logeerde. Hij leunde tegen de achtermuur van het privé-kantoor, terzijde van de trap naar de tuin, op het balcon. Een weinig voorovergebogen spande hij zich in het gesprek tussen de notaris en zijn bezoeker af te luisteren. Ik wilde voorkomen, dat hij mijn aanwezigheid zou ontdekken en ging terug naar de klerkenkamer, omdat ik het niet gepast achtte het huis door de straatdeur te verlaten. Ik liet de deur naar de gang op een kier om te kunnen horen, wanneer de kust veilig zou zijn. Kort daarna liet de notaris baron Van de Rosebeeke uit. Toen hij terugkwam en zijn kamer weer wilde binnengaan, moet Van der Weijden hem daar hebben opgewacht. Ik hoorde hem althans, op de sarcastische toon, die hij altijd bezigde, woorden van deze strekking zeggen: “Zo, zo ouwe jongen. Fraude! Dat had ik nooit achter je gezocht.” De notaris sloot haastig de deur naar het privé-kantoor. Ik wachtte niet langer, maar maakte, dat ik door de tuindeur wegkwam.
Ik heb in mijn beroep geleerd, dat een mens er goed aan doet zich niet te bemoeien met zaken, waarin men hem niet mengt. Ik bewaarde dus het stilzwijgen over wat ik gehoord en gezien had. Zijnerzijds nam de notaris ons - het personeel - niet in zijn vertrouwen. Wel viel het mij op, dat de notaris dat najaar erg zenuwachtig was en er moe en overspannen uitzag. Soms, wanneer ik hem stukken wilde laten tekenen, verborg hij datgene, waarmee hij bezig was, onder andere papieren, opdat ik niet zou kunnen zien wat hij schreef.
Tegen Kerstmis 1932 riep de notaris mij op een morgen bij zich. Hij legde mij uit, dat er grote veranderingen op het kantoor zouden worden ingevoerd en dat hij na 1 April 1933 van mijn diensten geen gebruik meer zou maken. Hij was heel vriendelijk en zegde mij een lijfrente toe om te voorkomen, dat ik voor onoverkomelijke moeilijkheden zou komen te staan. Ik had altijd
| |
| |
zuinig geleefd en een behoorlijk traktement verdiend en maakte mij geen zorgen voor de toekomst. Bovendien had mijn werk bij Baerling veel van zijn aantrekkelijkheid voor mij verloren, sedert ik moest aannemen, dat hij zich aan malversaties had schuldig gemaakt. Ik aanvaardde dus mijn ontslag zonder verzet, hoewel ik de reden ervan nimmer heb begrepen.
Daar ik contact bleef houden met het overige personeel, dat ik grotendeels zelf had opgeleid, bleef ik er niet onkundig van, dat de notaris zich ook van de andere werkkrachten ontdeed. De candidaat-notaris, die reeds jaren meeliep en wie het in Amsterdam best beviel, slaagde - dank zij de onvermoeide pogingen van Baerling - in een sollicitatie naar een eigen notariaat ergens in Drente. Terwijl ik nog bezig was mijn opvolger in te werken, wist de notaris een der andere klerken bij een bank in Amsterdam geplaatst te krijgen. Ook deze verliet het kantoor op korte termijn. Later hoorde ik, dat ook het na mijn vertrek overgebleven personeel door toedoen van de notaris in beter bezoldigde betrekkingen bij anderen is overgegaan.’
‘Het is natuurlijk mogelijk,’ zei Van Houthem, nadat hij rustig de voorgelezen verklaring had overdacht, ‘dat Van der Weijden of Després of hoe je hem noemen wilt de aanleiding tot chantage vond in dat afgeluisterde gesprek. Aan de andere kant zie ik nog wel plaats voor twijfel. Kijk, die baron heeft tenslotte geen werk gemaakt van de knoeierij. Wanneer Baerling zijn been stijf gehouden had, zou Després niet veel hebben kunnen beginnen. Die Belg was meer gediend met een aanzuivering van het tekort, dan met een vervolging en een mogelijk faillisement. Hij zou zeker Baerling tegenover de buitenwereld de hand boven het hoofd hebben gehouden, al was het alleen maar om het geld binnen te krijgen. Waar of niet?’
‘Ik ben nog niet klaar met mijn voorlezing,’ merkte Dijkema bedaard op. ‘Wat u daar zegt, ging mij in Laren ook door de gedachten. Het ligt voor de hand, dat ik - zonder iets los te laten over uw verdenking - op dit punt verder ben doorgegaan. U herinnert zich nog wel, dat in het begin van de dertiger jaren de toestand, economisch bezien, niet rooskleurig was. De malaise,
| |
| |
die vermoedelijk de aanleiding is geweest tot verliezen voor de notaris, had tengevolge, dat een tekort van twee ton niet zo gemakkelijk was bij te spijkeren als in dagen van hoogconjunctuur. Luistert u maar. Hier is mijn vriend Bosman weer aan het woord:
‘Het is mij bekend, dat op het perceel Keizersgracht een hypotheek werd verleend van tweeëntachtig duizend gulden. Ook Weet ik, dat, vóór ik de dienst van de notaris op 31 Maart 1933 verliet, baron Van de Rosebeeke bij herhaling besprekingen met Baerling heeft gehad. Verder ben ik bereid te verklaren, dat de notaris in de laatste maanden van 1932 zijn bemoeienis met de zaken van het kantoor tot het uiterste beperkte, omdat hij het zeer druk had met particuliere aangelegenheden.’
‘En wat leid je daar nu uit af?’
‘Een type als Bosman, meneer Van Houthem, zet zijn handtekening onder niet meer dan hij met twee vingers in de hoogte verantwoorden kan. Maar natuurlijk is hij geen sufferd. Hij had drie dingen, waaraan hij zich kon vasthouden. De ontdekking van de knoeierijen met fondsen van freule Lichtenberg, het feit, dat de notaris twee ton in afzienbare tijd op tafel moest brengen en het geleidelijk ontslag van het hele personeel. Hij trekt daaruit zijn eigen conclusies en hij is niet iemand, die zich lichtvaardig een oordeel vormt. Maar er is een verschil tussen onder ede verklaren wat je wéét en het hebben van een eigen mening over dingen, die je om je heen ziet gebeuren. Ik denk, dat meneer Wildenberg er wel meer uit zal krijgen, wanneer die hem zelf onder handen neemt. En nu, wat ik afleid uit wat ik hoorde. Die hypotheek dekte maar een gedeelte van de vordering, nietwaar? Wilde Baerling niet te gronde gaan en zijn naam voorgoed verspelen, dan moest hij op een of andere manier aan geld zien te komen. Ik acht het niet onmogelijk, dat de gladde Després in eerste instantie niet begonnen is met chantage, maar Baerling een paar tips heeft gegeven. Hij zal als financieel adviseur zijn opgetreden en wat hij aanraadde zal wel geweest zijn het ene gat niet het andere te stoppen. Baerling heeft een zeer goede practijk en zal genoeg verdiend hebben, om geleidelijk zijn verlies te hoven te komen. En toen kreeg, tenminste naar mijn idee, de
| |
| |
bloedzuiger zijn kans. Zo zie ik het en ik geloof, dat, wanneer we een boekenonderzoek laten houden over de jaren '32 en '33 er wel een paar dingen aan het licht zullen komen, die hij moeilijk zal kunnen verklaren. Dat ontslag van het personeel wordt nu ook wel duidelijk. De mensen, die op de hoogte waren gingen er uit en de nieuwe kon hij wijsmaken, wat hij wilde.’
‘Ik ga morgen regelrecht naar het parket. Meneer Wildenberg zal nu een beslissing moeten nemen,’ zei Van Houthem bedachtzaam.
|
|