| |
VII
‘Jij komt zeker rapporteren over de opsporing van die schoen,’ zei Van Houthem de volgende morgen tegen brigadier Rijkers, toen hij deze in zijn kamer trof bij zijn komst op het hoofdbureau.
‘Jawel, commissaris. Wilt u het volledige verslag hebben van mijn onderzoek of zal ik u maar ineens de einduitslag rapporteren?’
‘Begin jij maar met het resultaat, Rijkers.’
‘Die afdrukken in de tuin op de Keizersgracht kunnen door
| |
| |
niemand anders zijn gemaakt dan door notaris Baerling, commissaris. Tenminste hij heeft op 28 November bij Manders in de Kalverstraat een paar bruine Engelse molières gekocht, met hetzelfde fabrieksmerk en dezelfde zolen. Ze hebben daar maar twee klanten, die nummer 6 dragen en één van die twee is de notaris. Hij moet die schoenen kunnen produceren en dan kan blijken of de kras over die paardekop in de rechterhak voorkomt.’
‘Goed werk, Rijkers! Heeft het veel moeite gekost om er uit te komen?’
‘Het viel nogal mee, commissaris. Ik hoorde al gauw, dat die schoenen met de paardekop dure importmodellen zijn van een Engelse fabriek. Het was niet moeilijk achter de zaken te komen, die ze verkopen. Gelukkig is nummer 6 een incourante maat en bovendien zijn er maar weinig mensen, die voor een paar wandelschoenen het geld over hebben, dat er voor gevraagd wordt. In de zesde winkel waar ik kwam was het kien. Manders had een klant in Bussum met nummer 6, maar die draagt alleen Hollands fabrikaat. De notaris is een liefhebber van Engelse modellen. Uit het rekeningenboek bleek, dat hij pas een nieuw paar had gekocht. Toen ik dat hoorde ben ik maar met verder informeren geëindigd. Wil ik even naar zijn huis gaan en die schoenen in beslag nemen?’
‘Niet nodig. Ik ga er zelf straks heen. Maar je kunt iets anders voor me doen.’ De commissaris zocht het wapen van Verdoorn met de bijbehorende patronen in zijn tas. ‘Breng even dit pistool bij het laboratorium. Ik zal je een kattebelletje meegeven voor meneer Prins. In de tijd, die je nodig hebt om je jas aan te trekken, ben ik met dat briefje wel klaar.’
Een half uur later, terwijl de commissaris nog bezig was met de lopende zaken, belde Van Hooghveldt op om hem te herinneren aan zijn belofte de jurist voor een bespreking te zullen ontvangen. Van Houthem stond op het punt een paar dagen uitstel te vragen, maar bedacht zich. Hoe eer hij de jonge man nog eens aan de tand voelde, hoe beter.
‘Laten we zeggen om twee uur vanmiddag. Mocht ik niet
| |
| |
op het bureau zijn, ga dan even in de wachtkamer zitten.’
Het werd tien uur vóór Van Houthem met een gerust geweten de afdeling voor die dag kon laten reilen en zeilen.
Baerling ontving zijn bezoeker niet met de uitbundige hartelijkheid, waaraan hij de commissaris bij vorige gelegenheden gewend had. Over en weer was de begroeting koeltjes. De notaris toonde zich niet benieuwd naar de voortgang, die het onderzoek maakte, maar verzocht Van Houthem even in een der fauteuils plaats te nemen, terwijl hij zelf enige op zijn schrijftafel liggende brieven doorlas. Daarna trok hij de met correspondentiemappen gevulde bovenste lade van het stalen kastje tussen de balcondeuren open en zocht daarin een omslag. Ondertussen liet de geduldig wachtende rechercheur aandachtig de ogen gaan over het interieur, welks details hij nu gaandeweg kon dromen. De vlek op de plaats, waar het hoofd van Després op het grijsgroene vloerkleed had gerust, was gereinigd, maar nog niet geheel verdwenen. Het kistje sigaren, dat de onmiddellijke aanleiding was geweest tot de dood van de keurig geklede man met het allesbehalve keurige verleden, stond nog steeds op de hoek van het bureau en de gekleurde Chinese pullen, die Verdoorn aanleiding hadden gegeven tot hilariteit, toen hij hoorde, dat Després de echtheid ervan in twijfel had getrokken, prijkten breeduit op hun sierlijk gesneden houten voetstukken. En de bovenste lade van het penantkastje, dat tijdens de moord op slot was geweest, stond wijd open en bevatte niets criminelers dan de rose, blauwe, oranje en groene omslagen, waarin Baerling zijn correspondentie bewaarde. De notaris stuurde zijn candidaat, die op de gewone plaats zat te schrijven, de kamer uit en kwam bij de commissaris zitten.
‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg hij met een strak gezicht.
‘Ik wilde graag even de bruine molières zien, die u op 28 November bij Manders in de Kalverstraat hebt gekocht.’
De notaris monsterde Van Houthem met een ongelovig gezicht.
‘Is dit een mop?’ vroeg hij ironisch. Toen zijn bezoeker bleef zwijgen haalde hij de schouders op en schelde hij. Jules, die na
| |
| |
enige ogenblikken verscheen kreeg opdracht de nieuwe molières te brengen. Even later stonden de glimmend gepoetste schoenen op de ronde tafel. De commissaris beschouwde aandachtig de zool van de rechterschoen en gaf het paar daarna terug aan de huisknecht. Nadat Jules de kamer verlaten had zei Van Houthem:
‘Bij ons onderzoek Dinsdagavond vonden wij op het tapijt bij de geforceerde deur verse moddersporen. Ook buiten op het balcon en in het perk daarvoor. De indrukken in de zachte grond van het perk werden gemaakt met de schoenen, die ik zo even heb bekeken. U hebt een erg kleine voet en dit maakt het onwaarschijnlijk, dat een ander die molières zou hebben gedragen. Ik moet dus aannemen, dat u Dinsdagavond in de tuin bent geweest en wil daarvan graag een verklaring horen.’
Baerling staarde zijn ondervrager met oprechte verbijstering aan. Hij vergat zelfs zijn afwijzende houding te bewaren, boog zich naar zijn metgezel en sprak aarzelend:
‘Ben ik Dinsdagavond in de tuin geweest? Dat moet een vergissing zijn.’ Hoofdschuddend raadpleegde hij zijn geheugen en schoot plotseling in een hartelijke lach. ‘Die katten! Natuurlijk! U moet weten,’ voegde hij er op vertrouwelijke toon aan toe, ‘dat tijdens de voorlezing van de akte - u weet wel, toen Van Weelderen cum suis hier waren - een paar katten van de buren onze tuin hadden uitgekozen voor een herdersuurtje. Oorverdovend. Mijn cliënten irriteerden mij met een paar raillerende opmerkingen. Aanvankelijk nam ik er geen notitie van, maar toen we bezig waren met de ondertekening was het lawaai niet meer te harden. Vlak voor het balcon. Ik rukte de balcondeur open en sprong in de tuin om er een eind aan te maken. Natuurlijk was er niets meer te horen en nog minder te zien want de buitenlampen brandden niet. Ik was uit mijn humeur, omdat ik mij over zo'n kleinigheid kwaad had gemaakt, keek nog wat rond of er iets van de dieren te ontdekken viel en ging toen onverrichter zake weer naar binnen.’
‘Dit gebeurde tijdens de ondertekening, zei u? Waren de getuigen toen ook hier?’
| |
| |
‘Dat spreekt van zelf.’
‘Wilt u dan even uw candidaat hier laten komen?’
‘Tja, wanneer u mij niet gelooft!’ Baerling verviel weer in de kille, hooghartige toon. Hij belde.
Meneer Graaflandt trok de fijngetekende wenkbrauwen zo ver mogelijk omhoog, toen hij hoorde wat de commissaris hem te vragen had.
‘Hm, ja. Er waren een paar katten hier achter aan het stoeien. U moet weten,’ voegde hij er pedant aan toe, ‘dat tegen zessen de werksters met de kantoren hier in de buurt beginnen. Dan gaan ramen en deuren open. Daar maken die beesten gebruik van om te ontsnappen. Hm... Meneer Van Weelderen maakte een paar ongepaste opmerkingen erover. Héél grof. Ik hoop, dat ik die niet behoef te herhalen. Enfin, de notaris vloog naar buiten, maar u weet hoe dat gaat met schreeuwende katten. Zij er vandoor! Ik hoorde ze nog in een tuin in de verte, toen ik naar huis ging.’
‘Bedankt, meneer Graaflandt. We hebben u niet meer nodig.’ Van Houthem achtte de vergissing, die Dijkema begaan had bij interpreteren van de sporen, verklaarbaar. Nu was dit punt tenminste definitief opgehelderd.
Toen de candidaat het vertrek verliet stond ook Baerling op. Blijkbaar beschouwde hij het gesprek als geëindigd. Hij trok zijn stoel achteruit om ruimte te maken voor de commissaris, naar hij verwachtte - nu wel zou opstappen. Maar Van Houthem maakte geen aanstalten om heen te gaan. Afgescheiden van het feit, dat hij nog enige vragen te stellen had, wilde hij trachten een verklaring te vinden voor de eigenaardige omstandigheid, dat de notaris niet de minste nieuwsgierigheid toonde boor de opsporing van de moordenaar van iemand, die nota bene in deze kamer was vermoord. Belangstellende vragen op dit punt zouden onder de gegeven omstandigheden volkomen begrijpelijk zijn geweest en het uitblijven ervan maakte dan ook een vreemde indruk. Met een blik op de antieke pendule zei Baerling:
‘Ik heb vandaag een drukke dag.’
| |
| |
‘Komt u nog even zitten.’ Van Houthem bleef onbewogen. ‘Mevrouw Zadova heeft, zoals ik u reeds bij ons laatste gesprek zei, de pertinente verklaring afgelegd, dat Després u Maandagmiddag op de hoogte bracht van zijn plan haar Dinsdag mee te brengen. Nu u gelegenheid hebt gehad deze zaak nog eens rustig te overdenken, wenst u misschien terug te komen op uw verklaring, dat uw vriend deze mededeling achterwege liet.’
‘Zeer beslist niet! Ik begrijp niet, dat u enige waarde hecht aan die opmerking van “madame”. Het is een voor de hand liggende uitvlucht om haar ongepaste binnendringen in dit huis goed te praten.’
‘Welk belang zou ze daarbij hebben? Het initiatief om haar mee te brengen zal wel van de kant van Després zijn gekomen. Te oordelen naar haar optreden Dinsdagavond, waarvan ik persoonlijk getuige was, heeft ze zich behoorlijk gedragen en de informaties, die ik over haar uit Parijs heb gekregen, bevestigen mijn indruk, dat zij zich niet willens en wetens zou schuldig maken aan een onbeleefdheid tegenover uw vrouw en u.’
‘Ieder heeft natuurlijk recht op eigen oordeel over dit punt. Voor mij zegt het feit voldoende, dat zij met iemand als Després, die geen vrouw met rust kon laten, alleen op reis was. In elk geval, wij wisten niet, dat zij de brutaliteit zou hebben ongevraagd hier te komen!’
Zo komen we niet verder, dacht Van Houthem. Dan zullen we maar wat steviger aan de boom gaan schudden!
‘Wanneer hebt u Després het laatst geschreven?’
‘'s Kijken. Dat zal de laatste week van de vorige maand zijn geweest. Hij had mij laten weten, dat hij in December zijn gewone bezoek kwam afsteken en ik antwoordde, dat het ons een genoegen zou zijn.’
‘En de brief, die u Zondag in het hotel Plaza voor hem liet afgeven? Wat stond daarin?’
‘Het was altijd mijn gewoonte hem bij zijn aankomst even welkom te heten. Ook schreef ik hem, dat hij ditmaal de bijzondere eer zou genieten met het hoofd der Amsterdamse recherche aan tafel te zitten.’
| |
| |
‘Was het u bekend, dat hij een reisgenote had?’
‘Neen. Maar ik kon het wel raden. Hij bracht de laatste jaren altijd vrouwelijk gezelschap mee. Maàr voor het eerst was hij zo onkies ons ditmaal in zijn amourette te mengen.’
‘Hij vroeg u Dinsdagmiddag hem geld te geven,’ zei de commissaris als terloops; méér alsof hij een vaststaand feit constateerde dan een inlichting vroeg. ‘Hoeveel had hij nodig?’
‘Die zat, peinsde Van Houthem met de ogen op zijn getuige gevestigd. Eindelijk een vraag, waarmee hij niet goed raad weet! Baerling, die tot nu toe steeds vlug met een antwoord had klaar gestaan, weifelde zichtbaar. Hij scheen moeite te hebben zijn repliek te formuleren.
‘Een kleinigheid,’ merkte hij eindelijk onverschillig op. ‘Hij zat er niet dadelijk om verlegen. Vijfhonderd gulden. Ik beloofde hem het geld Woensdag in zijn hotel te zullen laten brengen.’
‘Waarom gaf u hem geen chèque?’ De commissaris voelde nu vaste grond onder de voeten.
‘Ik zei u toch, dat er geen haast bij was!’
‘Waarom gebruikte hij zijn eigen naam niet? Eduard van der Weijden?’
‘O, dat was een flauw grapje van hem. Hij wist, dat Hermine, mijn vrouw, tegenover haar kennissen graag te koop liep met onze buitenlandse connectie. Ze had er een zeker plezier in hem aan vreemden voor te stellen als “Després”. Om haar te plagen, zei hij er altijd bot bovenop Wan der Weijden,’ alsof hij bang was, dat de mensen, die hij hier ontmoette geen Frans zouden verstaan. Hij gaf die vertaling alleen maar om Hermine teergeren.
‘Hoe stelde hij zich voor bij de eerste kennismaking in dat hotel?’
‘Als Després. Zo heette hij.’
‘Hij hield er nog wel meer namen op na,’ zei Van Houthem droogjes. ‘En daarom is de politie buitengewoon geïnteresseerd in de geldelijke transacties, die tussen hem en zijn vrienden bestonden. Vooral omdat hij er een gewoonte van maakte geld bij hen te lenen.’ Het was bluf. Maar Van Houthem had niet voor zijn gedachten laten gaan over de karaktereigenschappen
| |
| |
van de gladde, geslepen cosmopoliet wiens dood hij onderzocht.
‘U wilt toch niet beweren, dat er iets met hem niet in de haak was?’
Baerling voelde zich kennelijk minder op zijn gemak, dan bij het begin van het onderhoud.
De commissaris knikte met een effen gezicht.
‘Vertelt u mij maar precies, hoeveel hij in de loop van de jaren bij u heeft losgekregen.’
‘Ik sta er van te kijken!’ mompelde de notaris, terwijl hij met zijn zijden pochette de fijne zweetdruppeltjes afwiste, die op zijn voorhoofd waren verschenen. ‘Ik begrijp er niets van. Zeker, hij heeft na de oorlog wel eens iets bij mij opgenomen. De deviezenbepalingen maakten het hem moeilijk voldoende mee te brengen. Hij keek nu eenmaal niet op geld, wanneer hij uit was. En ik hielp hem graag. Ik heb er geen aantekeningen van gehouden. Soms betaalde hij mij het bedrag terug en andere keren vergat hij het. Maar de kleine sommen, die hij mij vroeg legden geen gewicht in de schaal. Hij was mijn vriend, nietwaar? En meestal bracht hij een aardig souvenir van zijn reizen voor ons mee.’
‘Waarom maakte hij zich Dinsdagmiddag dan zo boos, toen u hem niet dadelijk zijn zin gaf?’
‘Boos? Hoe komt u er bij? Wij namen afscheid als de beste vrienden!’
Blijkbaar was Baerling de woordenwisseling over de Chinese pullen vergeten, waarover hij bij het eerste verhoor een vlotte uiteenzetting had gegeven.
‘Ik heb getuigen, die verklaren, dat u hooglopende ruzie met Després had, toen hij Dinsdagmiddag hier was!’
‘Misschien hebben wij wat hard gesproken. Maar ik wil dan wel eens weten, wie uw getuigen zijn en wàt ze hebben gehoord. U doet waarachtig of ik onder verdenking sta! Després wàs nu eenmaal een opgewonden standje. Bij het minste vloog hij op en begon hij te schreeuwen. Maar dat betekende niets. Binnen vijf minuten was het al weer vergeten. Zegt u dat maar aan uw getuigen. Wanneer er een ernstig misverstand was geweest, zou ik het toch zeker wel weten!’
| |
| |
‘Met dat al hebt u nog geen antwoord gegeven op mijn vraag, hoeveel Després - of Van der Weijden - in de loop des tijds van u ontving.’
‘Ik zei u, dat ik het niet aantekende. De ene keer was het een paar honderd gulden, de andere keer een paar duizend. Wat doet het er toe? Zo lang ik mij er niet over beklaag is dat een kwestie tussen mij en hem.’
‘U vertelde mij ook, dat hij u wel eens terug betaalde. Hoe maakte hij dat geld over?’
‘Dat weet ik niet meer precies. Een enkele keer gaf hij het mij in contanten. Ik kan mij niet herinneren, dat hij wel eens iets overmaakte.’
‘Het is mij allemaal erg duister, meneer Baerling. In de eerste plaats, waarom was Després, die toch gefortuneerd moet zijn geweest, vaak slecht bij kas, wanneer hij hier in Nederland kwam? Zo verschrikkelijk krenterig waren de deviezenbepalingen nu toch ook weer niet! U zegt, dat hij wel eens een paar duizend gulden van u leende. Het is toch niet aannemelijk, dat hij een dergelijk bedrag stuksloeg in die paar dagen, waarop hij in Amsterdam logeerde. Waarvoor had hij dergelijke grote sommen nodig?’
‘Hij heeft het mij nooit verteld en het is niet mijn gewoonte mijn vrienden rekenschap te vragen van hun uitgaven. Mogelijk zag hij een kans hier in de stad wat te speculeren. Hij had een goede neus voor die dingen en was een type, dat graag een gokje waagde. Of misschien wilde hij de juffrouw, die hem vergezelde een mooi cadeau geven. Hij was erg royaal.’
‘In dit geval dan toch met uw geld! Overigens moet hij, wanneer hij hier speculeerde van een bank of een makelaar gebruik hebben gemaakt. Het is ondenkbaar dat hij u, de vriend die steeds bereid was bij te springen, nooit namen van zijn relaties heeft genoemd.’
‘Wat zijn zaken betreft was hij nooit vertrouwelijk. En vergeet niet, dat ik maar een gewone notaris ben en geen detective! Het was mij een genoegen, wanneer ik hem een dienst kon bewijzen.’
‘U legt daar de nadruk op het feit, dat u notaris bent. Dat wil
| |
| |
zeggen, iemand, die uit hoofde van zijn functie in de maatschap - pij, toch een behoorlijke kijk op mensen moet hebben. Ik behoef maar terug te denken aan uw verklaringen in de strafzaak, waarin we elkaar ontmoetten, om zelfs met zekerheid te weten, dat u niet gewoon bent u knollen voor citroenen te laten verkopen. Nu verwondert het mij, dat u iemand als Després, wiens uiterlijk en optreden op mij geen gunstige indruk maakten, onvoorwaardelijk vertrouwde en als een welkome gast in uw huis ontving. Hebt u nooit aan zijn betrouwbaarheid getwijfeld?’
‘Nooit! Om te beginnen maakte ik kennis met hem in een exclusief hotel, waar hij zich gedroeg als een beschaafd man van de wereld. Natuurlijk was ik niet blind voor sommige van zijn eigenaardigheden. Zijn conversatie was niet steeds, wat wij in ons milieu gewend zijn. Hij kon heel scherp uit de hoek komen, vooral wanneer hij een beetje te veel had gedronken. Maar de beste mensen hebben nu eenmaal hun fouten en iemand, die je al zo lang kent vergeef je het graag, wanneer hij eens een slippertje maakt.’
‘Ik moet u dus als oprechte vrienden beschouwen?’
‘Natuurlijk. Ik dacht dat dit nu wel duidelijk was!’
‘Dan zijn er twee dingen, die mij volkomen onverklaarbaar zijn. Ten eerste, dat u ondanks de lange, trouwe kameraadschap niets over het particuliere leven van Després kunt vertellen. U kent zelfs zijn adres niet, maar moest poste restante met hem corresponderen. En in de tweede plaats heb ik met enige verwondering opgemerkt, dat de dood van deze goede makker u tot geen enkele uitlating van verdriet over dit verlies heeft gebracht. U hebt mij, wat ik volkomen natuurlijk zou hebben gevonden, zelfs niet gevraagd hoe het onderzoek naar de moordenaar vordert. Kunt u mij dit verklaren?’
Baerling nam zijn ondervrager een beetje onthutst op. Hij streek enige malen met het zakdoekje over ogen en voorhoofd en zei eindelijk aarzelend:
‘Ik loop niet met mijn gevoelens te koop. En ik dacht, dat het onbescheiden was de politie vragen te stellen. Wat mijn verhouding tot Després betreft: ik nam hem zoals hij was. De enkele
| |
| |
dagen per jaar, waarop hij ons bezocht, gaven weinig gelegenheid voor andere gesprekken, dan uiterst oppervlakkige. Nadat ik gemerkt had, dat hij niet gesteld was op vragen naar zijn verleden en particuliere doen en laten, heb ik die niet meer gesteld. Ik ben nu eenmaal geen bemoei-al!’
‘Heeft iemand u ooit voor hem gewaarschuwd?’ hield Van Houthem aan.
‘Enkele mensen, die hier kwamen en met hem kennismaakten, bochten hem niet. Verdoorn had iets tegen hem, omdat hij altijd iets te zeggen had over de detective-romans. Maar gewaarschuwd tegen hem. Neen. Waarom zou men mij gewaarschuwd hebben? U doet net alsof hij een misdadiger was. Daarvan hebben we hier nooit iets gemerkt.’
De commissaris begreep, dat het weinig zin had in deze richting verder te tasten, zo lang hij niet meer definitieve gegevens bezat. Overigens was hij zeker niet ontevreden over enkele bijzonderheden, die hij onopvallend had ontdekt. Hij overviel de notaris met een geheel nieuw onderwerp.
‘Nu gebleken is, dat de in de tuin gevonden voetsporen van u afkomstig zijn,’ zei hij bedachtzaam, ‘vraag ik mij af, welke waarde wij moeten hechten aan de geforceerde balcondeur. Het zou mij niet verbazen, wanneer u mij nu vertelde, dat ook die opengebroken deur niets met de moord te maken heeft.’
Baerling schudde verbijsterd het hoofd.
‘Niets te maken heeft met de moord? U wilt toch niet beweren, dat de man, die Després doodde, door een gesloten deur kon binnen komen?’
‘Dat niet! Maar wel moet het hem onmogelijk zijn geweest die dekplaat weg te steken, terwijl de deuren dicht waren! Het vreemde is, dat hij eerst de deur normaal heeft open gemaakt en pas daarna aan het forceren is gegaan. Hoe verklaart u dat?’
‘Het is eenvoudig krankzinnig! Dan moet hij door een andere deur zijn binnengekomen. Misschien was de tuindeur niet gesloten. U veronderstelt toch niet, dat iemand, die hier in huis was, het heeft gedaan?’
‘Ik ben er practisch van overtuigd. Iemand, die hier niet be- | |
| |
kend was, zou niet geweten hebben, waar hij een geladen pistool kon vinden in uw schrijftafel.’
De notaris knikte moedeloos.
‘Ik snap er niets meer van! Wij waren allemaal in de eetkamer, behalve Verdoorn. Dat hebt u zelf gezien! Waarom bent u die moordenaar niet achterna gegaan, dan hadden we geweten wie het was! Nu blijft het maar gissen en wij zullen nooit met zekerheid weten hoe het gebeurde.’
‘Het is de vraag of de moordenaar het huis verlaten heeft. Misschien was die vreemdsoortig beschadigde balcondeur niet meer dan een poging mij op een dwaalspoor te brengen.’ De commissaris stond op. ‘Het spijt mij, dat u nog steeds niet openhartig voor de dag komt met verdere bijzonderheden over Després. Daarmee bemoeilijkt u onze opsporing.’ Hij nam met een korte buiging afscheid en wendde zich bij de gangdeur nog eens om naar Baerling, die nog steeds onthutst, weggezonken zat in de diepe fauteuil. ‘Laat u intussen niet ontmoedigen door de schijnbare ingewikkeldheid van het geval. Ik geef u mijn woord er op, dat wij het raadsel zullen oplossen.’
In de dienstauto gekomen gaf Van Houthem de chauffeur opdracht hem naar het parket te brengen. Daar had hij een lang en ernstig onderhoud met de officier van Justitie.
Klokslag twee uur werd Mr. Van Hooghveldt aangediend. Onwillekeurig kwam er een glimlach op het strakke gezicht van de commissaris, toen de opgewekte, zelfverzekerde jonge man, met een door de vrieskou hoogrood gelaat, vrijmoedig de kamer binnenstapte en een vleugje jeugd en frisheid meebracht, twee dingen, die Van Houthem dubbel welkom waren na zijn bezoek aan Baerling en het hardnekkige dispuut bij Mr. Wildenberg, die nog geen vrijheid had kunnen vinden het standpunt van het hoofd der recherche te delen. Van Hooghveldt maakte geen haast met het voorbrengen van de sollicitatie, waarvoor hij speciaal gekomen was. Hij nam er zijn gemak van in de minst versleten fauteuil van het zitje, accepteerde een sigaret uit het pakje, dat Van Houthem voor bijzondere bezoekers bewaarde, strekte
| |
| |
zijn lange benen zo huiselijk mogelijk uit en nam het hol van de leeuw, zoals hij vrijpostig de commissariskamer noemde, nieuwsgierig op.
‘U zit hier niet kwaad,’ begon hij gemoedelijk. ‘Een mooi gebouw. Ik had er geen idee van dat dit geval zo uitgebreid was.’
Van Houthem, die erg trots was op de inrichting aan de Elandsgracht, gaf met wijde armgebaren de richting van verschillende afdelingen aanduidend, beknopte inlichtingen, zoals de ene vakman de andere op de hoogte brengt van de omvang van het bedrijf, waarin hij werkzaam is.
‘Als we wat meer tijd hebben,’ eindigde hij, ‘zullen wij het gebouw eens rondgaan.’
‘Dat is waar ook! Er is werk aan de winkel. Komt er al wat licht in dat geval van Dinsdagavond?’
‘Ik kan niet zeggen, dat wij al met onze ogen knipperen, maar we mogen niet klagen. De zaak draait en meer kunnen wij niet verlangen. Iemand als u, die geen volslagen vreemdeling in Jeruzalem is, zal wel begrijpen, dat we de eerste dagen niet veel anders kunnen doen dan gegevens verzamelen. En daarmee zijn we hard bezig.’ Van Hooghveldt knikte begrijpend en belangstellend en verwachtte niet anders, dan dat de commissaris in zijn vertrouwelijke bui een opsomming van de verzamelde gegevens zou laten horen. Zeker was hij niet voorbereid op deconcrete vraag, die Van Houthem hem als terloops stelde. ‘Was er een bepaalde reden, waarom meneer Baerling u Dinsdagavond uitnodigde?’
Even nam de jonge man zijn metgezel scherp op. Toen zei hij glimlachend:
‘U was Dinsdagavond het paradepaard, meneer Van Houthem. Ik kreeg de indruk, dat ik er bij werd gevraagd, omdat oom Arnold u wilde omringen met een paar lieden, die belangstellen in uw werk. Althans, in die geest werd de invitatie ingekleed. woor de gasten kwamen werd dit punt gepreciseerd. Het was de bedoeling u, wanneer we na het diner in de salon gezellig om de haard vergaderd zouden zijn, op listige wijze aan het praten te krijgen over schrikwekkende misdrijven. Ik stelde mij er veel van voor en ook Verdoorn was zwaar geïnteresseerd.
| |
| |
Toen hij kwam hebben we samen even overlegd, welke tactiek we zouden volgen om u onopvallend op uw praatstoel te zetten. Jammer, dat zich een beroerd intermezzo voordeed, waardoor er niets van kon komen. Overigens had oom nog een bedoeling. Hij drukte Betty en mij nadrukkelijk op het hart als bliksemafleiders op te treden, wanneer le beau Édouard àl te loslippig zou worden. U hebt wel gemerkt, hoe Betty u bijsprong, toen Després u aan tafel uitnodigde eerlijk een paar mislukkingen van de recherche op te biechten. En tenslotte gaf oom Arnold mij een wenk, dat ik u op ongezochte wijze zou kunnen aanschieten over mijn plan hier te komen werken. Dat zijn drie redenen voor onze aanwezigheid bij het feest.’
‘Hij vroeg u en uw verloofde als bliksemafleiders op te treden? Betekende dit, dat hij reden had zich ongerust te maken over onbetamelijkheden, die van de kant van Després dreigden?’
Van Hooghveldt monsterde zijn metgezel met nadenkende ogen. Het was hem aan te zien, dat hij met zichzelf overlegde, wat bij dit onderhoud het zwaarste moest wegen, de loyaliteit tegenover de familie van Betty, òf zijn overtuiging, dat bij de criminele recherche zó grote belangen betrokken waren, dat elke terughouding bij het afleggen van verklaringen uit den boze was.
‘Kijk eens, meneer Van Houthem,’ begon hij, zodra zijn besluit genomen was, ‘het is onmogelijk die vraag met een simpel ja of neen te beantwoorden. Ik heb gisteren en vandaag over niet veel anders kunnen denken, dan de dood van Després. Daarbij kon ik als halfwas criminoloog de zaak bekijken van het standpunt van een intimus van de familie. Ofschoon ik niet over exacte gegevens beschik, want u hebt mij niet verteld hoe u er voor staat, geloof ik, dat er Dinsdagavond iets broeide in den huize Baerling. Het is zeer wel mogelijk, dat de ondergrondse spanningen in geen enkel verband staan met de moord. Ik herhaal, dat ik dàt niet kan beoordelen. Maar ik twijfel er geen ogenblik aan, dat Després een programmanummer had voorbereid, waarmee oom Arnold helemaal niet ingenomen was en waarvan hij de uitvoering wilde trachten te voorkomen. Ik zal u zeggen waarom.’
| |
| |
Van Hooghveldt zweeg even, als schepte hij er genoegen in de geïnteresseerd luisterende commissaris door een rhetorische pauze in zijn verhaal tot een intenser spanningsniveau op te voeren.
‘Dinsdagmiddag tegen half vijf, kwam ik op het Leidseplein Després tegen,’ ging hij met sobere stem verder. ‘Hij was op weg naar Américain en vroeg mij een kop koffie met hem te gaan drinken. Ik weigerde, want om u de waarheid te zeggen vind ik Després niet een type, waarmee ik bij voorkeur door kennissen in een restaurant wil worden gezien. We bleven even staan praten. Eduard begon over het diner, waar we elkaar die avond zouden ontmoeten. Hij maakte er een gewoonte van een sarcastisch tintje te geven aan de dingen, die hij zei, maar die middag deed hij opvallend duivels. Nadat hij gezegd had, dat we onder politietoezicht zouden eten, voegde hij er aan toe: ‘Als ik jou was, zou ik me maar met extra grote porties versterken, Evert, want tenzij alle voortekenen bedriegen, zal je aan het dessert een verrassing wachten, waarvan je compleet achterover zal slaan. Die vreemde uitlating wil me sedert Dinsdagavond niet loslaten.
Van Houthem was opgestaan en had zijn blocnote gehaald. Hij maakte een korte aantekening in zijn calligrafische geheimschrift en vroeg met nadruk:
‘Is dit woordelijk wat hij gezegd heeft?’
‘Ja. Ik ben bereid er een eed op te doen. Het verwondert u misschien, dat ik u dit Dinsdagavond niet verteld heb, maar toen was het mij werkelijk door het hoofd gegaan. Ik was die hele ontmoeting op het Leidseplein glad vergeten. Pas later herinnerde ik mij dat ik hem daar gezien had en de gluiperige valsheid, die ik in zijn ogen zag toen hij die opmerking maakte. Maar nu ik alles goed heb overdacht staat het voor mij wel vast, dat die indringer een streep heeft gehaald door een of andere streek, waarvan Després zich buitengewoon veel voorstelde.’
‘Gaat u zover te menen, dat die indringer opzettelijk Després verhinderd heeft zijn plan - wat dat ook geweest moge zijn - uit te voeren?’
‘Neen. De consequentie van een dergelijke conclusie zou zijn,
| |
| |
dat de moordenaar in nauwe relatie zou staan met een der aanwezigen en dat kan ik niet aannemen. Laten we de dames even elimineren, ook madame Zadova. Dan blijven behalve Després over: u, oom Arnold, Verdoorn en ik. Ik geloof niet, dat ik de waarschijnlijkheid te veel geweld aandoe, wanneer ik veronderstel, dat u niet de man is, die een zware jongen gehuurd heeft om een van de andere gasten om zeep te helpen. Ikzelf heb het niet gedaan; daar ben ik volkomen zeker van. Oom Arnold nam een teugje champagne op het ogenblik, dat de schoten vielen. Verdoorn was niet binnen onze gezichtskring en ik neem aan, dat hij in de fysieke mogelijkheid heeft verkeerd Després te likwideren. Maar Verdoorn is niet stapel krankzinnig! Integendeel op het gebied van de misdaad heeft hij ze alle vijf bij elkaar. Ik zeg niet, dat hij, als hij zich daartoe zette, niet met een goed uitgevoerd stukje vakwerk voor de dag zou kunnen komen. Maar hij zou dat zeker niet doen, terwijl een zekere Van Houthem ter plaatse was. Ik wil geen stroop smeren, maar zowel Verdoorn als ik achten u de beste rechercheur, die Nederland op het ogenblik rijk is. Mijn kop eraf wanneer Verdoorn, wiens ongedurig gedraai tijdens het eten voldoende verklaard wordt door zijn opkomende onpasselijkheid, de hand in het spel heeft gehad. De risicofactor zou groter zijn geweest dan de kans de ontdekking te ontlopen. En dit brengt mij vanzelf op een ander punt. Oom Arnold heeft voor veel dingen belangstelling, maar zeker niet voor criminologie. Op dat punt is hij een onbeschreven blad papier. Steekt er dan niet iets vreemds in, dat Dinsdagavond aan zijn tafel drie mensen aanzitten, die stuk voor stuk een soort levenstaak maken van het misdrijf? Waarom die opeenhoping van criminologisch intellect? Toch zeker niet om getuige te zijn van een glad van stapel lopende moord! Eér het tegendeel. Ik kan er niets anders in zien dan een verzekeringspremie, die betaald werd om juist te voorkomen, dat er
onaangenaamheden zouden voorvallen. Ik hoop u duidelijk te hebben gemaakt, dat volgens mij er geen sprake kan zijn van een relatie tussen de moordenaar en een der aanwezigen.’
‘Neemt u aan, dat de moordenaar ieder, die op het fatale tijdstip
| |
| |
het privé-kantoor zou zijn binnengekomen, zou hebben neergeknald of dat hij de vooropgezette bedoeling had Després te doden?’
‘Nu wilt u mij een stomp onder de gordel geven, omdat ik zo kinderlijk was bij ons eerste onderhoud te veronderstellen, dat de dader zich in de persoon zou hebben vergist! Neen, ik hel over tot de mening, dat hij donders goed wist wie hij voor had. U vertelde mij, dat het licht in het privé-kantoor brandde. Aangezien oom Arnold op het gebied van verlichting een maniak is, ben ik er zeker van, dat er meer dan voldoende licht moet zijn geweest de ongunstige tronie van Eduard gedetailleerd te zien. Bij ons eerste onderhoud ging ik er van uit, dat de moordenaar zijn slachtoffer niet persoonlijk kende. Dat hij bij wijze van spreken een blanco opdracht had om de enige, die in het kantoor te maken had, dus de notaris, koud te maken. Maar Eduard zou niet zo rustig naar binnen zijn gegaan, wanneer hij een onbekende met een pistool had zien zwaaien! Dan was hij loeiend naar de eetkamer teruggerend om hulp te halen. Herinner u zijn doodschrik toen Diana hem op de rug wilde springen. Ergo, Després was niet verwonderd toen hij een bekend gezicht in het kantoor zag. Hij accepteerde de indringer als een onschadelijk bezoeker. Intussen heeft die indringer hem - wetende, dat hij Després was - ijskoud de das omgedaan. Quod erat demonstrandum!’
‘Dan hebben twee ketens van gebeurtenissen volgens u samengewerkt bij de moord. Twee series van dingen, die geheel onafhankelijk van elkaar waren. Ten eerste vergat de notaris de afterdinners bij de hand te hebben in de eetkamer, waardoor iemand deze moest gaan halen in het kantoor. En Després greep de kans aan er op af te gaan. Ten tweede was juist op dat moment de indringer bij de hand - in het donker - om in een hem onbekende omgeving iets zo ernstigs te doen als het begaan van een moord!’
‘Ik geef toe, dat er iets rammelt, wanneer u zo de puntjes op de i zet. Feitelijk suggereert u, dat er een driehoeksverhouding moet hebben bestaan. Oom Arnold, die de sigaren vergat, Eduard die ze zou gaan halen en de grote onbekende, die met
| |
| |
zijn pistool klaarstond. Maar dat zou een novum zijn in de geschiedenis van de misdaad! Want oom Arnold heeft niet geweten, dat hij zijn boezemvriend in de dood joeg met het halen van die sigaren, Després heeft niet voorzien, dat er een paar kogels op hem wachtten en de moordenaar zou er voor gepast hebben zijn daad te volbrengen, wanneer hij geweten had, dat de commissaris in eigen persoon naar binnen zou komen sprinten en dat Verdoorn ergens rondzwierf met pijn in zijn buik.’
‘En toch geloof ik,’ zei Van Houthem ernstig, ‘dat er een verband moet bestaan tussen de vergeten Corona's en de dood van Després. U zelf roerde zo even het incident van het vorige jaar aan. Ook toen vond Després in het ontbreken van de afterdinners een aanleiding de eetkamer te verlaten en ook toen gebeurde er iets, dat hem het leven had kunnen kosten. Wanneer Diana een fractie van een seconde vroeger omlaag was getuimeld, zou het onderzoek, dat mij nu bezighoudt twaalf maanden eer zijn ingesteld.’
‘En dan zoudt u, na een gezellig onderhoud met een bouwkundige, uw opsporing binnen één dag hebben kunnen afsluiten, want er zou u zijn gebleken, dat onze godin van de jacht de goede Després niet voor een hert had aangezien, maar alleen als gevolg van een doorgeroeste bout in actie kwam. Neen, de vergelijking gaat mank. De sigaren brachten Eduard het vorige jaar bijna in een ongeluk en ditmaal stond er een man van vlees en bloed op hem te wachten om Eduard als schietschijf te gebruiken. Dat maakt een groot verschil. A propos! Afgescheiden van de schoten, die wij allen hoorden, welke zekerheid hebt u over de aanwezigheid van een moordenaar?’
‘Een heel zwakke aanwijzing. Het dichtslaan van de balcondeur vlak na het vallen van het tweede schot. Er was Dinsdagavond practisch geen wind. Verder had Després de gangdeur achter zich gesloten, toen hij het kantoor binnenging. Tochten kon het daar dys ook niet.’
‘Wat zegt u? Had Després de gangdeur gesloten?’
‘Dat moet wel. Ik vond die deur dicht.’
‘Maar dat bewijst dan toch, dat hij in het kantoor nog iets
| |
| |
anders te doen had dan simpel het halen van de sigaren!’
‘Het lijkt mij, dat die mening niet strijdig is met andere feiten, bij voorbeeld niet met de duidelijke wens van Després zelf de sigaren te gaan halen.’
‘Kan niet iemand anders die deur gesloten hebben. Post factum?’
‘Niet waarschijnlijk. Zijn vingerafdrukken stonden op de knop aan de binnenzijde en op de schakelaar van het licht.’
‘Wat kan dan de trekpleister zijn geweest, die hem in de armen van zijn moordenaar joeg?’
‘Ik zal u, sub rosa, iets vertellen. Toen ze met de taxi naar de Baerlings reden, liet Després zich tegenover mevrouw Zadova iets in deze geest ontvallen: “Die afterdinners van Arnold zijn iets heel aparts. Zo krijg je ze nergens.” Geeft deze uitlating u misschien een helder ogenblik?’
‘Ik geloof, dat u mij er nu tussen wilt nemen. De sigaren van oom waren niets bijzonders! Mijn vader rookt niet anders en men heeft ze mij honderdmaal gepresenteerd. Bij alle mogelijke gelegenheden. Een fijnproever als Eduard kàn dat niet bedoeld hebben.’
‘Dan zullen we dit punt laten rusten.’
‘Overigens weet ik nog wel een verklaring voor het opsteken van het licht en het sluiten van de gangdeur, meneer Van Houthem. Després is niet van gisteren! Hij zal zich zeker het incident van het vorige jaar hebben herinnerd, toen hij de sigaren ging halen. De gang is helder verlicht. Verblindend bijna. Daar kon hij zonder moeite zien, dat er geen godinnen op hem loerden. Maar in dat donkere kantoor kon je niet weten wat je te wachten stond. Hij zal zich in de rug hebben willen dekken met die gesloten deur en het licht hebben opgestoken om te zien of hij niet ergens tegen op liep. Wacht even! Wie weet of dat toch niet gebeurd is. Zijn aanvaller kan zich verborgen hebben. In die hoek achter de brandkast bijvoorbeeld. Dan zou het begrijpelijk zijn, dat Eduard geen keel opzette. Hij kan hem uit een hinderlaag hebben beschoten!’
‘Wij vonden kruitsporen op de stoel, die voor het bureau van
| |
| |
Baerling staat. Daaruit leiden wij af, dat de schoten werden afgevuurd, terwijl de moordenaar met de rug naar de tuin gekeerd voor de ladenkast tussen de balcondeuren stond.’
‘Dan begrijp ik er niets meer van!’ Van Hooghveldt staarde met gefronste wenkbrauwen voor zich uit. Plotseling verhelderde zijn gezicht. ‘Ik heb het! De moordenaar had zijn wapen ergens gecamoufleerd opgesteld. Met een draad aan de trekker. Hijzelf hield zich verborgen. Misschien buiten op het balcon in het donker. Zodra Després op een bepaalde plaats was trok hij snel tweemaal achtereen aan zijn draad. Hij zag Després vallen. Glipte naar binnen, nam zijn apparaatje op en verdween als een haas, terwijl hij de deur achter zich dichtsloeg. Nou u!’
Van Houthem knikte vergenoegd. Wanneer het van hem afhing kon de jonge man er zeker van zijn, dat hij een plaats als surnumerair bij de recherche kreeg. Die had een stel gezonde hersens in zijn kop.
‘Die redenering is niet gek. Maar nu moet u eens goed luisteren. Wanneer een pistool op een eenvoudig voetstuk, als het een of ander gecamoufleerd, ergens wordt neergepoot, zó, dat het een bepaald doel op een zeker punt moet raken, dan geef ik het u te doen het niet uit de richting te rukken, wanneer u aan het touw trekt, waarmee u de haan wilt overhalen.’ Van Hooghveldt maakte een beweging met de hand. ‘Neen. Laat mij uitspreken. Ik weet, dat een trekker zo scherp afgesteld kan worden, dat een zucht voldoende is om het schot te lossen. Maar de terugslag na een schot uit een kaliber 45 is geen kleinigheid. Na het eerste schot, moet dat apparaat van u een behoorlijke tik gekregen hebben. En nu is het wonderlijke, dat terwijl de schoten met een interval van een fractie van een seconde op elkaar volgden, het traject van de kogels vrijwel identiek is geweest. Dat wil zeggen het pistool moet rotsvast gemonteerd hebben gestaan. Een dergelijke opstelling laat sporen achter. En nu hoop ik, dat u van mij wilt aannemen, dat de twee rechercheurs, die de kamer doorzochten geoefende mensen zijn, die geen enkele kleinigheid over het hoofd zien. Welnu, er is niets, niets, niets gevonden, dat de montage van een wapen, al of niet gecamoufleerd, aannemelijk
| |
| |
maakt. We kenden de plaats van waar de schoten ongeveer moeten zijn gelost en zelfs hebben we bij dat eerste onderzoek aan de mogelijkheid van een mechanisch instrument gedacht. Neen, met alle waardering voor uw deductie, geloof ik niet, dat de moordenaar tijd zou hebben gehad vóór mijn komst alles zo netjes op te ruimen, dat er geen enkel spoortje, geen krasje, geen deukje, geen veegje werd achtergelaten.’
‘Dan lijkt uw probleem mij onoplosbaar.’
‘Ook daar ben ik het niet mee eens. Wanneer er geen enkele mogelijkheid blijkt af te leiden uit de feiten, dan moeten we grijpen naar iets, dat op het eerste gezicht onmogelijk schijnt. Daarmee ben ik bezig, maar ik ben er nog niet mee klaar en dus zwijg ik er liever over. Nu een andere vraag. U was nogal intiem met de Baerlings. Ging die intimiteit zó ver, dat u iets weet over geldelijke relaties tussen de notaris en Després? Met andere woorden is u er iets van bekend, dat Baerling zijn vriend wel eens grotere of kleinere bedragen leende?’
De bezoeker dacht even na.
‘Wonderlijk, dat u daarnaar informeert,’ zei hij zachtjes.
‘Rechtstreeks heeft men mij nooit iets erover gezegd, maar toen u Dinsdagavond met uw vrouw vertrokken was om madame Zadova naar haar hotel te brengen, liet tante Hermine iets van die aard los. Zoals u weet was de stemming enige graden onder nul. Oom Arnold was bezig zich een stuk in zijn kraag te drinken en de rest zat er als wassen beelden naar te kijken. Plotseling verhief tante Hermine zich uit haar zetel. Ze had er blijkbaar genoeg van. Als een volgetuigd fregat zeilde ze naar de deur en zei iets tegen haar man. Terloops. In het voorbijgaan. Ik weet niet of ik de juiste woorden herhaal, maar het kwam hierop neer. “Nu heb je tenminste geen excuus meer om de vernieuwing van de centrale verwarming nog langer uit te stellen.” Ik moet u eerlijk zeggen, dat die opmerking bij mij het ene oor in en het andere uitging. Ook ben ik misschien de enige in de kamer, behalve oom Arnold, die de woorden verstond, want ik was op weg naar de deur om die voor tante Hermine te openen. Kennelijk hield de hatelijkheid verband met het van de kaart verdwij- | |
| |
nen van Eduard. Zo iets van: nu heb je een voordeeltje en nu kan die nieuwe verwarming er wel af. Zoals ik u zei, dit is de enige keer, dat ik iets hoorde, waardoor ik het geld van de Baerlings en Després met elkaar in verbinding kan brengen. Natuurlijk is het mogelijk, dat tante Hermine op iets anders doelde.’
Van Houthem maakte opnieuw een aantekening op zijn blocnote.
‘Nog iets!’ Van Hooghveldt ging blijkbaar geheel op in het spelletje van practische detectie. ‘De verrassing, die Després op het Leidseplein bedoelde. Zou die niet iets te maken hebben kunnen gehad met de onverwachte introductie van madame Zadova?’
‘Als ik u daarstraks goed begrepen heb, legde Després er tegenover u de nadruk op, dat de surprise pas bij het dessert zou worden opgediend. Op dat moment was mevrouw Zadova al een paar uur een voldongen feit. Maar,’ de commissaris veranderde plotseling geheel van koers, ‘met dat al zijn wij nog geen stap verder gekomen naar het doel van uw bezoek. Uw tijdelijke werkzaamheid bij de afdeling. Het lijkt mij het beste, wanneer u daarover een brief stuurt aan de hoofdcommissaris. U kunt naar mij verwijzen voor referenties. Ik hoor dan van uw sollicitatie en kan die mondeling nog wat nader toelichten. Een antwoord krijgt u dan rechtstreeks van het secretariaat. Laten wij hopen, dat het naar wens zal zijn.’
Met vaderlijke welwillendheid hielp Van Houthem de jurist in zijn jas en vóór Van Hooghveldt goed en wel was bekomen van zijn verbazing over het onverwachte afbreken van een instructief onderhoud, was hij met zijn gemoedelijke metgezel op weg naar de paternosterlift en werd hij met een zetje in het naar omlaag verdwijnende hokje geduwd. Van Houthem had bij de laatste opmerking van zijn bezoeker de stem van Dijkema op de gang gehoord en met alle waardering voor de paar nieuwigheidjes, die Van Hooghveldt hem had gebracht, beschouwde hij het verslag van zijn adjudant over de reis naar Gouda van meer belang. Vandaar het abrupt afbreken van de conferentie, een operatie, waarin Van Houthem overigens een meester was.
|
|