Kogels bij het dessert
(1958)–W.H. van Eemlandt– Auteursrechtelijk beschermdVTerwijl hij zich naar de tramhalte spoedde in de troosteloze grauwheid van de jonge dag en zich op de tochtige straathoek trachtte te beschermen tegen de kille regenvlaag, die hem in het gezicht sloeg, miste de commissaris de opgewektheid, die hem anders altijd begeleidde op zijn weg naar de Elandsgracht. Hij was met een landerig gevoel wakker geworden en wat Marie hem - hier en daar met van verontwaardiging vonkende ogen - | |
[pagina 93]
| |
aan het ontbijt vertelde, had zijn stemming er niet op verbeterd. Er zou heel wat moeten gebeuren, voor hij zich weer door iemand, die hij ternauwernood kende, liet strikken voor een diner! Opzienbarend was het nieuws van zijn vrouw nu ook weer niet geweest. Baerling had herhaaldelijk troost gezocht bij de cognacfles. Wel, ook voor en tijdens het eten had de notaris er blijk van gegeven, dat hij niet zuinig omging met sterke drank. Niet alleen was het duidelijk, dat hij er zelf best weg mee wist, maar ook had hij zonder ophouden zijn gasten geanimeerd hun glazen opnieuw te laten vullen. De misnoegde blik van de commissaris zag hoe juist bij de halte in de verte een overbelaste tram in volle vaart voorbijreed, zonder zich te bekreunen om het groepje kleumerige mensen, dat met smekende gebaren de wagenbestuurder trachtte te vermurwen. Dat zou eindeloos wachten worden! Dan kon hij beter een taxi nemen bij de standplaats. Vreemd was het; alsof de tafelgenoten een stilzwijgende afspraak hadden gemaakt maar liever te zwijgen over het feit, dat een mede-aanzittende uit hun midden was weggerukt en nooit meer zou terugkeren. Marie had er op zitten wachten tot de een ander zijn verdriet, of schrik, of afschuw zou uitspreken, Maar niets! Van Houthem zelf, hoewel toch zeker gehard tegen emoties, had voor ze weggingen met een gevoel van tegenzin, jas en hoge hoed van Després van de kapstok genomen en Staring in de handen geduwd. Zelfs hij, die toch niets te maken had met de vermoorde, was even onder de indruk gekomen van de vergankelijkheid van een mensenleven. Maar die anderen hadden er geen woord voor over gehad. Het was, zei Marie, alsof ze er op hadden zitten wachten en zich er niet over verwonderden, dat het gebeurd was. De gastvrouw was de enige geweest, die het woord had gevoerd, nadat Verdoorn een omstandige beschrijving had gegeven van zijn narigheid. Om te beginnen, had zij kort en bondig een eind gemaakt aan de goedbedoelde pogingen van Betty om Anna Zadova wat moed in te spreken. In welgekozen bewoordingen had ze een alleenspraak gehouden om haar nichtje | |
[pagina 94]
| |
ervan te doordringen, dat de jonge schilderes geen behoefte kon hebben aan troost. In de Parijse artistenwereld kwamen moord en doodslag wel meer voor! Meest crimes passionnels. Geen wonder want die mensen leefden er maar op los. Dames, die snoepreisjes maakten met losbollen, waren door de wol geverfd. De dramatische houding, die ‘madame’ nu aannam was louter pose en aanstellerij. Ik wist niet wat ik hoorde, had Marie gezegd. Dergelijke hatelijkheden verwacht je toch niet in dat milieu. Van Houthem maakte verstrooid een handbeweging in de richting van een agent op de fiets, die eerbiedig salueerde. Snel klom hij in de enige taxi op de standplaats. Ach, mogelijk had mevrouw Baerling in die grofheden de schrik willen af reageren, die haar in de benen geslagen was. Marie had ook haar portie gekregen, althans zijdelings. Blijkbaar was al die poeslieverigheid in de salon alleen maar voorgewend om zijn vrouw aan het praten te krijgen en er achter te komen wat voor mensen de Van Houthems waren, met wie ze omgingen, hoeveel zijn salaris was. Uit wat er na het diner volgde had Marie opgemaakt, dat de gastvrouw hen niet deftig genoeg vond en dit niet onder stoelen of banken stak. Althans, mevrouw Baerling had de notaris verweten, dat zijn smaak bij de keuze van nieuwe kennissen er met de jaren niet beter op werd en zich er over verwonderd wie hij bij een volgend diner zou inviteren. Misschien haalde hij het dan wel in zijn hoofd de brievenbesteller te vragen of de groentenman! Tegenover de Verdoorns en Van Hooghveldt had ze zich er over verontschuldigd; Arnold werd nu eenmaal een daag je ouder. Onbegrijpelijk waar hij in eens die voorkeur vandaan haalde voor mensen, die hij een blauwe maandag had gekend. Zij had de hoop uitgesproken, dat dit voor de anderen geen reden zou zijn een volgende keer een uitnodiging te weigeren. Die anderen hadden zwijgend geluisterd. Niemand had het voor Anna Zadova of voor Marie opgenomen. De gastheer had bij alles zijn schouders opgehaald en was dan maar weer naar de cognacfles gelopen. Tamelijk verstoord rekende Van Houthem met zijn chauffeur | |
[pagina 95]
| |
af, maar binnen tien minuten nadat hij in de gapende muil van de hoofdingang was opgeslokt, voelde hij, hoe in de vertrouwde omgeving van zijn werkkamer, de gemelijkheid van lieverlede verdween. Of liever, hij had geen tijd meer om er aandacht aan te schenken. Zijn verlate komst had reeds aanleiding gegeven tot het zich ophopen van allerlei kleinigheden, die in verband stonden met de dagelijkse leiding van de afdeling. Daartussendoor behandelde hij een aantal telefoontjes en naarmate de door hem opgeroepen rechercheurs zich kwamen melden, gaf hij zijn opdrachten uit, die betrekking hadden op detailpunten in het onderzoek van de nieuwe moordzaak. Naarmate de uren van de druilerige morgen verstreken, schrompelden de muizenissen, die hem sedert de vorige avond kwelden, ineen tot de normale proporties van alledaagse routinevragen. Toen zijn koffie gebracht werd was hij zijn humeur weer geheel de baas. Tot de eerste harde, tastbare feiten, die de opsporing opteverde, behoorde een glad, wit afgietsel van een schoenafdruk, dat Dijkema in de vroege morgen met gips had vervaardigd en aan zijn chef had doorgezonden. Met blijde verbazing beschouwde de commissaris de ongelofelijke gaafheid van dit bewijs van overtuiging. Het patroon van zool en hak had in de zachte aarde van het bloembed een getrouwe kopie nagelaten van elke oneffenheid in de nog onversleten rubber. Te oordelen naar de vorm was het spoor gemaakt door een elegante herenschoen van opvallend klein model. In het gladde gedeelte tussen hak en vóórzool was duidelijk een diep in het materiaal ingeslagen cijfer te zien. Een 6. De hak vertoonde een bijna ongeschonden fabrieksmerk, dat een steigerend paard op een klein schild voorstelde. De eigenaar van de schoen moest te eniger tijd op een scherp voorwerp hebben getrapt, want dwars over de paardekop liep een snede van ongeveer een centimeter lang en een halve millimeter breed. Wat een kleine schoen voor een man, dacht Van Houthem. Dijkema droeg nummer zeven en die was, op zijn kousen gebeten, één meter vierenzeventig. Die inbreker zou wel beneden | |
[pagina 96]
| |
de één meter zeventig blijven. Volgens voorlopige mededeling van dokter Haringa, lagen de kogelwonden in een waterpas vlak op één meter zevenenzeventig boven de kamervloer. De commissaris schudde onwillig het hoofd. Misschien zou een circus-artist het hem leveren om met de hand een zeven centimeter boven zijn kruin twee trefzekere schoten af te vuren. Maar dat deed een gewoon mens niet na! Werktuigelijk nam hij zijn pijp op, legde die in de palm van de rechterhand met de kop als greep, en strekte de wijsvinger langs de steel. Zo, dit stelde een pistool voor! Als ervaren schutter wist hij wel, dat men in de vreemdste houdingen, min of meer op het gevoel afgaande, nog altijd een kans had zijn doel te raken. Maar terwijl hij aarzelend de hand, met het mondstuk van de pijp in de richting van de grote wandkaart van Amsterdam, verschillende bewegingen liet maken, kwam hij tot de overtuiging dat alleen een krankzinnige kon hopen met de hand boven het hoofd een tegenstander te treffen. En dan nog liefst twee schoten midden in het voorhoofd! Allereerst diende nu te worden nagegaan of die schoen in Amsterdam was gekocht. Een goed werkje voor brigadier Rijkers. Die gaf het niet op, al zou hij er een paar dagen mooi mee zijn. De telefoniste kondigde aan, dat zij verbinding had met de Sûreté Générale in Parijs en dat inspecteur Fidéle aan het toestel werd geroepen. Prachtig! Van Houthem was al jarenlang met zijn Franse collega bevriend en hij kon er zeker van zijn, dat zijn mondelinge opsporingsverzoek prompt en door de beste rechercheurs in behandeling zou worden genomen. ‘Allo, 'allo! C'est vous, Van “Outhem?” klonk een heldere stem van het andere eind van de lijn. Er is toch niet weer een schilderij uit het Rijksmuseum gestolen?Ga naar voetnoot*) Moeten wij er samen weer op uit om een Rubens te zoeken? En hoe gaat het met madame Marie? Alles wél, hoop ik!... Dat doet mij oprecht plezier! Zeg maar wat er moet gebeuren, mon cher. De Sûreté zorgt voor de rest!’ Van Houthem had in zijn beroep geleerd in uiterst beknopte | |
[pagina 97]
| |
vorm de hoofdzaken van een relaas uiteen te zetten. Hij sprak uitstekend Frans, al klonk het hier en daar ook een beetje houterig, omdat hij maar zelden gelegenheid kreeg het te gebruiken. Fidèle had dan ook niet de minste moeite het bericht te volgen, ook al dank zij de internationaal gangbare begrippen, waarin deskundige rechercheurs zich tegenover buitenlandse collega's uitdrukken en die lange uitweidingen overbodig maken. Nadat de commissaris de voornaamste gegevens voor het verzamelen van informaties over Després en Anna Zadova had verstrekt, vlogen nog een aantal snelle vragen en antwoorden over de verbinding heen en weer, vóór de hoffelijke Fransman in uitgezochte termen zijn bereidwilligheid herhaalde het Amsterdamse hoofdbureau zo vlug en zo volledig mogelijk in te lichten. Met een gerust gevoel legde Van Houthem tenslotte de hoorn op de haak. Hij had de belangen van zijn onderzoek aan geen betere handen kunnen toevertrouwen dan aan die van de geroutineerde Fidèle. De gehele middag bleef het een onafgebroken binnenlopen en zich weer weghaasten van bezige mensen in de commissariskamer. Een uurtje, nadat de voor de dagbladen bestemde sobere berichten, met een vergrote afdruk van de pasfoto van Després en met het verzoek aan het publiek om inlichtingen over de vermoorde te verstrekken, de deur uit waren, meldde zich een verslaggever. Van Houthem stond in een goed blaadje bij de pers; hij had er slag van uiterst vertrouwelijk te schijnen, wanneer hij zich met onverstoorbare gemoedelijkheid liet uithoren. Weliswaar wisten zijn journalistieke vrienden, dat hij nooit meer losliet dan hij kwijt wilde zijn, wanneer hij met een geheimzinnig gezicht een enkele, niet voor publicatie bestemde bijzonderheid liet vallen, maar de commissaris wist zich steeds zo welwillend en geduldig aan het kruisverhoor van vasthoudende nieuwszoekers te onderwerpen, dat deze, wanneer zij weer op de Elandsgracht naar buiten stapten, het prettige gevoel met zich droegen er evenveel van te weten als de politie. ‘Ik zag daarstraks op de redactie uw bericht over die moord op de Keizersgracht,’ begon Starrenburg van de Volkskrant. | |
[pagina 98]
| |
‘Mag ik het portret nog eens even bekijken?’ Van Houthem stak de journalist zwijgend zijn eigen exemplaar toe, benieuwd of hij iets van betekenis te horen zou krijgen. Aandachtig bestudeerde Starrenburg de regelmatige trekken van Després. Toen zei hij peinzend: ‘Ik ben er bijna zeker van, dat ik dat gezicht méér heb gezien. Alleen kan ik mij niet herinneren waar.’ De commissaris, vertrouwd met de vaak verbluffend listige openingszetten, die de mannen van de pers steeds bij de hand hebben, wanneer zij het er op toeleggen meer te horen, dan de magere officiële berichten loslaten, toonde belangstelling en verbazing, maar wachtte zich er wel voor zich uit zijn tent te laten lokken. ‘Er zweeft mij zelfs,’ ging Starrenburg aarzelend verder, ‘een naam voor de geest. Van Kampen... Van der Kamp... iets dergelijks. Wanneer u mij wat meer bijzonderheden vertelt over zijn verleden zou dat misschien mijn geheugen opfrissen.’ ‘Ik wilde dat ik het kon,’ antwoordde Van Houthem glimlachend. ‘Maar wij staan zelf nog maar aan het eerste begin van het onderzoek.’ ‘U wilt mij toch niet zeggen, dat de mensen bij wie hij dineerde niets van hem wisten!’ ‘Niets, waarmee wij hier verder kunnen komen. Vandaar onze oproep aan het publiek.’ ‘Het lijkt mij, dat het al een tijd geleden is,’ mompelde de verslaggever halfluid. ‘Die naam Després zegt mij niets! Vreemd, want ik vergeet practisch nooit een naam. Maar ik durf er een eed op doen, dat ik die onbetrouwbare postzegel meer onder de ogen heb gehad. Komt hij voor in de registers?’ ‘Ze zijn bezig met het klapperen. Ik heb nog geen bericht gekregen.’ ‘Kwam hij hier vaak in Amsterdam?’ ‘Voor zover wij weten maar heel sporadisch. Misschien eens per jaar, omstreeks deze tijd.’ Starrenburg voelde de terughoudendheid in de geduldig gegeven antwoorden. De ironische man op de foto had hem inderdaad iets te zeggen, maar hij kòn het zich niet herinneren. | |
[pagina 99]
| |
‘Nu moet u,’ zei hij overredend, ‘niet denken, dat ik een foefje verzin om u uit te horen. Hier of daar moet ik dat gezicht méér gezien hebben en ik ben er zeker van, dat het in verband stond met nieuws. Mogelijk, dat het niet meer was dan een krantenbericht met een foto erbij. Ik zal vandaag mijn knipsels thuis eens doorlopen. Maar die heb ik volgens bepaalde rubrieken opgekorgen en het is onbegonnen werk te gaan zoeken, wanneer ik geen enkel gegeven heb. Kunt u mij nu niet een klein beetje op weg helpen?’ ‘Hij reisde nogal veel en schijnt Parijs te hebben gekozen als domicilie. Uit ons communiqué hebt u kunnen zien, dat hij in Gouda geboren moet zijn. Tijdens de laatste oorlog zat hij waarschijnlijk in Zuid-Amerika.’ ‘Wat was zijn beroep?’ ‘Hij schijnt gefortuneerd te zijn geweest. Van een bepaald beroep is ons niets bekend.’ Misnoegd schudde Starrenburg het hoofd. ‘Ik kan er een eed op doen, dat ik die ongunstige tronie ergens ben tegengekomen. Zo lang ik in het vak ben, heb ik mij altijd gespecialiseerd in strafzaken. Daarop heeft ook mijn verzameknipsels betrekking. Er staat mij flauw voor de geest, dat hij iets te maken moet hebben met een proces. Stelt u er prijs op, dat ik mijn plakboek eens doorneem?’ ‘Dat spreekt vanzelf. Alle beetjes helpen. Mocht u iets vinden, dan hoop ik, dat u mij even waarschuwt vóór u het publiceert. Vergeet niet, dat het hier een moord betreft en dat alleen de dader er mee gediend is, wanneer hij door een voorbarig bericht een wenk krijgt over aan het licht gekomen bijzonderheden.’ ‘Ik zal er om denken. Intussen houd ik mij aanbevolen voor tips, die mij op het spoor kunnen brengen en mijn geheugen kunnen opfrissen. Ik kom nog wel eens aanlopen.’ Met een begrijpende glimlach keek Van Houthem zijn verenende bezoeker na. Het was nu eenmaal Starrenburgs beroep jacht te maken op exclusief nieuws en hij had zich op diplomatieke wijze voor de komende dagen van contact met de reckerche weten te verzekeren. Het beroerde met die kerels was, | |
[pagina 100]
| |
dat je er nooit zeker van kon zijn of ze eerlijk meenden je ergens mee te kunnen helpen of, dat ze met een handige smoes en valse voorspiegelingen vertrouwelijkheden probeerden uit te lokken. De komst van een rechercheur leidde de gedachten van de commissaris af van de listen en lagen der persmuskieten. Van de burgerlijke stand in Gouda was juist bericht ontvangen, dat de naam Eduard Després niet in de registers voorkwam. Vast stond, dat op de in het paspoort genoemde datum geen aangifte van zijn geboorte was gedaan. Men had nog in de oude kaarten van het bevolkingsregister gesnuffeld, maar zover was na te gaan had omstreeks 1897 een familie Després niet in de gemeente Gouda gewoond. Van Houthem knikte gelaten. Hij was er op voorbereid, dat de gegevens in het paspoort niet met de waarheid zouden blijken te stroken. Natuurlijk hadden de autoriteiten in Paramaribo wel genoegen moeten nemen met de mondelinge inlichtingen van de belanghebbende, die zich door het verlies van zijn papieren niet had kunnen legitimeren. Je kon moeilijk anders doen, wanneer je te maken had met een uiterlijk beschaafd Nederlander, die zich als een behoorlijk mens voordeed, van wie niets ongunstigs bekend was. Onder normale omstandigheden zouden er natuurlijk informaties zijn getrokken, maar door de bezetting van Nederland was dat onmogelijk geweest. Intussen was de zaak van te veel belang, dat Van Houthem zich maar voetstoots wilde neerleggen bij het bericht uit Gouda. Dijkema moest er zelf maar even heengaan. Het was een bekend feit, dat bij vervalsing van papieren vaak alleen de naam veranderd werd. Després had zich bij het aanvragen van zijn paspoort in een overzees rijksdeel aangemeld en zich als Nederlander voorgedaan. Er bestond een kans, dat hij werkelijk uit Gouda afkomstig was. En zeker was de mogelijkheid groot, dat de opgegeven geboortedatum, 17 Januari 1897, de juiste was, want telkens bleek dat mensen, die zonder gewetensbezwaren hun naam wijzigden, vasthielden aan hun geboortedag en -jaar. Dijkema had een speciale neus voor die dingen en liet zich niet met een kluitje in het riet sturen, zodra er maar een kans bestond, dat er iets op te sporen viel. Intussen ging het er veel op | |
[pagina 101]
| |
lijken, alsof meneer Després onder valse vlag had gevaren. Misschien lag er toch wel een grond van waarheid in de vage veronderstelling van Starrenburg, dat de dode betrokken was gefeest bij een strafzaak, waarschijnlijk onder een andere naam. De middag was reeds ver gevorderd, toen een telefonische oproep voor Van Houthem uit Parijs doorkwam. ‘Het spijt mij, mon ami,’ begon Fidèle met duidelijke teleurstelling in zijn stem, ‘dat ik je over die madame Zadova niets slechts kan vertellen. Ze hoort tot de - wat ik zou willen noemen - gematigd artistieke wereld. Niet tot de echte bohémiens, die van de hand in de tand leven, de wonderlijkste kleren dragen en het met de heersende conventies op een accoordje gooien. Sedert begin 1947 woont zij aan het opgegeven adres in een keurige flat en gedraagt zich als een hardwerkende, fatsoenlijke vrouw, die niet zo zeer met hooggeprezen kunstwerken, maar met middelmatig goede etsen en vooral met reclametekenen voor de grote modehuizen, een behoorlijk inkomen verdient. De concierge van het huis, waar ze woont, had niets op haar aan te merken. En het testimonium van een conciërge betekent hier in Parijs heel veel, mon vieux! Sedert een paar maanden ontving madame een enkele maal bezoek van een chique heer. De conciërge veronderstelt: een amant. Maar waarom zou een jonge, alleenstaande, gezonde vrouw zich begraven, hein? Wanneer wij het bezit van een amant strafbaar beschouwden, konden we hier wel aan het arresteren blijven! Eh bien! Die amant was een gentleman, altijd kwam hij met een arm vol dure bloemen en steeds met een taxi. Meestal van de Service Rapide. Wij proberen een chauffeur te vinden, die hem reed, zodra wij het portret, dat je mij stuurde hebben gekregen. Bij de politie van het arrondisement is niets ten nadele van madame Zadova bekend. Zij staat hier ingeschreven als Poolse. Ik krijg de indruk, dat zij tot de grote groep van zelfstandig levende, moderne buitenlandse vrouwen behoort, die zich tot het cosmopolitische leven van de Ville Lnmière voelen aangetrokken, geen buitensporigheden uitenhalen, voldoende gelegenheid vinden om op een behoorlijke manier aan de kost te komen en er een zeer beperkte kennissen- | |
[pagina 102]
| |
kring op na houden. Vind je het nodig, dat ik contact laat maken met enkele van haar vriendinnen, voor verdere informaties?’ ‘Voorlopig lijkt het mij niet nodig. Zij is een getuige in een onderzoek. Geen verdachte. En zij maakt een betrouwbare, behoorlijke indruk.’ ‘Heel verstandig, Van ‘Outhem, om dan maar geen stof op te waaien. Je kunt de Parijzenaars nu niet bepaald als provincialen beschouwen, maar toch is opspraak niet te vermijden, wanneer de politie zich voor iemand interesseert.’ ‘Voor wat madame Zadova betreft ben ik voorlopig wel gerustgesteld. Van méér belang is het onderzoek aan jullie zijde naar de antecedenten van Després. Het staat vrijwel vast, dat zijn paspoort een valse naam aangeeft en een journalist vertelde mij daarstraks, dat zijn portret herinneringen oproept aan een of andere strafzaak, waarbij Dseprés betrokken was. Ik heb de vingerafdrukken en foto's per luchtpost laten verzenden. Hoe laat verwacht je die?’ ‘Met de post van zes uur. Zodra ik ze heb zullen we hier de registers raadplegen. Is er bezwaar tegen, wanneer ik contact opneem met de Interpol? Neen? Goed, dan zullen wij ook dáár informeren. Als hij werkelijk gefortuneerd is, zal hij hier wel ergens een bankrekening hebben lopen en als hij iets op zijn kerfstok heeft, vinden we wel iets over hem in onze fameuze dossiers! Je krijgt van mij bericht, zodra er iets belangrijks te melden is. Vergeet vooral niet mijn hartelijke groeten aan madame Marie over te brengen. À bientôt, mon cher!’ Terwijl de commissaris telefoneerde, had de op de gang wachtdoende agent een paar brieven op zijn tafel gelegd. Een voorlopig rapport van de deskundige, die de door Haringa uit het hoofd van de dode verwijderde kogels had onderzocht. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid had de moordenaar een automatisch pistool gebruikt, waarvan de specificatie overeenstemde met de gegevens in Baerlings vuurwapenvergunning- De chemische samenstelling van de kogels was dezelfde als die van de kogels in de onverschoten patronen uit het ingeleverde doosje. De expert zag er geen enkel bezwaar in, wanneer de | |
[pagina 103]
| |
recherche bij het onderzoek ervan uitging, dat de schoten waren afgevuurd uit het verdwenen pistool van Baerling. Het post mortem van Haringa bevatte niet veel nieuws. De doodsoorzaak was evident. De richting van de binnendringende projectielen was nauwkeurig aangegeven en stemde overeen met de reeds voorlopig geuite conclusies. Van Houthem legde nadenkend de rapporten in zijn omslag van het onderzoek. Hij behoorde tot de eersten, die erkenden dat het moderne wetenschappelijk nagaan van technische bijzonderheden onmisbaar was voor de opsporing. Maar hij betwijfelde of in dit geval de theoretische beschouwing van Haringa over de vermoedelijke kogelbanen hem veel verder zou brengengen. Man voor man hadden ze gisteren bij de eerste beschouwing van de verwondingen zich verbaasd over de wonderlijke wijze, waarop die waren toegebracht. Zelfs een tot in tiende millimeters berekende spreiding van het wapen zou nooit kunnen verklaren, waarom de moordenaar de onzekere trefkans in het voorhoofd had verkozen boven een borstschot. En nog minder, waarom hij dat tweede, volkomen overbodige schot had afgevuurd. Pas wanneer die punten op bevredigende wijze waren opgelost, zou het raadsel van de moord zijn opgehelderd, en voor die verklaring moest Van Houthem niet bij de deskundigen zijn. Hij werd in zijn overpeinzingen gestoord door Dijkema, die zijn grijze kop om de halfgeopende deur stak en, ziende dat zijn chef geen bezoek had, een paar zware leren reisvaliezen naar binnen zeulde en in een hoek van de kamer deponeerde. Van Houthem maakte een gebaar naar de voor zijn bureau geplaatste stoel en de adjudant liet zich, zijn gewoonte getrouw, omzichtig op de uiterste rand daarvan neer. ‘Hij werd doodgeschoten met het pistool van Baerling,’ zei de commissaris, nog geheel ingesteld op de gedachtengangen, die elkaar aanleiding van de zo juist gelezen rapportjes in zijn hoofd kruisten. Dijkema knikte met een gezicht alsof hij geen ogenblik iets anjers bad verwacht en vroeg: ‘Mijn gipsafgietsel hebt u zeker wel gekregen.’ ‘Ja. Een knap stukje vakwerk. Rijkers is er mee op uit ge- | |
[pagina 104]
| |
trokken.’ Met een blik in de richting van de twee valiezen ging Van Houthem verder: ‘Heb je nog iets bijzonders in die bagage gevonden?’ ‘Iets heel bijzonders!’ Dijkema grijnsde ironisch. ‘Nieuwe vraagtekens! Een uitgebreide collectie dure kleren en nylon ondergoed, zoals je dat van een millionnair kunt verwachten. Verschillende paren splinternieuwe schoenen, een paar schunnige Franse romannetjes, twee retourbiljetten eerste klasse Parijs-Amsterdam, maar verder geen stukje papier. Geen bewaarde brieven, geen rekeningen, geen notitieboekje, geen chèqueboek, geen visitekaartjes. Bovendien geen geld! Die tien gulden met wat los kleingeld in zijn portemonnaie was alles wat hij bij zich had. Ook bij het hotelkantoor had hij niets gedeponeerd. Je vraagt je af hoe hij zijn rekening had willen betalen, wanneer hij hier in Amsterdam geen geld had kunnen opnemen. Natuurlijk heb ik op dit punt mevrouw Zadova gehoord. vroeg haar of zij misschien voor alle zekerheid de poen onder haar berusting hield en zo niet, of zij de reis financierde. Ze was er oprecht verbijsterd over, dat haar vriend, die op royale wijze tot nu toe alle gezamenlijke kosten had gedragen, kennelijk op zwart zaad zat. Ze was heel behulpzaam. Ze stond er op, dat ik mij ervan zou overtuigen, dat zij de kas niet hield. Dat heb ik natuurlijk gedaan. Ik vond wat reischèques op haar naam en ruim dertig gulden in contanten. Ze liet mij een pakje foto's van schilderijen zien, dat ze in het Rijksmuseum had gekocht en enn schetsboek, ook nieuw. Dat waren de enige dingen, die ze had betaald. En natuurlijk wat tramritten en entrees voor musea. Ze begrijpt er niets van, dat Després blut was en ik acht haar verklaring geloofwaardig.’ ‘Zij vertelde mij gisteren, dat hij haar de indruk had gegeven een groot bedrag in Amsterdam te zullen toucheren.’ ‘Dat zei ze mij ook. Ik ben wat dieper op dat punt ingegaan Ze verklaarde pertinent niets over de privé-zaken van Després te weten. Evenals altijd was hij allesbehalve zuinig op deze reis, geen ogenblik had ze vermoed, dat hij de bodem van de beurs kon zien. Ik bleef aan het trekken om te horen wat hij precies | |
[pagina 105]
| |
had gezegd over de duiten, die hier op hem lagen te wachten. Ze hadden in de trein zitten praten over de musea en zij merkte op, dat ze bang was geen tijd te zullen hebben om alles te zien. Hij stelde haar gerust. Ze konden net zo lang in Amsterdam blijven als het haar beviel. Toen was zij voor de dag gekomen met het bezwaar, dat volgens in Parijs gekregen inlichtingen Holland peperduur moest zijn. Vooral de hotels. Hij had haar verzekerd, dat ze zich daarover niet ongerust behoefde te maken. Hij kon in Amsterdam over net zo veel geld beschikken als hij maar wilde. Verder bleek ze van niets te weten. Ze kon niet zeggen of hij ergens een bankrekening had lopen, of iets van waarde te gelde wilde maken, of een vordering had op een particulier. Ze spraken nooit over zakelijke dingen.’ ‘Er komt vanavond een oproep in de kranten om inlichtingen en ook de radio roept een speciaal politiebericht om. Bovendien is mijn oude vriend, inspecteur Fidèle in Parijs, bezig met de opsporing. We zullen dus wel iets over hem te horen krijgen.’ ‘Nu over dat onderzoek op de Keizersgracht, meneer Van Houthem. Ik kon vanmorgen, toen het licht was, de situatie beter overzien dan gisterenavond. Als u het mij vraagt kunnen wij die inbreker wel als nep afschrijven! Die balcondeur is geforceerd, terwijl ze open stond. En al dat getrappel in de bloemperken was volmaakt overbodig. Wanneer hij op het grint was gebleven, had hij precies evenveel kunnen zien, zonder voetsporen na te laten. Bovendien nog dit! Wij nemen aan, dat hij die mooie diepe impressie maakte, toen hij er vandoor ging. Maar waarom volgde hij niet de naaste weg naar de uitgang? Het licht brandde binnen, nietwaar? Hij kon dus op het balcon zien, waar hij zijn voeten moest zetten. Wel, hij had met minder moeite dan nu bij de trap van het balcon op de klinkers kunnen springen!’ ‘Ach, daarop zou ik niet te veel nadruk willen leggen. Hij had zijn moddersporen al op het tapijt achtergelaten. Nog wel op de plaats, waarvandaan het schot gelost moet zijn.’ ‘Zo leggen wij het uit! Maar ik houd het erop, dat die sporen van de moordenaar zijn, omdat volgens mij meneer Ver- | |
[pagina 106]
| |
doorn nog altijd het beste past in de plaats van de verdachte. Ik ga er van uit, dat hij iemand is, die er geen hand voor omdraait een geraffineerd misdrijf te bedenken. Tenminste, de paar boeken van hem, die ik gelezen heb bewijzen, dat hij geen steken zou laten vallen, wanneer hij zo'n karweitje zou moeten fiksen. Vast staat, dat hij die tuindeur heeft opengehad. Dat heeft hij zelf toegegeven! Hij was volledig op de hoogte van de gang van zaken in het huis; hij wist, dat iedereen aan tafel zat en dat het personeel uit de buurt was. Goed. Hij opent de achterdeur. Dan loopt hij door de gang terug naar de kamer van de notaris. Hij gaat die binnen zonder licht op te steken. Hij maakt de balcondeur open, na de tochtdeken te hebben afgerukt. Met een beitel, die hij in de binnenzak van zijn winterjas heeft meegebracht en die hij in het voorbijgaan in de hall heeft meegenomen, forceert hij de dekplaat van de spanjolet. Dan haalt hij het pistool van Baerling uit de la en wacht de komst van Després, met wie hij een afspraak heeft gemaakt. Hij steunt de rechterarm op het bovenvlak van de ladenkast en hangt zijn zakdoek over het wapen. Op zo'n manier, alsof hij juist zijn voorhoofd heeft afgeveegd. Dan komt Després binnen. Hij knipte de lampen aan en loopt op Verdoorn toe. Die schiet hem met een onschuldig gezicht door zijn hoofd en loopt onmiddellijk door de deur het balcon op. Hij slaat de deur dicht en is door de tuindeur binnen acht seconden op de W.C.’ ‘En daar slikt hij rustig het pistool en de koubeitel in! Bedoel je dat?’ ‘Tja, ik moet u toegeven, dat de verdwijning van de instrumenta delicti een moeilijkheid oplevert. We hebben àlles onderzocht. Tot de afvoerbuis van de W.C. toe! Ook de kast naast het toilet, de tuinen van de buren, de bomen en struiken in de tuin van de notaris. Ik ben ervan uitgegaan, dat hij nauwelijks tijd kan hebben gehad die dingen te verstoppen. Zelfs heb ik de mogelijkheid overwogen, dat hij een vernuftig iets heeft klaargehad om de voorwerpen te laten verdwijnen. Maar we hebben niets van dien aard gevonden. Hij kan onmogelijk vannacht terug zijn gekomen, om de boel op te ruimen, want hoofdagent Kar- | |
[pagina 107]
| |
sten heeft op post gestaan, tot ik vanmorgen terugkwam. En desondanks houd ik mijn geld op meneer Verdoorn!’ ‘Wat zei de loopjongen van de banketbakker?’ ‘Hij bracht het ijs om kwart voor negen. In de bijkeuken Maakte hij de plombière klaar. Daarna dronk hij een kopje koffie met de meiden. Hij ging om kwart over negen weg. Een uur vóór de moord! Hij heeft niets ongewoons in de gang of in de tuin gezien. Alles was donker achter. Ook in het kantoor brandden de lampen niet.’ Dijkema aarzelde even; toen vroeg hij: ‘Hoe laat was het, toen u mevrouw Zadova in het hotel afteverde?’ ‘Even over halftwaalf. Waarom?’ ‘Stel, dat meneer Verdoorn het niet heeft gedaan. Kan dan de Moordenaar niet ruimschoots de tijd hebben gehad naar het Plazahotel te gaan en in de kamer van Després huiszoeking te houden? Het laat mij niet met rust, dat wij geen geld en geen stukje papier hebben gevonden. Om tien uur zeventien was het op de Keizersgracht gebeurd. U kwam in Plaza om halftwaalf. Tijd genoeg om voor de dader compromitterende paperassen te laten verdwijnen! Ik heb in het hotel die mogelijkheid bekeken, De sleutel hing gisterenavond in de portiersloge. Maar met een beetje handigheid is de kamerdeur gemakkelijk te openen. Iemand, die in het hotel de weg weet en op het bord in de benedengang het kamernummer van Després heeft kunnen zien, zal na tienen, zonder veel kans op ontdekking, zijn gang hebben kunnen gaan. De deur ligt in een dode hoek uit het gezicht. Een goedgekleed, brutaal mens kan in een groot hotel ongestoord vrijwel alles uithalen, waarin hij zin heeft. Als hij maar geen aanstoot geeft.’ Peinzend achterovergeleund in zijn stoel, met de ogen gericht op het door schemerige schijnsels in silhouet afgetekende dakenprofiel voor zijn ramen, wikte en woog Van Houthem de opmerkingen van zijn adjudant. Hij wilde juist iets zeggen, toen Staring binnenkwam, wiens opgewekte gezicht deed vermoeden, dat hij iets belangrijks op het spoor moest zijn gekomen. Ziende, dat er een discussie aan de gang was, bedwong Staring de ge- | |
[pagina 108]
| |
woonte zijn nieuws als een handgranaat op tafel te werpen. Hij zocht bescheiden een plaatsje naast zijn collega, zéker van de opschudding, die hij straks te weeg zou brengen. Dijkema maakte van de storing gebruik op zijn laatste betoog terug te komen. ‘Gelooft u niet aan die mogelijkheid?’ ‘Neen!’ antwoordde de commissaris. ‘Wij vonden niets van belang in de zakken van zijn kleren dan dat paspoort. De moordenaar heeft - vóór ik er bij was - geen tijd gehad hem te fouilleren. Werkelijk belangrijke papieren laat iemand niet in een hotelkamer slingeren, waar iedereen er bij kan komen. Die zou hij bij zich hebben gehad. Vooral een sluwe, berekenende, uitgekookte knaap als Després! Ik acht het meer aannemelijk, dat hij elk papier van waarde of betekenis veilig opgeborgen in Parijs heeft achtergelaten. Overigens zijn de gegevens in die pas vals. Ik kreeg bericht uit Gouda, dat de naam Després niet bij de burgerlijke stand bekend is. Tussen twee haakjes, daar moet jij morgen maar even op af gaan, Dijkema. Op dit punt hebben wij volstrekte zekerheid nodig. En nu wat de mogelijkheid betreft, dat men Després heeft bestolen. Ik geef toe, dat hij verwachtte een groot bedrag te zullen ontvangen, maar ik kan niet aannemen, dat hij dit al had geïncasseerd. In dat geval zou hij het in de safe van het hotel hebben gedeponeerd. Althans een groot gedeelte ervan. Hij lijkt mij niet iemand om een gewone hoteldief de kans te geven er met zijn duiten vandoor te gaan. Ik zeg niet, dat jouw theorie niet bestaanbaar is. Maar je moordenaar zou een vergeefse reis hebben gemaakt. Wat breng jij mee, Willem?’ Staring ging er rechtop voor zitten en zei glimlachend: ‘Ik ben vandaag naar de Zaanstreek geweest, meneer Van Houthem. Naar van Weelderen en naar Spronkelman en Co. U hebt wat gemist. Die mensen waren zó uit een boek van Bilderdijk of uit de Camera Obscura gestapt. Onbetaalbaar eenvoudig! Alle drie oude heren als bomen, die zich van kleine baasjes hebben opgewerkt tot eigenaren van grote fabrieken. Prima getuigen, omdat ze geen reden hebben een blad voor de mond te nemen en er van houden de puntjes op de i te zetten. Ik ben eerst | |
[pagina 109]
| |
naar Pieter Jan van Weelderen gegaan. U krijgt morgen mijn volledig proces-verbaal, maar de hoofdzaken komen hierop neer: het onderhoud ná kantoortijd werd gisterenmiddag omstreeks vier uur geheel onverwacht gearrangeerd door de notaris. Gerrit Spronkelman legde honderdduizend gulden in groot bankpapier op tafel, na ondertekening van de akte kregen de cliënten een dure sigaar uit een kistje, dat meneer Baerling moest gaan halen, en toen ze afscheid namen hebben ze - zoals dat behoort - hun stoelen netjes bij de ronde tafel op de plaats geschoven. Pieter Jan herinnert zich pertinent dit laatste met zijn stevige buik te hebben gedaan.’ ‘Je zegt, dat Baerling de tijd van het onderhoud vaststelde. Hoe zit dat precies?’ ‘Van Weelderen en Spronkelman werden omstreeks vier uur opgebeld door Baerling. De transactie, waar het om ging, was al sedert de vorige week in kannen en kruiken. Alleen moest het geld nog worden gestort en de akte worden gepasseerd. Er was afgesproken, dat dit morgen, Donderdag, zou gebeuren. Daarom keken ze er van op, toen dat telefoontje kwam. Het weer was nu niet bepaald aantrekkelijk en ze zijn geen mensen, die zich doorwieooklaten commanderen. Maar Pieter Janhaalde bakzeil, toen de notaris zei, dat hij Donderdag geen tijd zou hebben en ook Vrijdag en Zaterdag niet. Dan moest de zaak maar dadelijk worden afgedaan. Spronkelman en Laurens, die uit Wormerveer kwamen, haalden onderweg Van Weelderen met de auto af en zo kwamen ze tezamen om zes uur op de Keizersgracht. Spronkelman had gelukkig het geld klaarliggen, maar ze waren allesbehalve gesticht over de verandering in de afspr aak en Van Weelderen beschouwde het als een soort straf v oor Baerling, dat er gisteren een moord in zijn huis was gepleegd.’ ‘Hm. Het is natuurlijk mogel ijk, dat de notaris inderdaad een dringende reden had om de conferentie te vervroegen.’ ‘Ik betwijfel het! Ik heb vandaag ook babbeltjes gehouden met het kantoorpers oneel van Baerling en ik heb verschillende dingen gehoord, die de moeite van het onthouden waard zijn. Bijvoorbeeld dit: de candidaat, die getuige was bij de akte van | |
[pagina 110]
| |
gisteren, begreep die plotselinge haast niet. Er stonden voor Donderdag geen andere dringende besprekingen op de agenda. Ook ben ik er achter gekomen, dat Després gisterenmiddag op bezoek was. Hij kwam om drie uur en ging om kwart over vieren weg. De candidaat werd de kamer uitgestuurd en ging een paar boodschappen in de stad doen. Toen hij om half vijf van het winkelen terugkwam, werd hem tot zijn verbazing gezegd, dat hij zou moeten nablijven, omdat de Zaanlanders zouden komen. Verder liet de eerste klerk zich ontvallen... U raadt het nooit!’ ‘Dat er hommeles was geweest?’ ‘Zo is het! Maar hommeles is een te zwak woord, meneer Van Houthem! Bonje past beter. Slaande ruzie hebben ze gehad. Met het oog op het diner werd gisteren de verwarming extra opgestookt. Ze hadden het in de klerkenkamer nogal warm en zetten de deur naar de gang open. Daardoor konden ze horen, dat er in het privé-kantoor behoorlijk geschreeuwd werd. Matthiesen, dat is de oudste klerk, voelde er weinig voor over zijn broodheer te roddelen en ook de anderen waren niet bepaald loslippig. Ze zeggen, dat ze er niets van konden verstaan. Jammer, dat de dagen van de duimschroeven voorgoed voorbij zijn! Toen ik dit punt niet wilde loslaten, maakte Matthiesen zich nogal kwaad en daardoor versprak hij zich. Het was er uit voor hij er zich goed rekenschap van gaf. Ik denk, zei hij, dat meneer Després geld zal hebben willen lenen of zo iets. Toen ik dat bleef vasthouden, maakte hij zich er van af met de opmerking, dat hij het eerste had gezegd, dat hem in het hoofd kwam, omdat ik zo aanhield. De notaris zal hierover zelf uit de hoek moeten komen.’ ‘Dat deed hij al toen ik hem gisteren hoorde. Een simpele verklaring. Hij beweerde, dat Després hatelijke opmerkingen maakte over de Chinese pullen, die op de schoorsteen van het privé-kantoor staan. Daarover wonden ze zich een beetje op.’ Ziende, dat Staring met een ongelovig gezicht één oog dichtkneep, ging hij verder: ‘Je zegt, dat de cliënten voor ze weggingen de fauteuils op hun plaatsen hebben geschoven. Hoe heb je dat er uit gekregen?’ Tja. Het zou mij nergens anders zo goed gelukt zijn als bij | |
[pagina 111]
| |
eeu type, zoals Pieter Jan. Hij hoort tot die mensen, die een afgebrande lucifer weer in het doosje doen, omdat ze het zonde vinden het ding weg te gooien! Ik vroeg hem op de man af, of de stoelen bij het afscheid tot halfweg in de kamer hadden gestaan. Hij keek me aan of hij het in Keulen hoorde donderen. Wat ik wel van hem dacht? Zijn vader had hem geleerd hoe het hoorde! Als je opstond zette je je stoel weer op zijn plaats bij de tafel. Bij een ander zou een der gelijke overgevoeligheid een overdreven indruk op mij hebben gemaakt, maar, zoals ik u zei, Pieter Jan is een karakter uit een boek. Ik vroeg hem waar hij gezeten had. Met zijn rug naar de haard. Ze hadden nog even staan praten voor ze hun jassen aantrokken. Bij die gelegenheid had hij de stoel teruggeschoven; de laatste decimeter met zijn buik tegen de leuning. Trouwens, Spronkelman en Laurens legden soortgelijke verklaringen af. Ik geloof, meneer Van Houthem, dat wij mogen aannemen, dat om halfzeven die stoelen anders hebben gestaan dan om tien uur.’ ‘Heb je nog iets bijzonders uit de candidaat-notaris gekregen?’ ‘Meneer Graaflandt! Een beetje verwijfd type. Ik zei u al, dat hij verbaasd was over dat plotseling verlijden van de akte, waarop hij helemaal niet had gerekend. Trouwens, de notaris moest er niets van hebben, dat er grote stortingen werden gedaan na sluiting van de bank. Graaflandt vond het onverantwoordelijk zo'n groot bedrag in die gammele brandkast te bewaren. Dat heeft hij mij wel tien keer gezegd. Overigens heeft hij Després verschillende keren ontmoet. Hij is nu een jaar of tien bij Baerling in dienst. Maar hij weigerde hardnekkig zich onvoorzichtig uit te laten over de verhouding tussen Després en zijn werkgever. Ik kreeg de indruk, dat hij de bezoeker niet helemaal je dàt vond. Wel wist hij niets te zijnen nadele, maar het was zijn genre niet. Ik informeerde langs mijn neus weg of er ook een zakelijke relatie bestond tussen het notariaat en Després, maar daarover zei Graaflandt niets te weten.’ ‘Dijkema vertelde mij zoeven, dat ze noch het pistool, noch de beitel hebben gevonden.’ Staring knikte nadenkend. | |
[pagina 112]
| |
‘Ik heb,’ zei hij met een verontschuldigend gebaar in de richting van zijn collega, ‘vanmiddag de achterkant van het huis nog eens goed bestudeerd. Ik dacht, dat er misschien een mechanisch werktuigje zou zijn gebruikt om die dingen te doen verdwijnen. In detective-verhalen werken ze graag met katrollen en tegenwichten, waardoor de bullen, wanneer je ze loslaat, in een onvindbare schuilhoek worden getrokken. Maar die achtergevel leent zich niet voor het aanbrengen van dergelijke hulpmiddeltjes, en zeker niet in het pikdonker. Hoe meer ik over die verbazingwekkende inbreker pieker, hoe minder ik hem kan verstouwen. Ik geloof, dat Dijkema gelijk zal krijgen en dat de moordenaar zich in huis bevond. Ik wil nog verder gaan: dat u hem de hele avond onder de ogen hebt gehad, meneer Van Houthem, behalve op het ogenblik, waarop hij bezig was met het vuurwerk!’ ‘Dijkema twijfelt er zelfs aan of de sporen in het bloemperk iets te maken hebben met de moord, Willem. Maar denk niet, dat je het probleem eenvoudiger maakt, door een van buiten komend persoon te elimineren.’ ‘Dat grapje van die geforceerde balcondeur,’ zei Dijkema bedachtzaam, ‘past anders wel in de veronderstelling van een moordenaar binnenshuis. Wanneer u die deur niet had horen dichtslaan en die afgerukte tochtdeken niet had gezien, zou u het onderzoek op een heel andere manier hebben aangevat, waar of niet? Wanneer een van de gasten het heeft gedaan - ik wil nu geen naam noemen - dan heeft die vooruit geweten, dat u bij het diner aanwezig zou zijn. Goed. Hij kon dus verwachten, dat onmiddellijk na het vallen van de schoten deskundige ogen de situatie zouden verkennen. Er moest dus een of andere opvallende aanwijzing worden achtergelaten, dat er ingebroken was. Neem eens aan, dat u Després in een gesloten kamer had gevonden, die de moordenaar niet had kunnen verlaten. Dan zou u er niet aan hebben gedacht een kijkje op dat balcon te gaan nemen. Dan zou u hebben gezegd: wie had ik niet binnen mijn gezichtsveld toen de schoten vielen en u zou uw verdachte voor 't grijpen en insluiten hebben gehad. Maar die geforceerde | |
[pagina 113]
| |
deur en de sporen suggereerden u onmiddellijk de aanwezigheid van een buitenstaander. Wanneer die moordenaar zo pienter is als ik denk, heeft hij wel begrepen, dat het niet lang zou duren voor we er achter waren, dat die geforceerde deur maar camouflage was. Maar hij zou tijd hebben gewonnen om iets te doen, waarop wij niet rekenden. Wie zegt u, dat meneer Verdoorn, nadat u hem had gehoord en hij met zijn vrouw vertrokken was, niet de open zijgang is ingelopen, zogenaamd om een oogje aan de plaats van de misdaad te wagen, maar in werkelijkheid om zijn wapen op te rapen en in de zak te steken?’ ‘Hij liep de kans jou daar tegen het lijf te lopen!’ ‘Wat dan nog. Bovendien zat ik die schets te maken in het kantoor. Maar als ik hem had betrapt, zou hij zijn smoes hebben klaar gehad. Hij is een schrijver van detective-romans, nietwaar? Het zou eten en drinken voor hem geweest zijn een kijkje te nemen achter de schermen. Het zou ons verdacht hebben geleken, natuurlijk, maar onder verdenking kwam hij toch al door dat uitstapje naar het toilet. Daartegenover staat, dat hij een behoorlijke kans liep onopgemerkt zijn pistool en beitel te halen.’ ‘Dan zou zijn vrouw dus in het complot zijn.’ ‘Mogelijk, maar niet noodzakelijk. Zij weet, dat hij een bolleboos is in criminele zaken. Waarom zou hij niet proberen materiaal op te doen voor een nieuw griezelverhaal? Neen, medeplichtigheid is niet noodzakelijk.’ ‘Wat een geluk voor Verdoorn, dat Després die deur achter zich sloot en dat de moordenaar tweemaal schoot!’ merkte Van Houthem met een uitdrukkingsloos gezicht op. ‘Ik meen aannemelijk te hebben gemaakt,’ ging Dijkema onverstoorbaar voort, ‘dat hij de tijd heeft gehad onopgemerkt in die W.C. te verdwijnen. En die gesloten deur in het privé-kantoor? Waarom zou hij geen afspraak hebben gemaakt met Després? Hij had een goed excuus met zijn voorgewende maagsteornissen en Després zou wel een uitvlucht kunnen vinden Orn even de eetkamer uit te gaan. Had Verdoorn Després al gebroken voor gisterenavond?’ ‘Daar hebben wij het nog niet over gehad, maar ik zal het | |
[pagina 114]
| |
hem zeker vragen. Je moet niet denken, Dijkema, dat meneer Verdoorn van ons af is! Integendeel. Maar er zijn nu verschillende eisen bekend, waaraan de moordenaar moet voldoen, willen wij onze verdenking werkelijk kunnen bewijzen. Ik herhaal, dat ik betwijfel of Verdoorn aan al die eisen zal voldoen. Begin jij nu morgen maar naar Gouda te gaan.’ Glimlachend beëindigde Van Houthem de bespreking. ‘We mogen niet ontevreden zijn over het resultaat van de eerste dag, maar het is nog te vroeg om met enige grond van zekerheid aan verdachten te gaan denken.’ ‘U vertelde ons gisteren,’ zei Staring, die het altijd jammer vond, wanneer een krijgsraad niets definitiefs opleverde, ‘dat die meneer Van Hooghveldt ook al een criminologische specialiteit is. Kunt u ons niet wat meer over hem vertellen?’ ‘Hij is afgestudeerd jurist en werkt voor zijn promotie. Hij verdiept zich in de internationaal bekende, grote strafprocessen, maar mist de practijk. Hij vroeg mij of hij niet een poosje hier bij de afdeling kon worden geplaatst om persoonlijk op de hoogte te komen van onze methode en tactiek. Eén dezer dagen komt hij eens bij mij aanlopen om verder daarover te spreken. Natuurlijk wil jij weten, Willem, of hij een motief had voor moord op Després. Het lijkt mij onwaarschijnlijk. Ze hebben elkaar maar enkele keren ontmoet en ik geloof niet, dat hij zich bijzonder voor Després interesseerde. Ik geloof dat hij Verdoorn als de enig mogelijkheid beschouwt, precies als Dijkema. Je hebt hem gezien gisteravond, toen hij de deur voor jullie opende, en je weet dus, dat hij fysiek aan alle eisen voor plaatsing bij de recherche voldoet.’ ‘Ik weet ook, dat hij er maar matig mee was ingenomen, toen u hem wegstuurde, op het ogenblik, dat wij ons onderzoek begonnen. Hij keek opvallend sip. Was dat omdat hem een practische les in de opsporing door de neus werd geboord, of had hij er belang bij te zien wat wij uitvoerden?’ ‘Wat zou hij met dat laatste zijn opgeschoten? Hij had niets aan de situatie kunnen veranderen. De foto's werden genomen, voor jullie aan de slag gingen. Ik raad jullie | |
[pagina 115]
| |
beiden aan die foto's eens ernstig te bestuderen vanavond.’ De commissaris gaf zijn medewerkers nog enige verdere instructies voor de volgende dag en maakte definitief een eind aan het in dit stadium van het onderzoek onvruchtbare debat. Hij borg het dossier in zijn tas, wierp een misnoegde blik op de regendruppels, die aan de buitenzijde van zijn ramen een grillig patroon van lichtglinsteringen vormden en verliet het hoofdbureau met het stellige voornemen die avond al zijn gegevens eens rustig te overdenken. De hele dag hadden zijn drukke bezigheden hem verhinderd voldoende aandacht te schenken aan een vage suggestie, die ergens op de achtergrond van zijn denken met grote vasthoudendheid aan de poort van zijn bewustzijn klopte en toegang eiste. Maar het zou anders lopen. Bij de halte, waar Van Houthem overstapte op lijn 24, drong zich op het nippertje nog iemand achter hem naar binnen, die zich niet bepaalde tot de op dergelijke ogenblikken gebruikelijke en begrijpelijke krachtproeven op de rug van zijn voorganger, maar bovendien de commissaris joviaal in de arm kneep en diens naam noemde. Zodra de volte dit toeliet slaagde de politieman er in zijn omvangrijke gestalte althans zó ver te keren, dat hij een glimp van de nog steeds achter hem staande passagier kon opvangen. Verdoorn! Hij knikte een beetje afgemeten, beaamde verstrooid, dat het hondenweer was en constateerde enige minuten later met verwondering, dat de schrijver de wagen niet verliet bij de halte in de Beethovenstraat, waar hij vlak bij zijn huis zou zijn, maar bleef meerijden tot het Minervaplein en tegelijk met Van Houthem uitstapte. Zodra ze op straat stonden klampte Verdoorn zijn tafelgenoot van de vorige avond aan. ‘Daarbinnen konden wij onmogelijk iets zeggen.’ Hij sprak gehaast en een beetje zenuwachtig. ‘Maar ik ben blij, dat ik u juist trof, omdat ik u iets wilde vragen. Die ellendige geschiedenis met Després laat mij geen rust. Tenzij u de zaak al tot klaarheid hebt gebracht, zou ik zo graag eens met u praten. Denk vooral niet, dat ik mij in uw onderzoek wil mengen, maar er zijn een paar dingen, die mij eigenaardig voorkomen.’ ‘Dit lijkt mij niet de geschiktste plaats voor een conferentie.’ | |
[pagina 116]
| |
Van Houthem deed zijn best de gure wind de rug toe te keren, die behalve fijne regen nu ook natte sneeuw tegen zijn wang blies. ‘Komt u morgenochtend eens op de Elandsgracht aanlopen.’ ‘Zoudt u mij vanavond niet kunnen ontvangen?’ ‘Tja. Als het zo dringend is. Laat ik dan liever bij u thuis komen. Ik kan dan tegelijk die verzameling wapens eens zien.’ ‘Zullen wij zeggen om een uur of acht?’ ‘Goed. Tot straks dan!’ Marie was nog druk in de keuken bezig, toen de commissaris zijn flat binnen stapte. Dat was haar gewoonte niet. Meestal had ze het eten klaar, wanneer hij van het hoofdbureau kwam en nog vreemder was het, nu hij vandaag later was dan zijn normale tijd. Ze keek hem een beetje schuldbewust aan, toen hij haar groette. ‘Ik ben wat laat!’ begon ze met onmiskenbare verlegenheid. ‘Je moet toch niet dadelijk weer weg? O, gelukkig! Ik ben de hele middag uit geweest.’ Ze overwon haar aarzeling en ging vlug voort: ‘Ik hoop niet, dat je er boos over zal zijn, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen, die arme Anna Zadova in de steek te laten! Ik heb haar opgebeld en haar gezegd, dat ik bij haar thee kwam drinken. Ze vond het héérlijk! Het was geen weer om uit te gaan en daarom zijn wij in het hotel gebleven. Eerst in haar kamer en later in het restaurant. Ik weet wel, dat je liever niet hebt, dat ik mij bemoei met mensen, die met een onderzoek van jou te maken hebben, maar die stakker is hier helemaal alleen, Aart. Ze heeft niemand met wie ze eens vertrouwelijk kan praten. Denk eens wat het voor een vrouw moet zijn, die juist zo iets vreselijks achter de rug heeft! Ik heb er geen spijt van. Zó, nu weet je het!’ De commissaris, die eerst een beetje zuinig had gekeken, glimlachte zijn Marie, die hem met een hoogrode kleur afwachtend aankeek, met een olijke tinteling in de grijze ogen toe. Hij kende het warme gevoel, dat zijn vrouw altijd toonde voor mensen, die in de misère zaten en was er diep in zijn hart maar wat trots op, dat zij in dit geval haar spontane opwelling had gevolgd | |
[pagina 117]
| |
zonder zich te storen aan de conventie, die nu eenmaal een beetje kopschuw is voor vertrouwelijke omgang tussen familieleden van opsporingsambtenaren en in een onderzoek betrokkenen. Bovendien was hij een te goed rechercheur om niet onbiddellijk een voordeel te zien in het onofficiële contact, dat door de onmiskenbaar goede bedoeling van Marie bewaard bleef met een getuige, van wie hij eigenlijk niets wist. Niets was eigenlijk te sterk uitgedrukt. Het bericht van Fidèle had hem een bevestiging gegeven van zijn eigen indruk, dat de schilderes op vrij onschuldige manier gemengd was in zijn moordzaak. ‘Zo, zo!’ plaagde hij. ‘Morgen staat er met vette letters in de krant: “Vrouw van commissaris papt aan met liefje van de verboorde!” Dat kan mij mijn baantje kosten!’ ‘Ik zou er geen traan om laten,’ meende de opgeluchte Marie. ‘Dan kon je het eindelijk eens wat kalmer aan doen, inplaats van je dag en nacht uit te sloven voor de dienst. Dat neemt niet weg, dat ik een paar dingen van Anna heb gehoord, die misschien anders je neus zouden zijn voorbijgegaan.’ Eén blik op het lieve, innemende gezicht met de eerlijke open ogen, was voor Van Houthem voldoende om te begrijpen, dat mevrouw Zadova zonder terughouding haar hart zou hebben uitgestort bij zijn moederlijke Marie. Zij had ook moeilijk in heel Amsterdam iemand kunnen ontdekken, bij wie zie beter troost en raad zou kunnen vinden in haar pijnlijke omstandigheden. ‘Welke indruk heb je van haar gekregen?’ ‘Dat ze niets te maken kan hebben met die ellendige geschiedenis van gisteren! Di e stakker heeft heel wat meegemaakt, Aart. Ik kan je dat niet allemaal haarfijn uitleggen, maar negen van de tien vrouwen zouden zich er niet zoals zij doorheen geslagen hebben op die vreselijke reis van Polen naar Frankrijk. Ik vind het heel begrijpelijk, dat zij het prettig vond, dat er notitie van haar werd genomen door een type als Després. Eerst kon ik het moeilijk verwerken, dat zij met een man, die zij nauwelijks kende een reis maakte. Maar nu ik alles weet kan ik er in komen, dat zij het er eens van genomen heeft. Zij was niemand dan zichzelve verantwoording schuldig en zij is geen onmondig kind. | |
[pagina 118]
| |
Echt van elkaar gehouden - zoals wij doen - hebben ze niet. Juist dat maakt haar positie zo onaangenaam tegenover de buitenwereld. Als ze nu nog verloofd waren geweest! Toch voelt ze zich verplicht hem bij zijn begrafenis de laatste eer te bewijzen. Ook omdat zij het gevoel heeft hier in Amsterdam de enige te zijn, die iets om hem gaf. Ik vind het flink van haar en ik heb haar beloofd met haar mee naar het kerkhof te zullen gaan. Ik wil niet, dat ze daar alleen tegenover de Baerlings komt te staan!’ Marie eindigde met een resolute blik naar haar man; een gebaar, dat geen tegenspraak duldde. Van Houthem knikte met ongewone gedweeheid. ‘Je hebt voor morgen zeker weer een afspraak met haar gemaakt?’ vroeg hij, ofschoon hij het antwoord kon raden. ‘Ja, dat heb ik!’ beaamde Marie nadrukkelijk. ‘Wij gaan morgenmiddag samen naar het Stedelijk Museum en daarna neem ik haar mee naar huis en blijft ze hier eten. Tenzij jij er bepaald bezwaar tegen hebt.’ ‘Ach neen. Dat geeft mij een goede gelegenheid haar nog eens te horen, zonder dat het al te veel opvalt. Je zei, dat je nog iets van belang van haar hoorde...’ ‘Ja. Toen ze Zondagmiddag in het hotel kwam, lag daar een brief op Després te wachten. De portier zei, dat die 's morgens door iemand was afgegeven. Després las hem, toen ze op hun kamer waren. Hij vertelde haar niet wat er in stond, maar na lezing verbrandde hij het velletje papier en de enveloppe in een asbak en drukte met zijn vingers de verkoolde resten tot gruis in elkaar. Daarna spoelde hij de restanten in het bad weg. Anna meende, dat jij hier misschien iets aan zou hebben. Het was haar in de gedachten gekomen nadat Dijkema haar vanmorgen had ondervraagd.’ ‘Schrok hij bij het lezen van die brief, of heeft ze dat niet gezegd?’ ‘Hij schrok helemaal niet. Integendeel, hij lachte vergenoegd. Later op de avond was hij buitengewoon opgewekt. Hij had haar aan tafel vrolijk toegedronken en gezegd: Als alles gaat zoals ik mij voorstel dan gaan we kostelijke dagen beleven!’ ‘Zodra er weer een vacature komt maak ik jou brigadier bij | |
[pagina 119]
| |
de afdeling,’ zei de commissaris goedkeurend. ‘Wat heeft ze verder losgelaten?’ ‘Nu moet je niet doen of ik haar heb zitten uithoren! Ook heeft zij niets “los te laten”. Ze wil zo veel ze kan meehelpen om jou in staat te stellen de moordenaar te vinden. Ik ben er van overtuigd, dat je haar maar te vragen hebt. Zij zal niets verzwigen. O ja! Ik herinner mij nog iets. Anna voelde niet veel voor dat etentje bij de Baerlings. Misschien vrouwelijke intuïtie. Ze was veel liever naar het Concertgebouw gegaan. Toen ze in de taxi zaten op weg naar de Keizersgracht kwam dit opnieuw ter sprake. Després zei, dat ze er geen spijt van zou hebben, want het eten bij de Baerlings was boven alle lof verheven. En voor hem kwam de grote traktatie bij het dessert. “Die afterdinners van Arnold zijn iets heel aparts. Zo krijg je ze nergens!” Anna is er zeker van, dat hij die woorden gebruikte.’ ‘Zo, zo,’ zei Van Houthem in gedachten verdiept. ‘Ik ga vast tafel voor je dekken,’ voegde hij er na enkele ogenblikken aan toe. ‘Om acht uur word ik bij Verdoorn verwacht. Wanneer die mij evenveel te vertellen heeft als jij, kan ik niet over mijn dag klagen.’ |
|