Kogels bij het dessert
(1958)–W.H. van Eemlandt– Auteursrechtelijk beschermdIVHet was over énen, toen Van Houthem zich achter de schrijftafel van Baerling zette om te horen, welk resultaat het onderzoek van zijn adjudants had opgeleverd. Dijkema legde zijn chef een schetsje voor, dat hij van het kantoor en de daaromheen liggende ruimten had getekend, en zette zich naast Staring, die op de ronde tafel van het zitje zijn aantekeningen ordende. Het ogenblik was daar, waarop het drietal - in een lange diensttijd geheel op elkander afgestemd - ging trachten zich in onderling overleg een beeld te vormen van de vreemdsoortige misdaad, die zich in dit vertrek had afgespeeld. De open gebroken balcondeur was met een stevig touw vakkundig dichtgebonden, de zware armstoelen stonden niet langer schots en scheef in de weg. Slechts op de plaats, waar het hoofd van de dode op het tapijt had gerust, vertoonde zich nog een donkere vlek van bescheiden afmeting, alsof iemand rode wijn had gemorst. He commissaris gaf een korte, maar volledige uiteenzetting van de verklaringen, die zijn vier getuigen hadden afgelegd. Hij beschreef in bijzonderheden hoe het gezelschap na het dessert was opgeschrikt door de twee schoten en besloot zijn relaas met de mededeling, dat hij de kamer in het hotel had verzegeld, nadat de bezittingen van mevrouw Zadova naar een ander vertrek waren overgebracht. ‘Jij, Dijkema,’ merkte hij tenslotte op, ‘moet er morgen de zaak maar eens bekijken en de bagage van Després naar het hoofdbureau brengen. Mevrouw Zadova logeert nu op nummer 108 in het Plazahotel. Je kunt haar laten roepen, wanneer je haar voor het een of ander nodig hebt. Ik zal de Sûrété Générale in Parijs vragen of zij ons aan de nodige gegevens over | |
[pagina 76]
| |
Després en Anna Zadova kunnen helpen. Zo, en wat hebben jullie intussen uitgevoerd? Heb je nog iets van die moddersporen kunnen maken, Dijkema?’ De oude adjudant kwam bij de schrijftafel staan en wees met de punt van zijn potlood op de situatieschets een aantal voetsporen aan, die hij met zijn gewone zorgvuldigheid had aangegeven. ‘In de gang naar de Keizersgracht - waarvan tussen twee haakjes het poortje aan de straatzijde wijd openstond - en op de klinkers, die hier achter bij de trap naar de tuindeur eindigen, was het onbegonnen werk sporen te identificeren. Het heeft de hele avond geregend, dus alles was vervaagd. Bovendien passeren er tientallen mensen op een dag. De eerste verdachte sporen vond ik hier in het bloembed, recht tegenover de linker balcondeur. Nu moet u eens zien! Hij is tot vlak tegen het balcon gekomen en moet daar even hebben gestaan. Bijzonderheden gaven de afdrukken daar niet, hoewel er heel wat zijn gemaakt. Wel was het duidelijk, dat hij een bijzonder kleine voet heeft en zeer gave rubberzolen onder zijn schoenen draagt. Kijk, hij liep om die struik heen naar de bestrating. Hoewel onduidelijk zijn de sporen goed te volgen. Er ligt een mat van gevlochten staaldraad onder aan de trap en daarop heeft hij het grootste deel van de modder afgekrabd. Maar hier, op de onderste treden van de trap en op de planken van het balcon liet hij nog enkele restanten achter. Oók voor de opengebroken deur. Het weinige, dat nog aan zijn schoenen kleefde is hier binnen op het tapijt terecht gekomen. Met één van de sterke lampen, die Mertens voor zijn vingerafdrukken gebruikt, kon ik sporen volgen, die op het kleed al volledig waren ingedroogd. Ik maak er uit op, dat hij hier, waar hij de tochtdeken had losgerukt, wat bij de deur heeft gedrenteld en ook achter de schrijftafel is geweest. De laatste flauwe modderveegjes vond ik ongeveer midden voor dat stalen ladenkastje tussen de deuren. Ongeveer een meter uit de achterwand. Het kan zijn, dat hij nog verder de kamer is ingekomen, maar zelfs met de loupe heb ik geen stukjes aarde meer kunnen vinden. Nu de aftocht! Uit de deur komende is hij | |
[pagina 77]
| |
rechtuit gegaan en van de rand van het balcon in het perk gesprongen. Tussen die twee struiken.’ De punt van het potlood wees de weg. ‘Hij kwam met zijn volle gewicht op de rechtervoet neer en hij heeft een juweeltje van een afdruk achtergelaten met een gaaf patroon van de rubberzool. Ik heb in de keuken een schotel geleend en die er overheen gezet. Ik zal morgenvroeg gipsafdruk maken. Wanneer die schoen hier in Amsterdam gekocht is, lijkt het mij mogelijk de winkel op te sporen. Het is een incourante, kleine maat. Met één lange stap, die een glijspoor trok bereikte hij het grintpad. Daar was niets meer te vinden van betrouwbare indrukken. Ik denk, dat hij over de bestrating naar de Keizersgracht is verdwenen. Vaststaat, dat hij niet over een van de schuttingen is gegaan en ook, dat hij zich niet in het tuinhuis heeft verstopt. Daarvoor ontbreekt elke aanwijzing, want nergens anders in de perken vond ik sporen van hem, terwijl mijn eigen voeten toch behoorlijke afdrukken maakten.’ ‘Heeft het personeel in de keuken hem niet voorbij horen lopen toen hij kwam en wegging?’ ‘De keuken en de bijkeuken liggen hier in de hoek van het huis onder de klerkenkamer. Twee ramen zien uit op de tuin en twee op de gang naar de gracht. Van een van de ramen aan de tuinzijde was het bovenlicht half open. Buiten brandden geen tampen, vóór u die boven de trap aanstak. Een tweede zit hier op de hoek bij de gang. Het personeel kon dus niet zien of er iemand passeerde. Gehoord hebben ze ook niets. Ze waren bezig met de afwas, tegen de tijd dat het diner boven ten einde liep, en bovendien had de bezoeker rubberzolen. Onmiddellijk na het vallen van de schoten holde het dienstmeisje de trap op om te zien wat er gebeurd was. De keukenmeid, die niet zo nieuwsgierig is uitgevallen, volgde even later. Mogelijk ging de moordenaar er op datzelfde moment van door en het is dus begrijpelijk, dat ze hem niet hoorden wegrennen.’ ‘Dat dienstmeisje, Greta, stond al boven aan de trap, toen ik door de tochtdeur kwam,’ mijmerde Van Houthem hardop. ‘Later toen ik de tuindeur binnenging stond de keukenmeid | |
[pagina 78]
| |
achter haar. Dat klopt dus met de verklaringen. Hebben ze ook ná de schoten, die slag gehooid, alsof er een deur werd dichtgeslagen?’ ‘Ja. Ze waren toen nog in de keuken. Ik heb geprobeerd iets definitiefs los te krijgen over de tijd, die verliep tussen het laatste schot en die klap. Uit wat die meisjes vertelden, zou ik moeten opmaken, dat het tijdsverschil niet meer dan een paar seconden kan zijn geweest. Dat zou betekenen, dat de moordenaar onmiddellijk na het tweede schot de benen moet hebben genomen en al buiten was, voor zijn slachtoffer goed en wel op de vloer lag.’ ‘Inderdaad. Ik was bij het tweede schot aan het opstaan en ik was bezig mijn stoel achteruit te schuiven, toen ik die slag hoorde. Hóógstens twee seconden. Het klinkt ongelofelijk, maar toch is het zo. Wat heb jij te vertellen, Willem?’ Staring raadpleegde zijn aantekeningen. ‘In de eerste plaats: de fouillering. Hij had practisch niets in zijn zakken. Een portefeuille, een portemonnaie, een zakdoek en een bosje sleutels. Hij zal de keurige snit van zijn costuum niet hebben willen bederven met overbodige bagage! In de portefeuille vond ik alleen zijn paspoort. In de portemonnaie weinig geld; welgeteld tien gulden acht en veertig cent. Geen brieven, geen papieren, geen visitekaartjes, niets. Wanneer we niet juist hadden geconstateerd, dat de moordenaar er onmiddellijk tussen uit kneep, zou je zeggen, dat zijn zakken waren leeggehaald vóór u hier kwam.’ ‘Onmogelijk! Misschien heb je wel gelijk met de veronderstelling, dat hij zijn slanke lijn niet wilde bederven. Als dat zo is zal Dijkema de rest wel in het hotel vinden.’ ‘Dan iets anders. We kunnen met vrij grote zekerheid de plaats bepalen vanwaar de schoten werden afgevuurd. Op de rugleuning en zitting van de stoel, die daar tegenover u bij de schrijftafel staat, vonden wij sporen van onverbrand kruit en fijne vetspatjes. De moordenaar moet ongeveer hebben gestaan, waar Dijkema de laatste modderplekjes vond, midden voor die stalen ladenkast. De mond van het wapen zal hoogstens een | |
[pagina 79]
| |
centimeter of zestig vóór de voorzijde van die kast zijn geweest toen de schoten vielen.’ ‘Heb je de hulzen van de patronen gevonden? Die moeten uit het wapen zijn gesprongen.’ ‘Neen. Dat is weer een andere onverklaarbaarheid. Eén van de vele. Ik ben deze kamer met de fijne kam doorgegaan. Er waren géén hulzen. En de schutter kan niet de tijd hebben gehad, die dingen te zoeken en op te rapen voor hij er van door ging.’ Van Houthem knikte. Wanneer Staring beweerde, dat er geen hulzen waren, was het verloren moeite verder te zoeken. ‘Ik heb natuurlijk de mogelijkheid bekeken van een zelfwerkend mechanisme, dat door Després in beweging werd gebracht, zonder dat hij zich daarvan bewust was.’ Staring monsterde zijn chef met gefronste wenkbrauwen. ‘Geen onzichtbare draden, geen contacten onder het tapijt en - wat het belangrijkste is - geen zelfwerkend mechanisme. Wel zit er op de spleet tussen die schuifdeuren naar de voorkamer, een instrumentje geschroefd. Een zoemer, die volgens de verklaring van de huisknecht van uit de klerkenkamer wordt bediend, wanneer een telefoongesprek vandaar wordt overgeschakeld. Ook zit er een klein tweewatts lampje op gemonteerd, dat behoort te branden, wanneer de notaris door een druk op een der knopjes op zijn schrijftafel, een klein rood lampje boven zijn deur in de gang inschakelt, om te laten weten, dat hij niet gestoord wil worden. Dat tweewattertje is niet in orde, want het werkt niet.’ ‘Zo,’ zei Van Houthem bedachtzaam. ‘Een magere vangst! Vóór wij de zaak gaan doorpraten moet ik jullie nog iets vertellen. Ik vond, toen ik de eerste maal hier bij deze kamer kwam, de deur naar de gang gesloten! Iets, wat je niet zou verwachten, wanneer iemand hier alleen maar binnengaat om een kistje sigaren te halen. Wanneer je in de deuropening staat en het licht aanknipt, valt onmiddellijk je oog op dat kistje. Je behoeft er alleen maar heen te wandelen, het op te nemen en terug te gaan. Waarom sloot Després de deur dan achter zich? Dat is punt één. En nu nog dit! Ik knielde hier bij het lijk binnen dertig secon- | |
[pagina 80]
| |
den nadat de schoten hadden geklonken. Het is aannemelijk, dat Després toen hij getroffen werd, hoogstens drie meter van de mond van het wapen verwijderd was. Ik wil er geen tijd aan verspillen jullie uit te leggen, welke reacties er bij een mens optreden, wanneer hij in een pistool kijkt, waarmee hij bedreigd wordt. Hij was nauwelijks dood, toen ik hem vond, maar op zijn gezicht zag ik geen spoor van ontzetting! Hij lag er volkomen natuurlijk bij. Geen zweem van schrik. De spieren van handen en armen slap. Hij werd getroffen, terwijl hij doodgemoedereerd op weg was naar de afterdinners.’ Onder het spreken hield de commissaris de peinzende ogen gericht op zijn handen, die met grote zorgvuldigheid de pijp schoonkrabden. Staring speelde verstrooid met zijn tabaksdoos, een geliefkoosde bezigheid, wanneer hij in verwarring werd gebracht door tegenstrijdige feiten. Dijkema, altijd onverstoorbaar, zelfs onder opwindende omstandigheden, nam zijn commissaris onderzoekend op. ‘De man, die een zo voorbeeldige indruk van zijn schoen achterliet, was een mens van vlees en bloed, meneer Van Houthem! Laten wij aannemen, dat hij in het donker stond, toen Després het kantoor binnenkwam. Dan moet hij toch zichtbaar zijn geweest nadat de lampen waren aangedraaid. Desondanks blijft Després rustig voortgaan...’ ‘Nadat hij de deur had gesloten!’ viel Van Houthem de adjudant in de rede. ‘Goed. In elk geval is Després niet geschrokken. Hij loopt zonder aarzelen recht op het hem bedreigende pistool toe, alsof hij alleen in de kamer was. Dit kan maar op twee manieren verklaard worden. Of hij was stekeblind, òf de moordenaar wist zijn bedoeling volkomen te camoufleren. Het eerste is uitgesloten. Després zag genoeg om die tot midden in de kamer geschoven fauteuils te ontwijken. Dus de moordenaar moet iemand zijn geweest, wiens aanwezigheid in deze kamer Després niet verwonderde en hij moet het wapen, dat hij voor gebruik gereed hield, op een of andere wijze aan het gezicht hebben onttrokken.’ | |
[pagina 81]
| |
‘Vóór we hierop verder borduren, Tjerk,’ merkte Staring op, ‘moet je me eerst nog eens iets anders verklaren. Je zult mij moeten toegeven, dat zelfs op de korte afstand, waarop ze van elkaar stonden, een kopschot - twee nog wel! - vrij riskant was. Wij alle drie kunnen behoorlijk met een schietwapen omgaan, wanneer het er op aankomt. Geen van drieën zouden wij, vooropgesteld de noodzaak van een zékere likwidatie, onze man in het hoofd proberen te raken. Een borstschot is op die afstand afdoende en zonder risico. Waar of niet? Maar goed. De moordenaar bestaat het om de recht op hem aanlopende Després, recht boven de neus, een onmiddellijk dodende pil toe te dienen. Hij moet, op het ogenblik dat het schot afging, geweten hebben, dat het kien was. Maar hij vindt het nog niet mooi genoeg en hij vuurt binnen een kwart seconde voor de tweede keer een absoluut dodelijk schot af. Waarom?’ Staring wendde zich met een bruuske beweging naar Van Houthem, die afwezig luisterde. ‘Ik heb daarstraks dokter Haringa nog even opgebeld,’ zei de adjudant. ‘Het eigenaardige verloop van die twee kogels in het hoofd liet me niet met rust. Welnu. Wanneer we ervan uitgaan, dat Després recht naar voren keek en het hoofd dus in opgeheven houding hield, dan zijn beide kogels zo goed als horizontaal - dus in een vlak, evenwijdig aan de vloer van de kamer - binnengedrongen. De dokter heeft dit in het ziekenhuis, waar hij zijn instrumenten bij de hand had, onomstotelijk vastgesteld. De lengte van Després is volgens de dokter zodanig, dat de wonden in zijn voorhoofd, wanneer hij rechtop werd gezet, één meter zevenenzeventig boven de vloer zouden liggen. Nu moet u eens horen! Ik ben één meter zesennegentig lang. Wanneer ik mijn rechterarm op schouderhoogte recht vooruitsteek bij het schieten, ligt het hart van de loop ongeveer dertig centimeter lager dan mijn kruin. Dus op één meter zesenzestig. Moet ik nu uit de hoogte, waarop Després horizontaal werd getroffen, afleiden, dat zijn moordenaar minstens elf centimeter langer is dan ik, dus twee meter zeven? Dat zou niet kloppen met die abnormaal kleine voet. Waarschijnlijk was hij kleiner dan ik. Maar | |
[pagina 82]
| |
hoe heeft hij dan in vredesnaam zijn hand gehouden bij het vuren? Boven zijn hoofd? En hoe kon hij die twee haarscherpe, riskante schoten lossen, terwijl hij zelfs niet langs de loop kon zien? En hoe kon hij in die houding zijn pistool afdoende camoufleren voor Després, zoals Dijkema veronderstelde. Nou jij, Tjerk!’ ‘Ik kan daar wel iets tegenover stellen,’ meende Dijkema. ‘De man, die de sporen achterliet is kleiner dan jij. Dat blijkt afdoende uit de lengte van zijn passen. Nu blijf jij maar op dat horizontale vlak van de kogelbanen hameren en op dat opgeheven hoofd van Després. Hij kan evengoed omlaag gekeken hebben. Dan maakte de as door zijn hoofd een scherpe hoek met de vloer. Mogelijk zat de aanvaller op de grond en schoot hij naar boven.’ Dijkema schetste vlug enige lijnen op zijn blocnote en stak die Staring toe. ‘Waar blijf je nu met dat waterpasse vlak?’ ‘Die schutter zat niet op de grond! Je bent de kruitsporen op de leuning en zitting van die stoel vergeten. Die zijn alleen verklaarbaar als hij met de rug tegen die penantkast stond en het wapen op kophoogte van Després hield. De deskundigen zullen dit punt wel haarfijn uitkienen, maar ik houd het er voorlopig op, dat de moordenaar zijn pistool op abnormale wijze hanteerde. Wat denkt u ervan, meneer Van Houthem?’ De commissaris stond op en liep naar de grijsgroen gelakte stalen ladenkast tussen de deuren. Hij trachtte de bovenste lade te openen, maar deze was op slot. Toen bestudeerde hij lang en aandachtig, met de loupe, het glanzend gladde bovenvlak van de kast. Er was geen krasje of veegje te ontdekken. In gedachten verdiept schudde hij het hoofd terwijl hij weer ging zitten. ‘Dàt hebben wij ook al bekeken,’ lachte Staring. ‘Een op dat bovenvlak gemonteerd toestelletje zou in een geval als dit voor de hand liggen en alle moeilijkheden verklaren. Ik heb de mogelijkheid van alle kanten; bekeken. Niet alleen is die bovenplaat zo gaaf als een spiegel, maar een mechanische inrichting vereist een hele voorbereiding en het apparaat, waarmee het op gang werd gebracht, is niet één, twee, drie te verdonkeremanen. Ja, | |
[pagina 83]
| |
wanneer u niet onmiddellijk na de moord in de kamer was gekomen, zou het hele servies netjes kunnen zijn opgeruimd. Maar daarvoor heeft de aanvaller nu geen tijd gehad. Goed, als hij een mechanisch toestel heeft gebruikt kon hij dat natuurlijk weggrissen toen hij ervan door ging. Maar dan had hij krassen op die stalen kast nagelaten, althans iets, dat voor ons een aanwijzing had kunnen vormen. Maar de ontstekingsinrichting, die Després in het voorbijgaan in werking bracht, had hij niet zo gemakkelijk kunnen opruimen. Ik ben dat geval met professor Suringa nog niet vergeten, waarbij ook de mogelijkheid van een mechanisch apparaat in het geding kwamGa naar voetnoot*). Juist daarom heb ik bij het onderzoek op iedere kleinigheid gelet en ik wil er een lief ding om verwedden, dat ik niets over het hoofd heb gezien!’ ‘Dan blijft de enige mogelijkheid die meneer Verdoorn!’ Dijkema sprak met beslistheid. ‘Hij moet hebben geweten, dat Després hier zou komen. Hij wist, waar het pistool van de notaris te vinden was, aannemende, dat de moord daarmee werd gepleegd. Zijn vingerafdrukken staan op de knop van de tuindeur. Hij komt hier al jarenlang in huis en wist, hoe hij de balcondeur kon forceren. Iets wat voor een volkomen buitenstaander in het donker practisch ondoenlijk zou zijn geweest. Hij had een paar minuten de tijd, voor Després kwam. Lang genoeg om zich hier op te stellen met het wapen in de hand. Després schrok niet toen hij Verdoorn ontdekte. Mogelijk hadden zij een afspraakje gemaakt. Dan lost Verdoorn onverwacht zijn schoten en...’ ‘En?’ vroeg Van Houthem korzelig. ‘Dan springt hij naar kuiten op het balcon, klapt de deur achter zich dicht, duikt in ket perk, waar hij een prima afdruk plaatst van een schoen met rubberzool - terwijl hij pumps droeg! - weet ongezien in de W.C. te komen, want ik was al in de hall vóór hij binnen kon zijn, en trekt dan aan de waterspoeling. Neen, Dijkema, ik geloof niet, dat wij genoeg gegevens hebben om Verdoorn ernstig te verdenken.’ | |
[pagina 84]
| |
‘Tenzij,’ sprong Staring zijn collega bij, ‘die voetsporen niet van de moordenaar zijn. Hoe lang had u nodig om uit die eetkamer te komen en de achtergang te kunnen overzien?’ ‘Tien, twaalf seconden.’ ‘Dan kàn Verdoorn het hebben gedaan. Wij hebben daarstraks opgenomen hoe lang iemand nodig heeft om van de plaats vóór de ladenkast naar buiten te gaan, de deur dicht te smijten, de tuindeur binnen te wippen en in de W.C. te verdwijnen. Hoogstens acht seconden. Hij kon er dus op tijd zijn om die stortbak te laten leeglopen!’ ‘En het pistool in te slikken, plus de beitel of het breekijzer, waarmee hij de deur had geforceerd!’ Van Houthem lachte ongelovig. ‘Het was ondoenlijk,’ zei de onverstoorbare Dijkema, ‘afdoende na te gaan of het pistool nog ergens in deze omgeving rondzwerft. Ik heb in de tuin en onder het balcon met de lamp gezocht en ook andere mogelijke plaatsen bekeken. Morgen, als het licht is, kunnen wij een volledig onderzoek instellen. Het toilet en de kast daarnaast heb ik verzegeld. Volgens Greta heeft Verdoorn die kast niet aangeraakt, nadat hij uit de W.C. kwam, maar je kunt nooit weten. We zullen ook een kijkje nemen in de belendende tuinen.’ ‘Ik heb zelf Verdoorn gefouilleerd.’ Van Houthem verliet de minder gemakkelijke bureaustoel van de notaris en liet zich neer in een der diepe fauteuils. ‘En het tasje van zijn vrouw. Ook in de omgeving van zijn plaats in de eetkamer was het pistool niet te zien.’ ‘Wanneer blijkt, dat Després werd doodgeschoten met het pistool van de notaris, moet het iemand zijn geweest, die hier in huis goed bekend was,’ hield Dijkema vol. ‘En hoe meer jij je best doet Verdoorn verdacht te maken,’ zei Staring, ‘hoe onwaarschijnlijker het mij lijkt, dat die voetsporen in de tuin van de moordenaar zouden zijn. En evenmin kan ik aannemen, dat die wandelaar hier kwam om de brandkast te kraken en die enveloppe met geld mee te nemen. Dan zou zijn eerste werk zijn geweest de gangdeur en de gordijnen te | |
[pagina 85]
| |
sluiten. Zodra hij vlak voor die open deur aan het werk was gegaan, zouden de achterburen in de Kerkstraat hem hebben kunnen zien. Noch op het vloerkleed, noch op de schrijftafel zijn sporen te vinden van klaargelegde inbrekerswerktuigen. Ik geef toe, dat die kast hem niet veel moeite zou hebben gegeven, maar met zijn blote handen had hij het toch niet kunnen klaarspelen!’ ‘Wie zegt je,’ vroeg Dijkema, ‘dat hij niet poolshoogte is tornen nemen en alvast de deur geforceerd heeft om later in de nacht ongestoord zijn gang te kunnen gaan?’ ‘Dan zou hij zeker niet die tochtdeken hebben losgerukt. Ieder, die hier in de kamer kwam moest zien, dat er bij die deur iets niet in de haak was.’ ‘In ieder geval is het goed, dat wij hier vannacht een mannetje geposteerd hebben,’ zei Van Houthem. ‘We houden de zaak onder controle, tot jullie morgen met het onderzoek verder gaan. Voorlopig ben ik het wel met Staring eens, dat we voor de verklaring van de moord vermoedelijk niet zullen behoeven te zoeken naar een toevallig in de buurt zijnde aspirant-inbreker. Er hing al iets in de lucht, terwijl wij nog aan tafel zaten. Ze gaven elkaar verschillende bedekte wenken en er werden vreemde dingen gezegd. Zo merkte bijvoorbeeld Després op een bepaald ogenblik op, dat het hem speet, dat Verdoorn, een beroepsschrijver van detective-romans, zijn goede gaven op het gebied van het bedenken van ingewikkelde misdaden, niet eens in practijk bracht. Hij gaf de auteur een goede kans mij mat te zetten! Ik wil niet aannemen, dat Verdoorn door dat grapje tot het plegen van een moord is geprikkeld, maar toch moet ik telkens weer aan die uitlating denken. Baerling voelde zich helemaal niet op zijn gemak. Het maakte op mij de indruk, of hij bang was voor iets, dat Després zou kunnen zeggen. Uit de verklaringen van mijn getuigen is gemakkelijk af te leiden, dat er iets aan Després niet deugde. Zowel Verdoorn als Van Hooghveldt maakten hem voor een soort van oplichter uit. Als mijn oude vriend Fidèle nog bij de Sûreté zit, denk ik, dat wij nog vreemde dingen over Després uit Parijs zullen te horen krijgen.’ ‘Dat halen van die sigaren. Gebeurde dat op een natuurlijke | |
[pagina 86]
| |
manier, of had u het gevoel, dat er iets achter stak?’ vroeg Staring. ‘Op het moment zelf leek het mij volkomen natuurlijk. Maar nu ik gehoord heb, dat ook het vorige jaar bij het dessert de sigaren niet in de eetkamer waren en, evenals nu Després haantje de voorste was om ze te krijgen, geeft het mij te denken. Bij die gelegenheid werd Després bijna vermorzeld door een vallend beeld en ditmaal werd hij doodgeschoten.’ ‘Misschien,’ opperde Dijkema ironisch, ‘was dat het vorige jaar wel zo'n grapje van de notaris, waarover de meiden de mond vol hadden. Zij verklaarden, dat verrassingen in de vorm van knaleffecten en muziekstukjes hier na een feestje tot het gewone programma behoorden. Daarom schrokken ze ook niet van die schoten.’ ‘We zullen de architect moeten horen, die na het ongeluk de steunbouten van die beelden onderzocht. Maar jullie voelen wel, waar ik heen wil. Wanneer het een gewoonte was, dat Després de afterdinners ergens vandaan moest halen, kan de moordenaar zijn modus procedendi op dat feit hebben gebaseerd en daarom is het noodzakelijk, dat wij vóór alles er achter komen, wat hier precies is gebeurd, toen Després binnenkwam. In dat verband vestig ik nog eens jullie speciale aandacht op het feit, dat Després de deur achter zich sloot. Dat moet een betekenis hebben gehad. En ook, dat hij zonder angst of schrik is gestorven. En dan natuurlijk die twee onbegrijpelijke perfecte kopschoten. Degeen, die uit de hand die kogels afvuurde, moet in staat zijn het tegen een wereldkampioen op het pistool op te nemen! A propos, Dijkema, hoe kwam het dat het poortje naar de Keizersgracht niet op slot was en evenmin de tuindeur?’ ‘Wat dat betreft ligt de zaak vrij eenvoudig, meneer Van Houthem. Het poortje bleef open, omdat de banketbakker omstreeks negen uur de plombière zou bezorgen. De loopjongen is inderdaad met de ijsemmer omstreeks die tijd verschenen. Maar de meiden hadden het te druk om, toen hij wegging, de poort te sluiten. Dat doet Jules trouwens altijd en die was nog bezig met bedienen in de eetkamer. En nu de tuindeur. De huisknecht sluit die altijd, wanneer om vijf uur het personeel naar huis gaat. | |
[pagina 87]
| |
Maar vandaag, of liever gisteren, bleven de candidaat en de oudste klerk na, omdat er nog een akte gepasseerd moest worden. Toen dat gebeurd was, zat Jules het zilver op te poetsen en daarna heeft hij geen tijd meer gehad om de deur op slot te doen. Althans, hij kan zich niet herinneren, dat hij het gedaan heeft.’ ‘Noteer jij nog even, Staring, dat je de mensen moet horen, die hier voor het tekenen van die akte kwamen. Hier heb je de namen. Volgens Baerling kwamen ze om zes uur en bleven ze tot halfzeven. Informeer, waarom ze niet zo tijdig hier zijn gekomen, dat het geld nog bij de bank kon worden gebracht. Verder alle bijzonderheden, die je krijgen kunt. Onder anderen, of de stoelen zo slordig midden in de kamer stonden en of de notaris hen op een feestsigaar heeft getrakteerd. Zo, is die man van het hoofdbureau al gekomen om wacht te lopen?’ ‘Ja, meneer. De buitenlampen branden en ik heb hem zo geposteerd, dat hij zowel de tuin als de gang naar de gracht kan overzien.’ Dijkema begon zijn tas te sluiten, want hij begreep, dat dit het ogenblik niet was voor het uitwerken van theorieën. Eerst moesten ze meer gegevens hebben. ‘Goed!’ De commissaris wierp een laatste lange blik op het interieur en stond op. ‘Het is nu twee uur en morgen komt er wéér een dag! Ik heb het hier voorlopig wel bekeken.’
De ontelbare keren, waarop Van Houthem eerst diep in de nacht door dedienstwerd losgelaten, hadden hem geleerd geruisloos naar bed te gaan, zonder licht te maken en zonder zijn kapende vrouw te storen. Ditmaal was er hem bijzonder veel aan gelegen haar niet te wekken. Uit wat zij hem in opgewonden stemming had verteld, terwijl hij haar met de auto naar huis bracht, was hem gebleken, dat de gebeurtenissen bij de Baerlings zijn anders zo evenwichtige Marie niet weinig hadden geschokt. Het was niet zo zeer de plotseling dood van een tafelgenoot, die ze nauwelijks kende, waardoor ze van streek was gebracht. Haar lange leven aan de zijde van een man, wiens beroep hem regelmatig met gewelddadige sterfgevallen in aanraking bracht, had er toe bijgedragen, dat de meewarige beklemming, die haar bij | |
[pagina 88]
| |
de eerste mededeling van het ontstellende nieuws had overvallen in medelijdende belangstelling was overgegaan. Andere dingen waren echter voorgevallen, terwijl Van Houthem buiten de eetkamer bezig was. Er waren opmerkingen gemaakt, ook rechtstreeks aan het adres van Marie zelf, die haar diep hadden gegriefd en die haar dubbel rauw op het lijf waren gevallen, nadat ze zich dagen lang op echt vrouwelijke wijze verheugd had op een feestelijke avond, die ze in het vooruitzicht had. Zo veel had Van Houthem wel begrepen uit haar, soms even door tranen van gekrenkte trots onderbroken verhaal, dat na de geladen atmosfeer aan tafel, mevrouw Baerling haar scherpe tong de vrije loop had gelaten. Diezelfde indruk had hij trouwens al gekregen uit wat mevrouw Zadova hem had verteld. Toch kon hij zich niet verwijten, dat hij Marie in zekere zin opzettelijk had blootgesteld aan de minder prettige ervaring. In de eerste plaats had hij daarmee het voordeel op het oog gehad, dat iemand, die hij zo door en door kende als Marie, tijdens zijn afwezigheid uit de eetkamer getuige zou zijn van de reacties der disgenoten op het plotselinge verlies van een vriend des huizes. Als vreemde eend in de bijt zou zij immers een minder subjectief beeld kunnen geven dan de anderen, die in persoonlijke relatie tot de vermoorde hadden gestaan. Het had geen zin zijn vrouw nu, om halfdrie, in haar slaap te storen. Wanneer zij uitgerust en fris met hem aan het ontbijt zat, zouden haar opmerkingen meer bezonken zijn en niet gekleurd worden door de nog vers in het geheugen liggende ontstemming. Met een zucht ontspande Van Houthem de spieren van zijn stevige lichaam tussen de ijskoude lakens. Hij had een langedag achter de rug en begreep zeer wel, dat het geen zin had nòg meer noodzakelijke nachtrust te verspillen aan een probleem, waarvan de meeste gegevens nog niet beschikbaar waren. Maar de natuur gaat boven de leer! Met geen mogelijkheid kon de commissaris zich losmaken uit de concentratie, waarin hij de laatste uren had geleefd. Terwijl hij met open ogen in het donker lag te staren en zijn vrouw benijdde, wier rustige ademhaling bewees dat zij haar tijd | |
[pagina 89]
| |
beter besteedde dan met onvruchtbaar piekeren, overviel Van Houthem eensklaps hoe daverend toevallig het was, dat hij die avond persoonlijk getuige was geweest van een misdrijf. Ook al was hij te laat gekomen om de moordenaar op heterdaad te kunnen betrappen, zijn aanwezigheid in de hall onmiddellijk nadat het misdrijf gepleegd was, had hem dan toch maar in staat gesteld een paar heel belangrijke dingen te kunnen opmerken. In de eerste plaats had hij niemand nodig om hem onder ede te verzekeren, dat de deur van het privé-kantoor en de tuindeur gesloten waren geweest. Dat had hij met eigen ogen gezien! En ook, dat er zich niemand in de gang bevond, toen hij de eetkamer uitkwam. Verder had hij die Greta de trap zien opkomen; naar het sousterrain kon de moordenaar niet zijn ontkomen. Ook had hij geconstateerd, dat iemand in het toilet de stortbak liet leeglopen. En die iemand kon geen ander zijn dan Verdoorn. Greta had hem later uit de W.C. zien komen. Bovendien kon dat lawaai van de waterspoeling niet de vooropgezette bedoeling hebben het bewijs te leveren voor het alibi van de auteur; die kon immers niet weten, dat Van Houthem zich juist op het goede moment in de gang zou bevinden om de stortbak te horen. Volgons zijn verklaring, had Verdoorn de schoten niet gehoord en hij had dus geen reden te verwachten, dat hij enig belang kon hebben bij het bewijs van zijn aanwezigheid in het toilet. Voorzichtig wreef de commissaris zijn blote voeten tegen elkaar om door het stimuleren van de bloedsomloop wat warmer te worden. Ja, zijn deelnemen aan dat diner, juist op deze avond, was van grote betekenis. Hij had de zekerheid, dat niemand, die zich op wettige wijze in Baerlings huis bevond, in de fysieke mogelijkheid had verkeerd de schoten te lossen. En even zeker was hij ervan, dat er geen inbreker bij de moord betrokken was. Ze koriden hem nog meer vertellen! Hij liep te lang mee om zich zand in de ogen te laten strooien door een zogenaamd geforceerde balcondeur, die langs de bij het openbreken gevolgde weg nooit geopend had kunnen worden. Hij had gezien, dat de sluitplaat, die aan de balconzijde het ondereind van de spanjolet bedekte, van buitenaf eenvoudig niet te bereiken was, wan- | |
[pagina 90]
| |
neer de deur gesloten was. Die plaat ging geheel schuil onder een tegen de benedenzijde van de deur aangebrachte schuine plank, die aflopend regenwater van de drempel moest houden. Geen sterveling had er met een beitel of breekijzer bij kunnen komen. Dat karweitje was opgeknapt terwijl de dubbele deur openstond! Door wie? Door de man, die voor Dijkema een mooie gave voetindruk in het bloemperk liet staan? En die een te volgen spoor achterliet tot voor die stalen ladenkast? Liet die ook een oude zwarte handschoen op het balcon voor het oprapen liggen en was hij degeen, die het pistool uit de schrijftafel wegnam? Of had iemand dat wapen bij een andere gelegenheid gestolen? Van alle kanten werd je door vragen bestormd, aan welker beantwoording je in dit stadium niet behoefde te denken. Daar had je bijvoorbeeld die rare transactie met de honderdduizend gulden van Gerrit Spronkelman. Lag er een verband tussen wat er bij het dessert gebeurd was en het feit, dat het geld niet meer bij de bank kon worden gebracht? Of was het verlijden van die akte ná kantoortijd een geheel op zichzelf staand geval? Van Houthem schudde mismoedig het hoofd. Hij zag het interieur van het kantoor weer voor zich tot in de kleinste details. Waarom gaven zijn vroegere bezoeken hem de indruk van ruimte, terwijl de boel vanavond zó opgepropt had gestaan, dat de dokter het lijk had moeten laten verleggen om er behoorlijk bij te kunnen komen? Die stoelen! Maar er was nog een andere verandering geweest. In gedachten stond de commissaris weer in Baerlings kantoor en nam hij alles nog eens op zijn gemak op. Hij had het! De lange tafel, waarop vanavond stapels gekleurde correspondentiemappen hadden gelegen, stond anders tegen de portières van de schuifdeuren geschoven. Dat veranderde de ruimtever deling volkomen. Voorzichtig wentelde Van Houthem zich op zijn zijde. Je kon nog wel uren bezig blijven met dit geval, maar je schoot er niets mee op, zo lang je niet over meer gegevens beschikte! Hij gaf zich over aan de weldadige beschutting van de nu warm geworden dekens, ontspande arm- en beenspieren, drukte zijn hoofd | |
[pagina 91]
| |
nog wat dieper in de holte van zijn kussen en nam zich manmoedig voor te gaan slapen. Maar na enkele minuten betrapte hij er zich op, dat hij niet kon loskomen van zijn problemen. Waarom twee schoten, wanneer één voldoende zou zijn geweest? Een toevallige reactie van een zenuwachtige vinger om de trekker? Onzin! Dat tweede schot was met evenveel zorg gericht als het eerste. Dat was niet een onopzettelijke nabrander. Elk van die schoten was met bijna bovennatuurlijke trefzekerheid afgevuurd. En in het pistool, dat Baerling miste, hadden twee patronen gezeten! Wel, ze zouden er gauw genoeg achter zijn of de uit het hoofd van Després verwijderde kogels afkomstig waren uit de patronendoos van de notaris. Dat kon je gerust aan de experts overlaten! Als ik niet met eigen oren die balcondeur had horen dichtslaan na het tweede schot, dacht Van Houthem, zou ik eraan twijfelen of we met een moordenaar van vlees en bloed te doen hadden. Ondanks die opvallende sporen buiten! Maar die deur was nu eenmaal dichtgeslagen en de tijd, dat we aan spoken geloofden is voorbij. Afgescheiden daarvan: er is geen spoor van een mechanisch toestelletje gevonden. De tijd is te kort geweest om zo'n ding te kunnen wegwerken en kerels als Staring en Dijkema zijn niet blind! Die zien geen aanwijzingen over het hoofd, vooral niet na het vinden van kruitsporen op die stoel. Even scheen het alsof de commissaris indommelde. Maar zijn bezige hersens weigerden hem met rust te laten. Er wàs iemand met Després in het kantoor geweest! Waarschijnlijk iemand, die hij verwachtte. Misschien iemand, die wraak wilde nemen voor een liefdesaffaire van de amoureuze wereldreiziger. Of, beter nog de man, die hem in Amsterdam dat grote bedrag moest betalen. Je zou zo kunnen redeneren: die debiteur wil op geen enkele wijze openlijk in contact komen met Després. Mogelijk hebben ze samen in een vies zaakje gezeten en wil de debiteur vermijden later te worden geïdentificeerd als een man, die in aanraking kwam met Després. Ze spreken af elkaar in Baerlings kantoor te ontmoeten. Després wil zijn debiteur in een valletje lokken en zorgt ervoor de gelegenheid te krijgen de balcondeur | |
[pagina 92]
| |
te forceren, inplaats van die normaal te openen. Maar de debiteur kan niet betalen. Niemand weet, dat hij een afspraak met Després heeft gemaakt. Hij besluit Després te likwideren. Tja, maar die Després zag er niet naar uit alsof hij op zijn achterhoofd was gevallen! Die glibberige aal zou wel oppassen en een tegenstander geen kans geven. Wanneer nu de aanvaller onder het uiten van een paar vriendelijkheden de hand met het pistool in de zak had gehouden en door de stof had gevuurd. Onmogelijk! Dan was het een buikschot geworden; hoogstens in de hartstreek. Maar niet in het voorhoofd. Routinewerk en nog eens routinewerk zou het worden vóór ze dit geval rond kregen. Nu draaiden allerlei gissingen als een mallemolen door je hoofd en staarde je je blind op veel, dat geen betekenis zou blijken te hebben. Nog een paar maal trokken flarden van niet geheel uitgesponnen gedachten traag in Van Houthems bewustzijn voorbij, tot hij, zonder zich daarover te verbazen, tot de ontdekking kwam, dat hij bezig was zijn weerspannige winterjas aan te trekken in een kille, halfduistere rechtzaal. Hij deed een stap achteruit om in evenwicht te blijven en voelde de zachte weerstand van iets, waarop hij trapte. Met een verontschuldiging wendde hij zich om en keek in het smalende, ironische gezicht van Després, die hem met opgeheven glas toedronk. Tussen de schuin naar de slapen omhoog lopende fijne wenkbrauwen staarden twee bebloede kogelwonden hem als een paar verwijtende ogen aan. |
|