Sophonisba
(1621)–Govert van der Eembd– Auteursrechtvrij
[Folio *2r]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot de vroege Berispers ende late Beteraers.DIe aen den wegh timmert, zeght het Spreucksken, heeft vele Berispers. Maer, lieve, hoe veel Beteraers? Meest-tijds geene. Evenwel hebbe ick nu aen den weghe getimmert; dat is, ick hebbe dit myn Treur-spel, 'twelck besloten liggende, vry van alle bedillinghen was, nu eyndelyck ten toon gestelt voor yeders oogen. Derhalven, indien het gelyck als aen den wege staet, moet het oock de gemeene plagen onderworpen zyn; dan in de selve vind' ick eenen grooten troost; namelyck, dat die wel rusten. Doch, goed-jonstige Lezer, waer voor wordt het van u E. ontfanghen? Voor eenen volkomen stuck-wercks? voor een Juweeltjen? voor een wel-gerymt, door-wrocht ende zin-ryck Spel? eyndelyck, sonder dit ofte dat? Oock? Hola, Mannen, vergrypt u niet: voor zoodanigh en wort het U. L. niet inde vuyst ghesteken. Vraegt gy; voor hoedanigh dan? Voor zoodanigh alst is. Ick moet niet oordeelen, ende gy hooren; maer wel, ick hooren, ende gy oordeelen. Des vereysse ick een genadige uyt-sprake. Ick weet wel datter sullen zyn, die met een schimpende mondt my aenstooten sullen, zeggende, Ja, ja, 'tis noch zoo't was; Scribimus indocti, doctique, poëmata passim.Ga naar margenoot+ dat is: Geleert of ongeleert altsamen maecktmen Dichten. Maer wie is met de Konst in de vuyst geboren? Niemandt. Leest myn ondergeschreven Sin-spreuke, vrienden, ende voldoet u. Wyders, datmen my voorwerpen wil, 'tgene zommige Luyden op de Dichters door eenen ouden haet (voort-komende daer sy eenige,zo ontrent de Sapuer, als elders, des avonds hoorden Nieuw-Jaer-gedichten lesen ende zingen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio *2v]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
streckende daer toe, dat sy alle Luyden raden om zich te besnyden door beteringe des levens, ende nochtans selve meest alle eer drie uyren tyds daer naer vol ende beschoncken waren) voort-planten, roepende dat meest alle (naem-) Rederijkers zoodanigh volcksken is, daer HORATIVS aldus van geschreven heeft:
Ga naar margenoothEgo fungar vice totis, acutum zoo veel als: Zo zal ick dan in plaets eenes Wet-steens zyn; die tot Ja dat Ennivs oock wel geseyt heeft:
Ga naar margenoot+Non cessavêre Poëtae in duyts aldus luydende: Geheele nachten lang veel Dichters altyd dronken, Al geraden. 'Ten is van haer in 't algemeyn niet geseyt, zal't dan van u dus moeten geduyt blyven? En waerom en zouden sy oock niet altemet vry wat van 't gekoockte ende geparste in-nemen? Zeght Cratinvs Priscvs niet?
Ga naar margenoot+Nulla placere diu nec vivere carmina possunt, dat's na de letter: Geen Dichten konnen lang behagen, nochte leven, Helpt dat niet vry veel voor haer? Ja ick sal noch meer zeggen: Hy derft wel stoutelyck schryven, dat
Ga naar margenoot+Vina fere dulces oluerunt manè Camaeanae. 'twelck beduyd: De soete Suster schier na Wyn des nuchtens roken. Hebben die Goddinnekens haer niet konnen nuchteren houden, wat sullen dese Broerkens doen? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio *3r]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch ik keere tot het werk selfs; nadien my dunkt, dat ick'er eenige hoor grinnichen op eenighe herschapene ende verschaefde woorden, die'er haer te veel, doch my te weynich, in zyn. Al hun bewijs-reden, dat dese herschepping ende verschaving der woorden niet goed is, rust daer op: Indien het dus lang wel geweest is, het zal voorder wel zijn. Vrienden, dit is de wegh niet, om een zuyvre sprake te krygen; daer nochtans by ons tot dien eynde so goeden middel is, als by den Romeynen oyt geweest is, ofte by eenighe andere Volkeren oock is. Indien my ymand hier tegenwerpt, dat wy gedwongen zijn, (hoe noode oock) met anderer talen hare woorden ons te behelpen, als Hebreeuse, Griexse, ofte Latijnse; dien sal ick antwoorden, dat de gelyckheyd der Hebreeuser ofte Persiser woorden niet en bewijst dat wy die van haer ontleent hebben: Want dan moeste volgen, dat, of wy in haer Land die gehaelt, of sy ons die alhier t'huys ghebracht hadden: waer af geen sekerheyd is. Van den Romeynen kan sulcx gegist worden; van den Grieken wederom niet. Aengaende de Hebreeuse woorden; of ick zeyde, dat de Nature die ons mede gedeylt hadde? wie sal my anders bewysen? Nu het sy soo't wil, yeder doe syn uyterste om voor uytheemse inlandse in te voeren, ende zal danck behalen. Moeten wy dan noch evenwel met anderer Volkeren veders proncken, zo zijn wy noch in dien deele also goed als de Romeynen ofte Latijnen, die hare Tael met grieckse woorden op-gepronckt ende luyster gegeven hebben; ende noch dagelijcks hare Hooft-namen, zo van Konsten, als van gedeelten der selve, met grieckse bloemen vercieren. Dan hier van breeder op een ander tydt. Vorder, indien wy in't stellen deses Geschiedenis niet in alles gevolght en hebben de Schiedenis-Schrijvers, die de selve beschreven hebben; dat gelooft worde, het selve niet geschied te zijn uyt waen-wijsheyd, maer alleenlijck om ons Spel een weynigh leerings achter aen te voegen: want wat aengaet de Geest Sophonisbae, (van ons daer nieuws by gevoeght) is gedaen om te kennen te geven wat knaging den Mensche lydt na gedaner zake, ende hoewel 'tgedane goed en billyck is, nochtans, indien dat met des vlees-lust strijdigh is, zal niettemin de prickel-lust (die ons gelyck een spokende geest gestadigh voor de inwendige oogen maelt, ende verschijnt) altijdt met de tem-lust worstelen ende streven. Dese verzieringe, ofte veel liever vercieringe, dan hope | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio *3v]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ick my te sullen ten goede geduyd worden; te meer, nadien Plutarchus, in't Tractaet hoemen de Dichters behoort te lesen, schrijft, ende vertelt, hoe dat Gorgias Leontinus plagh te seggen, dat de Treur-spelen niet anders en waren dan een maniere van bedriegerye, van de welke die gene die bedrogen hadde, gerechtiger was, dan die niet bedrogen hadde; ende die gene die bedrogen was geweest, was wyser, dan die niet bedrogen was geweest. Voor't laetste dan neemt noch dese onschult dan my aen sonder vel-rimpelinge: Also ick by den Druck niet tegenwoordigh ben geweest, ende alles in mijn af-wesen verricht is, zijn vele misstellingen ingeslopen, die wy wel alle zouden stellen, maer om redens-wille laten: voegen derhalven alleen hier achter aen eenige noodwendighste; de andere ick bidde ymmers, zal u gelieven in 't lesen te helpen ende vele regulen op hare mate te lesen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch dese navolgende mislagen leest aldus.
D'andere gelieve den goet-willgen Leser selve in't lesen te verbeteren, Vaert wel. |
|