Groot-Duitsche dichtkunst(1942)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekendEen reeks vertolkingen Vorige Volgende [pagina 142] [p. 142] Eeuwige ode Het boerenvolk, Dat de aarde in deemoed dient, De glasblazer, Diens longen daaglijks vechten met de hel, De metselaar, Die steen op steen stapelt, dag-in, dag-uit, De smid, de slotenmaker, Die rusteloos smeedt en klinkt en veilt en veilt, De timmerman, Die schrijlings op den daknok rijdt en zaagt en hamert, De mijnwerker, Die den dood belacht daar in de diepte, en wròcht, De treinmachinist, Die tusschen de signalen door den nacht raast, De stoker, Die in den scheepsbuik voor de vuren grillig naaktdanst, De chemicus, Wien giftige dampen - duivlen - geniepig besluipen, De visscher, Die op stormachtige zee de volle netten inhaalt, De moeder, Wier zorg voortdurend waakt in het stille huis: Hun aller bezige handen zijn heilig, Want waarlijk werkzaam in den oergrond des levens, Waaruit alle nieuw leven wordt, En alle Kunst, die grijpt naar het groote en grootsche Bloeit slechts òp uit dien goddelijken bodem. [pagina 143] [p. 143] En daarom is de Zonde, verwaten zich hullend In zijde en sameet - God weet het! - Voor altijd Vervloekt. Hermann Claudius Vorige Volgende