Groot-Duitsche dichtkunst(1942)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekendEen reeks vertolkingen Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] De hemel dreunt van dood De hemel dreunt van dood. De aarde bloedt Uit harer zonen wonden dag en nacht. Donkere profeten konden 't wereld-einde. Terwijl vijanden dof hun noodlot zoeken, Hoort gij, mijn Volk, temidden woede en waan, Nog heilgeroep en zijt gij groot bereid Ten offer, en werpt alle oude droomsels Ver van u af en vormt met uw wijd hart Machtige ijzeren daden en welhaast Schaamt gij u over dichters, d' eenzamen, Wagend in eenzaamheid der daden stilste. Maar is niet hij het, die altijd geloofde In de gemeenzaamheid en deze hoedde? Wanneer gij uittijgt, broeders, is hij u Nabij en roept tot elk van u zijn: Kom! Kom eenmaal nog in mijn vrij woud. Daar stroomt Uit oergesteente een koele, kostbre bron, Geschenk des hemels met den smaak der aarde - Vogels bevochtigen er de warme vleugels... Drink. Wie hier drinkt verwerft zich diepe Wijsheid. Hij ziet de Vaadren onzer tegenstanders In bond met ons, en zooals vele tochten Hun Teekenen achterlaten in het land, Zóó helder zijn hem in het scheemrig Dal Des Moords der milde geesten sporen zichtbaar. En of hij doodt of wordt gedood, hij weet: [pagina 104] [p. 104] Dit alles: zaden zijn 't slechts eener Liefde Die eenmaal bloeien zal. Veel bloed, veel bloed Moet in de aarde dringen, want niet eer Kan zij den menschen zijn ten Vaderland. Hans Carossa Vorige Volgende