Groot-Duitsche dichtkunst(1942)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekendEen reeks vertolkingen Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] De stervende soldaat spreekt: Ik heb den dood ontvangen. Land met uw blonde tuinen, Uw diepe wouden, Uw stille bergen, Duitschland, gij - Zie, ik sterf. Doch nimmer sterft mijn geloof aan U. Eén wonde sloeg mij de Dood - Uit duizend wonden bloedt gij. Land mijner Vaadren, goed, trouw land, Rood verstroomt zich mijn leven, en kust, en groet u En blinkt in het klimmende morgenrood, Duitschland, u tegen. In mijn hart beidt de Dood. Maar ik sterf sterk. Ik weet, waar ik viel, Zal geen bres ontstaan. Een ander springt Naar voren en alles Is weder gaaf. Kloeke, jonge lijven Vormen den Muur, Die Uw Vrede schut. [pagina 40] [p. 40] En achter dien Muur Spelen veilig en zorgloos De kinderen -, Reidansen in het milde gras -: Ùw kinderen, Duitschland! Land mijner Vaadren, Gereed tot den dood, Smeek dit laatste ik U af: Wanneer Uwe kinderen, Mannen haast worden en prille vrouwen, Steil, blij en vol moed, Schroei dan onze kwetsuren Schérp in hun harten, Opdat zij nimmer vergeten, Hoe zwaar voor hen Door ons werd gestreden -, Opdat zij waardig worden den helden, Die voor hèn bezweken. Duitschland, mijn Verlangen stormt voorwaarts Aan alles voorbij. Boven de dooden Zie ik U herrijzen, Schooner, trotscher, forscher dan ooit. Lachend sterf ik, Opdat gij leve, Duitschland. Karl Springenschmid Vorige Volgende