De koninklyke harp-liederen(1698)–Cornelis van Eeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 488] [p. 488] Het CL. harp-lied. Toon. Roozemond. SChoon al is den geest niet moede, Nog myn Zang-lust heel voldaan, Màtigheid (ook in het goede) Raad my sterk tot rusten aan, Na dat Ik nog eens met kragt, Wil dat elk Gods lof betragt. 2.[regelnummer] 'k Wil dat elk Dien Heer zal lòven, Die den opper-troon bewoond, En een Majesteit van bóven, In zyn laegste werken toond: 'k Wil dat all' wat léven heeft, Hem des lof en eere geeft. 3.[regelnummer] Ja, de lévenlooze dingen, Die de konste teeld en baard, Moeten zelf, en onder 't zingen, Yder na zyn eigen aard, Tot volkòmen mélody, Brengen haar vermògen by. 4.[regelnummer] Roer' dan bom, en sla de trommel, Op zyn uitgespannen vel, Mengel onder 't grof gedommel, Zagter toon en zoeter spel, Tromp en dwars-fluit en schalmey, Toegewyd aan 't vreugd-gerey. 5.[regelnummer] Blaas kromhoorens en kornetten, Blaas, van kragtiger gerugt, Lof bazuinen en trompetten, [pagina 489] [p. 489] Dat het schàtert door de lugt: Op dat elk dus verre en na, Onze vreugd daar uit versta. 6.[regelnummer] Blaas de dreunende orgel-pijpen, Zeer verschillig van geluid, Die door konstig vinger-grijpen, Slaan verscheiden toonen uit; En als leiders van den zang, Tréden voor in vaste gang. 7.[regelnummer] Blaas de zoete en zagte fluiten, Slà de rinkende Cimbaal; Slà de harpen, sla de luiten, Klok en klinkende metaal, Haakkebord en Chiter-snaar, Daar de tong zig méde paar. 8.[regelnummer] Streel de vleijende viólen, Daar de ziel door word geroerd, Daar het hert mé'e word gestòlen, En den geest om hoog gevoerd: Tot hy, bóven 't aardsche stof, Zigh verliest in Gòdes lof. 9.[regelnummer] Zing dan lustig Abr'hams zónen; Maar voegt 't herte by de mond, By de klank van zoo veel toonen, En loof zoo met zuivre grond: Loof den Heer! loof Onzen God! Lòven zy 't begin en 't slot. Vorige Volgende