Het CXXXVIII. harp-lied.
Toon. La bour d'olivet.
Uwe òver-klàre liefde-zonn',
Doen Heere! op my zoo groot een kragt,
Tot blijk van wàre dankbaarheid,
't Lof-gerugt van Uwe naam,
Met herte en ziele ben bereid
2.[regelnummer]
Ik zal my zelf niet voor den troon
Der aardscher opper-goôn,
| |
Ontzien te zingen Uwen lof,
Zoo wel als voor het hof.
Nog my niet schàmen, t'elke reis
Op het nàderen van Uw slot,
Te buigen als voor 't hof-paleis
3.[regelnummer]
'k Erkenn' my tog tot lof-gezang
Verpligt, mijn léven lang,
Uw goedheid Heere! dringt me'r toe,
En Uwe trouwe, welkers glans
In Uw' woorden blinkt, door 't werk,
Als 't zégel Uws gedugten hands,
Voerd uwen naam door 't zwerk.
4.[regelnummer]
Waar op ik roeme, en wel met grond,
Als my een onwils buy beliep,
Dat Gy mijn béde en droeve klagt,
Zeer goed-gunstig 't oore ontsloot,
Den geest verzaagt met moed en kragt,
5.[regelnummer]
Zoo dat nu al wat kroonen draagt,
Van daar 't in 't ooste daagt,
Tot daar dat ligt uit d'oogen wijkt,
Uwe eer met lof verrijkt:
En roemt uit ondervindeniss',
Dat uw troost- en heil-rijk woord,
Een hert dat regt Godhoorig is,
Voor vallen onderschoort.
6.[regelnummer]
Zy zullen, in 't hoog-wijs beleid
Verwonderd, zingen òverluid
Den roem uws Godheids uit;
Uws Godheids die wel hooge zweeft,
Tog die daarom, niet te min,
Een ziel die vroom in laegheid leeft,
Neemt tot haar wòning in.
| |
7.[regelnummer]
Gy ziet der grooten stout bestaan
Van verre, in toe-legg' aan,
En geeft, of druk 't herte òverzwom,
Mits uw redzàme regterhand
(Zijnde t' my waard uitgestrekt)
My voor een woedenden vyand,
8.[regelnummer]
Dus léve ik nu, na wille en lust,
Als die van uwe trouwe minn'
Een eind' wagt als 't begin:
Want haar standvaste duurzaamheid
(Aller vròmen wisse wijk)
Zal ook den troon voor my bereid,
|
|