De koninklyke harp-liederen
(1698)–Cornelis van Eeke– Auteursrechtvrij
[pagina 382]
| |
Zoo dat hy met die wetten,
Zijn herte en ziel vermaakt.
2.[regelnummer]
Ja 't na-zaad zelf van dézen,
Leest in de hoede Gods:
En zal gegrond-vest wézen
Zijn wé'erparty ten trots:
Want vròmer kindren staan
By God als gunstelingen:
Zoo dat zijn zégeningen
Wel tot haar òvergaan.
3.[regelnummer]
Maar zijne genàde stroomen,
(Zoo lief is Hem de deugd)
Zijn 't eygendom der vròmen
En God-geliefde jeugd:
Die vullen huis en hof:
't Gerugt van trouwe dàden,
Blijft in geheugens-blàden,
Tot onverwelkbren lof.
4.[regelnummer]
d'Opregten God-gesinden,
Zal midde in duisternis,
Hem tot een leidsman vinden,
Die 't ligt des lévens is:
Want zijn mé'ewaardigheid
En goedheid tégens de armen,
Heeft op regtvaerdig karmen,
Haar nimmer hulpe ontzeid.
5.[regelnummer]
O Zàlig! die zijn herte
Nooit stopt voor 't nood-geschrey:
Maar, van zijns naastens smerte
Gevoelig, tusschen bey,
Zijn milde hand ontsluit,
Tot géven en tot leenen,
En zet by déze en génen,
Zoo 't geld op woeker uit.
6.[regelnummer]
En, schikkende all zijn zàken,
Na keur van 't Godlijk regt,
Zal hem nooit kwaad genàken
Dat op zijn wel-stand hegt.
| |
[pagina 383]
| |
Die steeds na 't beste jaagt
Schrikt voor geen kwade màren,
Van vijands léger-schàren,
Daar lugt en aarde af waagt.
7.[regelnummer]
Vermits hy in zijn ziele,
Gerust op God betrouwt:
Die, wat hem óverviele,
Daar eeuwig 't ooge op houd:
Ja 't zal nog eens geschiên,
Dat zijne wé'erpartyen
Ten dood-val néderglyen,
En zal 't met oogen zien,
8.[regelnummer]
Hy òpend herte en handen
Na zijn vermògen lijd,
Voor de afgevaste tanden,
In màgren hongers tijd.
En of den afgrond poogt
Zijn eer-naam te verbassen,
Die zal daar tégens wassen,
Terwijl zijn kragt verhoogt,
9.[regelnummer]
Dat ziet de Goddelooze,
Waarom hy, zwart van nijd,
Op zijne wreede, booze,
Verslindse tanden bijt:
Ja eet zijn eigen hert,
Met anderen kwaad te wenschen:
Wijl nooit zulk doen der menschen,
Van God begunstigd werd.
|
|