De koninklyke harp-liederen(1698)–Cornelis van Eeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 384] [p. 384] Het CXIII. harp-lied. Toon. Het geschiede op een tijd. TReed her-voort, 't zy wie gy zijt! Die Den Opperheer der heeren, Zijt ten dienste toegewyd: Loof zijn hooge naam ter eeren; Die tot in der eeuwigheid, Lof en dank moet zijn gezeid, 2.[regelnummer] Van zoo verr' den dàgeraad Rijst met safferàne kimmen, Eer de gulde Sonne opgaat, Om het zuiden te beklimmen: Tot zoo verre daar dien gloed, Wé'er gedooft word in den vloed: 3.[regelnummer] Alzoo verr', Ja vry nog bet, Is zijn Majesteit te lòven, Die-geen pàlen word gezet, Gaande in luister all' te bòven, Wat ooit onder 't heidendom, Scepter zwaaide of troon beklom. 4.[regelnummer] Waar is nu, waar is'er een, Soo als Hy? Die de Opper-zàlen Wel bewoond, maar hier bené'en Over-oogt de laege dâlen: Dat Hy alles wende en keer', Schikke en stuure tot zijn eer'. 5.[regelnummer] Hy verheft de kleine uit 't stof, En die in veragting léven, Voerd Hy op tot staat in 't Hof: Kan ze zulke een wijzheid géven, [pagina 385] [p. 385] Dat het vorstlijk raad-vertrek, Zelfhaar lessen heeft gebrek. 6.[regelnummer] Hy is 't, Die 't onvrugtbaar lijf Sterken kan, en vrugt doen dràgen: Op dat Hy den smaad verdrijf, Van die, onder zijn behágen, Naar een zulken zégen haakt En haar blijde moeder maakt, 7.[regelnummer] Zoo dat Hy 't opregt geduld, Hoog waardéren wil en kroonen, 't Huis met lieve kinderen vuld, Bràve dogters geeft en Zònen, Vreugde en siersel voor 't gezin, Tot Gods lof en-heil-gewin. Vorige Volgende