De koninklyke harp-liederen(1698)–Cornelis van Eeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het XCIII harp-lied. Toon. Eerste Carileen Onzen Heer,, als heerscher, is omtògen Met een glans, daar Hy mé'e zit Bekleed in 't heiligdom, En oogt all-om Op all wat leeft, en zynen troon aanbid: Als van veer,, op's hémels sterre-bógen, Wàkende en met kragt omgord: De lugt en aarden-kloot, heeft Hy (hoe groot) Gespannen, gegrond vest, dat'er niets aan schort, Dat nooit zal wanken, Nog van zyne spill' Draayen nog schranken, 't Waaye dan zoo 't wil: Maar't gaat,, en staat,, na zyn gebied, Zeer net,, onverlet, Alles wat ons ooge ziet. 2.[regelnummer] Uwen troon,, rust op onwankle schràgen; En die stond van ouds-her af Op zulk een grond, ja hy Zal staan als Gy: Als Gy, wiens ryk en kòninklyken staf, En wiens kroon,, geen aanvang kend van dàgen: [pagina 316] [p. 316] Even als Gy eeuwig zyt. Maar ogh! daar komt een vloed Van tégenspoed, Aanbruisschen en ruisschen, die de dammen flyt: Als of zyn bàren, Door geen dyk of kà'en Te stuiten wàren, Nog te wéderstaan. Agh Heer,, agh keer! keer zynen loop: Op dat,, niet de stad Uwes naams, valle àverhoop. 3.[regelnummer] Want Gy kond, Gy kond zyn woede temmen, Of hy tot den hémel schoot, Wanneer een storrem-wind Als ongezind, Vast gierd en tierd, en alles néderstoot, Dat de grond,, van 't hert zig voeld beklemmen, Zelfs in de alderstoutste man. Gy houd den woesten stroom Zoo by den toom, Dat springen, nog dringen, geen oevers krenken kan: En alle Uwe eeden Staan voor't helpen in: Uw heilighéden, Doen Uw huis niet min Sieraad,, 't welk staat,, en zal U staan Ter eer',, tot 'er meer Zégen van U uit zal gaan. Vorige Volgende