De koninklyke harp-liederen(1698)–Cornelis van Eeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 195] [p. 195] Het LVIII harp-lied. Toon. Hoe legg' ik hier in déze ellende! WEl, hofsche vleyers! naast-gezéten Aan 's Kònings zyde, hoe dus van streek? Of hebt gy 't eigen-hert-gewéten Gansch afgebrand? Ik bidd' u spreek! Of is 't den aard van 't hof, te streelen? En met der vorsten gunst te spélen. 2.[regelnummer] Is u de waarheid van die wàren, By vròme zielen meest in waard'? En zoekt gy die daarom te spàren? Ik zegg' dat gy die booz'lyk spaard. Gy kend, nog agtze niet ('t is zéker) Die waarheid lieft is waarheid-spreker. 3.[regelnummer] Ey zeg my tog! hoe is 't gelégen? Ga rond: en spreek eens uit de borst: Zoekt gy my niet, by alle wégen, Verdagt te màken by den Vorst? Wild gy dus niet uw staat vergrooten, En my van troon en kroon verstooten? 4.[regelnummer] Steld gy wel ooit myn trouwe dàden, Ten besten van het ryk gedaan, Den kòning voor, in plaats van ràden Dat hy my zou na 't léven staan? Hier staat gy vast: hier moet gy zwygen, Zoo niet, u zelf van schuld betygen. 5.[regelnummer] Neen: gy vol ongeregtighéden Tot berstens toe, zyt uitgestrekt In 't herte, om alles kwaads te sméden, Dat gy met glimp van stàten dekt. [pagina 196] [p. 196] Gy weet uw moord-roll' te verbloemen; Dat bloed-spel heilig regt te noemen. 6.[regelnummer] Zoo verre is dat volk afgewéken! Zoo gansch verbasterd en verkeerd! Zoo vreemd van trouwe en waarheid-spréken! In alle boozheid uitgeleerd. Als waar de list en lust tot lògen, Van haar uit moeders borst gezògen. 7.[regelnummer] Zy zyn als kronkel-bogte de slangen, Twee-tongig, vol vergif en moord: Als de adder, die voor toover-zangen Het oore sluit en die niet hoord. Zoo zyn ze ook doof voor 't woord der waarheid, En willens blind by middag-klaarheid. 8.[regelnummer] Daarom O God! wat wild Gy wagten? Nadien by haar geen réden geld: Tast haar slegts aan met andre kragten: Slaatze en vermaal eens haar geweld. Ruk uit haar muil die stàle kiezen, Zoo zal dien leeuw de moed verliezen. 9.[regelnummer] O! doetze smelten en verteeren, Gelyk de sneeuw' voor zonne-schyn, Doet hàre pylen rugg-waard keeren, Op die daarze afgeschoten zyn. Of kerf de péze, ofbreek den bòge, Op dat nooyt schigt meer op my vlòge. 10.[regelnummer] Doet haar tot slym uit 't oog verdwynen Gelyk een slekke in pékel-kragt. Geef dat haar listig ondermynen, Mis-lukke als eene vrouwe-dragt, Een alte-vroege-en misgeboorte, Uw gramschap sluite haar kwaad de poorte. 11.[regelnummer] Toond U als Gy begind te toornen, Als 't vuur dat blaast en springt en kraakt, Een vuur geboet van groene doornen, Eer nog de pot aan 't zieden raakt. Tog daar den gloed eens na lang stòken, Het schuim doet uit de kétel kòken. [pagina 197] [p. 197] 12.[regelnummer] Dat zal den vrómen zien met vreugden, Na véle en lang-geléden pyn, Om 't lieven van opregte deugden: Ja 't zal haar lust en léven zyn, Haar in der boozen bloed te bàden, En met de voeten door te wàden. 13.[regelnummer] Zulx dat elk uit de borst zal brommen, En zingen met een helden toon: Nu is die zonne in top geklommen! Die deugde vreugd verschaft ten loon. Nu ziet men klaar, dat ménig wraakte, Hoe God all' 's menschen doen bewaakte. Vorige Volgende