De koninklyke harp-liederen(1698)–Cornelis van Eeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het XLVI harp-lied. Toon. Wat is de Meester vvys en goed. WIe vond in nood ooit vaster wyk Als God, Die als 't Hem lust, Der boozen moed will' toomt, en't ryk Herbrengt in d'oude rust: Als onzen God; Die dit zyn volk, Zoo ménig-ménigwerf, Uit ziel-benaauwtheids diepen kolk Gerukt heeft en 't verderf? 2.[regelnummer] En daarom vreezen wy nu niet, Al scheen den aarden-kloot In zee te dryven, dat hy stiet En barste met de stoot: Al storten alle bergen né'er, En maakten zee tot duin: Al spoelden hàre golven wé'er: De klippen op de kruin. 3.[regelnummer] Al beukt den woesten Oceaan Den oever dat hy kraakt, En klipp' en rots, hoe pal zy staan, Van voet en wortel raakt: Nog blyft Gods huis en heiligdom Bevestigt voor gevaar: Zyn gunst vloeid daar met stroomen om, Van zyn gewyd altaar. [pagina 159] [p. 159] 4.[regelnummer] Hy woond en wandeld in de stad Die zynen nàme voerd. Hy waakt en stryd voor haar, zoo dat Geen vyand haar ontroerd. Nooit scheen, in't ryzen van den dag, Nooit scheen het morgen-rood Zoo lief, als 't heil dat Isr'el zag, En van Gods hand genoot. 5.[regelnummer] Of't heidendom dan woed en raast, Der vorsten krygs-trompet Met moord-geschrey al-wàpen blaast, Geen vròme staat verzet. Want als zyn heersch geluid maar slaat, En dreigd het gansch heel-al, Het schudd' en kraakt, of 't uit de naad Of barst of scheuren zal. 6.[regelnummer] En Hy, op dat Hy Isr'el gansch Voor alle rampen dekk', Is ons een wal, een vaste schans, Een veilig hoog-vertrek. Dog twyfelt gy? ey! let eens hoe God alles wend en keert, Hier stuurt Hy land-verwoesting toe, Daar heeft Hyze afgeweerd. 7.[regelnummer] 't Is God Die 't woedende oorlogs dier, Als 't maar zyn hooft op beurd, De lenden kneust, de bloed-banier Aan duizend flentren scheurd. 't Is God die uit des vyands hand, Rukt pyl en bòge en speer: En steekt zyn wàgen-borg in brand, En werpt zyn tenten né'er. 8.[regelnummer] Waarom Hy zegt, zie toe! Ik ben (Dit wil Ik dat elk weet) Een God, zulk als Ik geen erkenn', Met Majesteit bekleed: Een God, daar 't onbesnédendom Voor néderbuigen moet: [pagina 160] [p. 160] En Jacobs zaad op aarde all-om, Gewillig hulde doet. 9.[regelnummer] Dus brald die regt-gedugte stem Van God, heirschàren Heer, Van onzen God, en vreestmen Hem, Wat vreestmen iemand meer? Hy is ons hoog-vertrek en slot, Voor òver-val bevryd: Dus lòve Hem elk, van nu en tot In eeuwigheid, altyd. Vorige Volgende