De koninklyke harp-liederen(1698)–Cornelis van Eeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het XXI. harp-lied. Toon. Polyphemus aan de stranden. 'K Voel my Heer! van Kònings wégen, Regt genégen, U te lòven, want hy schept Groot vermaak en lust en zoetheid, In die goedheid, Die Gy hem bewézen hebt. 2.[regelnummer] Gy hebt hem na véle smerten, Zynes herten Hoogste wille en wensch voldaan: Toen 't Uw' Goddelykheid behaagde (Als hy klaagde) Hem niet van der hand te slaan. 3.[regelnummer] Ja Gy hebt hem over-régend En gezégend, Groot gemaakt in schat en magt: Aan-en-opgevoerd ten troone, Staf en kroone. (Veel meer als hy hadd' verwagt) 4.[regelnummer] Want hy bad U maar om 't léven: En benéven Dat Gy 't hem vergunnen woud't, [pagina 65] [p. 65] Zult Gy hem nog zoo veel járen, Daar in spàren, Tot men 't léven eeuwig houd. 5.[regelnummer] Uwen zégen heeft zyn eere Wyd en veere Doen verbreiden, zoo dat hy Eindelyk, na veel tuimel-trappen Langhs te stappen, Kreeg den top van heerschappy. 6.[regelnummer] Gy hebt hem (by volle vloeden Heils en spoeden) Met een hémel-douw besproeid: Die hem drong ten diepsten gronde En ten monde Wéêr met stroomen òvervloeid. 7.[regelnummer] En mits hy op U betrouwde, Ruste en bouwde; Strekt Uw' gunste hem tot een wal: Daar hy voor't geweld der plàgers, Dryvers, jàgers, Séker agter schuilen zal. 8.[regelnummer] Want Gy hebt de magt in handen, Uw 's vyanden Trotsen moed ter neer te slaan. Ydel wat zyn hàters poogen, Haar vermògen Kan voor't Uwe niet bestaan. 9.[regelnummer] Die haar dan zoo stout verheffen, Zult Gy treffen, En ter eindeloozer schand, Met geregte gramschap vinden, En verslinden, Als een gloed die 't all' verbrand. 10.[regelnummer] Gy zult haar met stamme en takken Néder hakken, Ja ten wortel uit de grond: Zoo dat zelfs haar nageslagte [pagina 66] [p. 66] Uit 't gedagte Ràken zal, en uit de mond. 11.[regelnummer] Om dat zy haar niet ontzàgen Trots te wàgen, Door verhaatte muytery En vervloekte gruwelykhéden, Die ze sméden, Haar te kanten tégens Dy. 12.[regelnummer] Schoonz'er gansch niet mede uit wrogten, Nog vermogten, Egter bleek de wille aan elk: Dat haar zal in de oogen druipen En doen zuipen, 'T grond-zop van Uws toorens kelk. 13.[regelnummer] Want Gy zult die harde nekken, U doen strekken Tot een doel-wit, daar 't gemoed (Lang gesart) zyn wràke-pylen, Onderwylen, Dronke màken zal in 't bloed. 14.[regelnummer] Wel dan Heer! verheff' uw' nàme Door de fame Uwer magt, zoo zullen wy Synen lof met snàre en psalmen Vròlyk galmen, Tot ze aan yder kenbaar zy. Vorige Volgende