De koninklyke harp-liederen(1698)–Cornelis van Eeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het XIII harp-lied. Toon, Hoe lang, Agh Heer! HOe lang, Agh Heer! Legt naam en eer,, met my als dood in 't graf En gansch vergéten? Agh! agh! hoe veer Wend zig nu wéêr,, Uw aanschyn van my af? Agh! mogt Ik wéten Hoe lang myn ziele in zulk een angst en smert, Zal ràdeloos staan, in eygen-raed verwerd! Agh! hoe lang zweld myn vyands goddeloos hert, Van moed, Door spoed En goed. 2.[regelnummer] Agh zie my aan! Dus òverlàên,, van druk myn God! ey hoor Met médedoogen! Waar zal ik gaan? Om troost t' ontfaên,, schaft Gy geen hulpe voor Myn schreyende oogen? [pagina 38] [p. 38] Dus heldert Gy die met Uw' hémels ligt, Op dat de droefheid, nooit door òverwigt Van smerte, in my, de lust tot mynen pligt Beroof, Nog doof' 't Geloof. 3.[regelnummer] Dat myn vyand Niet (my ter schande) uitroepe, Ik hebbe hem nu Gansch òverwonnen! Neen Heere! want Myn slegten stand,, zoude ook tot smaad van U, Gedyen konnen: Als of Gy nu geen magt meer hadd', om my Te redden van myn booze wéêrparty. Dus geef dat hy zigh nimmermeer verbly, Als Ik Verwik, Of schrik. 4.[regelnummer] Nu Heere! Ik bouw' Op uwe trouw',, dat my Uw' goedigheid Zal onderschràgen: Om all' 't gejouw Dat my ooyt zou,, ontmoeten, wel-bereid Te konnen dràgen. Zoo dat myn ziele inwendig haar verblyd, En U, om dat Gy haar zoo gunstig zyt, In 't openbaar zal roemen, en altyd, Met zank En klank, Vol dank. Vorige Volgende