Het XIV. harp-lied
Toon. Verlies van heil komt uyt de zond'.
DEn waan-wys, in zyn oog vol-leerd,
Ziet alles aan van buiten,
Daar 't als van ouds all' gaat en wéderkeerd,
Uit het welk hy zal besluiten,
Meer als hy voor elk zal uiten.
2.[regelnummer]
Maar schoon al spreekt de tonge niet,
Zyn hert' roept in zyn dàden.
Daar is geen God Die naar ons omme ziet,
En zig moeyt met onze pàden:
't Zy ten goeden of ten kwàden.
3.[regelnummer]
En uit dien grond vloeyd ons, te met,
Een gansch verderf in 't léven.
Elk volgt zyn lust, die hy de pàlen zet,
Na zyn togten, die hem dréven,
Zin en magt hem vooren schréven.
4.[regelnummer]
In voegen, dat me nu 't verval
Zoo verre al ziet gekomen,
Dat in dit aardsche en ondermaansche dal,
Naauwelyks iemand word vernómen,
Die de naam verdiend van vrómen.
5.[regelnummer]
De zuivere Godsdienst krygt de schopp',
Elk (in zyn grond) versmaadze:
't Uitwendig deel is maar een zinne-popp,
Staat-lakey, en daarom gaatze
Niet in 's herten binne-plaatze.
6.[regelnummer]
't Is alles, alles, voor De Heer,
(Ja zelf het volk van letters)
Een òpene wonde, een pest-en kankerig zeer,
| |
Vuil, verrot, vol stanks en etters:
Réden, zéden, 't is all' ketters.
6.[regelnummer]
En dit gespuïs, van kennis bloot,
Aan lessen niet te binden,
Valt op Gods volk nog aan, om die als brood,
Met haar tanden te verslinden,
Waar ze maar slegts vat aan vinden.
8.[regelnummer]
Zy tastenze aan in lyf en goed,
(Om 't léven (meest) en leering)
In nàme, in fame, in vriend, in eigen bloed,
Kunst en hand-werk, gunst en neering,
Handel, wandel en verkeering.
9,[regelnummer]
Maar, O! die zoo verwaand en trots,
Zoo grouwelyk woën en woelen,
Niet passende op het oordeel onzes Gods,
Dat ze eerlang nog zullen voelen,
En haar wel den moed zal koelen:
10.[regelnummer]
Hoe zal dat haar nog eens met schrik,
En hellen-angst vervullen!
Als 't net eens valt, en zy dien doodzen strik,
Toegetrokken, voelen zullen:
Hoe zal 't hert ter kéle uit brullen!
11.[regelnummer]
En, schempers! of gy nu bespot
Der vròmen voor-gedagten,
Van vaste ruste en heyls-geniet by God,
Dieze van zyn hand verwagten,
En dit lyden op veragten:
12.[regelnummer]
Dat kreund ons niet. Wy egter, wy
Vertrouwen op Gods handen.
En ogh! of eens dien dag verscheen, dat Hy
Abr'ams zaad rukte uit haar banden,
En de klaauwen der vyanden!
13.[regelnummer]
Hoe bly zou Jacob, hoe verheugd,
En met een frisse en onverwelkbre jeugd,
In dat vreugde-jaar des Heeren,
Juichen, onder 't wéderkeeren!
|
|