De koninklyke harp-liederen(1698)–Cornelis van Eeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het VI. harp-lied. Toon, O nagt jaloerse nagt. 1.[regelnummer] EEn hert bewust van 't kwaad, Daar 't lang in heeft gestéken, Wel-kundig van den haat, Die God draagt op de zond, En van dien vaders aard, Zal zig met innig smeeken, Flux keeren hémel-waard, En spréken uit zyn grond. 2.[regelnummer] Myn God! ay niet zoo straf! Schoon u myn zonden tergen, En Ik veel stoffe gaf, Tot uwes toorens brand. Schoon myne zonden staan Voor u als hooge bergen, In tàl en máte gaan, Zeer verre boven 't zand. [pagina 15] [p. 15] 3.[regelnummer] Aanschouw myn droef gelaat! En hoor myn bitter kermen, Om voorige misdaad, Die nog de ziel benerd: Ag! wïld u over my Genàdiglyk ontfermen, Op dat Ik eenmaal vry Van zonde raake en smert. 4.[regelnummer] Myn geest bedeest, benaauwt, Staat éven als verwézen. Myn herte is heel verflaauwt, O! 't is met my gedaan. Het lighaam trild en beeft. De kragt is uit de pézen. Geen been nog voet-zóle, heeft Vermògen om te staan. 5.[regelnummer] Agh! Heer myn God! hoe lang! Hoe lang zal Ik nog lyden! Of gaat het regt zyn gang, En is vergéving uit? Ay neen! laat uw' genà Doen als op andre tyden, Dat uwe gramschap stà En 't vonniss' word' gestuyt. 6.[regelnummer] 't En lust u tog niet, Heer; Den Zondaar te verdoemen: Maar dat hy zig bekeer, Want wie zal ooit in 't graf (Der wormen woon-paleis) Van uwe goedheid roemen? Wel sny dan déze reis, My 's levens draad niet af. 7.[regelnummer] Ik ben gansch afgemat. Myn stàdig ooge-léken Maakt mynen léger nat. De trànen die Ik ween', Daar smelte Ik in en wegh; Zy wassen my tot béken, [pagina 16] [p. 16] Daar ik ten gronde, in legg' Verzonken als een steen. 8.[regelnummer] Dat heete en brakke vogt, Heeft my 't gezigt verbéten, Nu zynde in staat gebrogt, Van myne weer-party, Die hem zyn lust doet zien, Hem styft in zyn verméten: Tog hy zal spoedig vliên, Houde Ik u maar op Zy. 9.[regelnummer] Nu wegh vervloekte schaar! Weg booze! weg ontaarde! Ik worde al troost gewaar. God heeft myn stem verhoord, En zal u plotselyk Aantreffen, met den swaarde Van zynen mond, dus wyk! Opstaande voet en voort. 10.[regelnummer] Hy liet myn hert-gebed In gunstige ópen ooren: Hy heeft daar op gelet, En ziet myn smerten aan. Hy wil de minste zugt Van my, zyn dienaar hooren: En daar van is de vrugt, Dat Hy my by zal staan. 11.[regelnummer] Het God-vergéte rot Van myne dood-vyanden, Zal (elk ten smaad en spot) Verbaast en zeer ontsteld, Door schrik in 't hert getast, Verwonnen, als met de handen Staan op de rugge vast, En vlugten uyt het veld. Vorige Volgende