Op de Nieu-berymde coninglyke harp-liederen,
Door Cornelis van Eeke,
Het Boek tot den Leser.
IS iemand nu belust op Davids harp te spélen,
Hier gaat men u het oor met zoete toonen strélen,
Op God-gewyden trant, de schoonste melody
Die oyt vernuft bedagt, dat vindt men hier in my,
Die hier dan lustig is, door zang en zoete toonen,
Zyn Schepper en zyn Godt, met eere te bekroonen;
Hier is gereede stoff en middel by der handt,
Den Heer te geeven lof door zang en soeten trant.
Maar geen onreyne kan deez' liederen genaken,
Ten is geen voedzel dat die bende kan vermaken,
Maar die zyn zin en lust gestaag heeft in Gods wet,
Die werdt dit ziel-banquet tot voedsel voorgezet.
Men kan met David hier het lof des Heeren zingen.
Als gy maar Davids geest hier onder komt te mingen,
Maar die tot ydelheyt, zyn zang-lust stelt te werk,
Hoe dan meer geest en konst, hoe schadelyker werk,
Zegt eender, en met regt want geest en konst te hebben,
En deugd nog heyligheyd? ach! 't zyn maar spinne webben,
Of stricken tot de dood! een ander oogemerk
En zanggers dienen dan tot dit Godvrugtig werk.
De muzycale konst, quam van den hemel dalen,
En eyscht ook oeffenaars die na den hemel talen,
Die zal dan voeren op in 's hemels hoogen troon,
Daar m'eeuwig zingt en speelt met God-gewyden toon
En om de, melody der lieffelyke klanken,
Zal elk den koustenaar voor dese konst bedanken,
En nimmer klagte doen, van tydt of geld verquist:
Maar wel dat sulken spys zoo spaar saam werdt gedist.
|
|