| |
| |
| |
II Pieter van der Aa, boekverkoper Leiden (1677-1730) en de strijd om de privileges
Over Pieter van der Aa en zijn familieleden bestaat veel verwarring. Uit een genealogisch overzicht in de Nederlandsche Heraut 1885 p. 1, de boeken van het Leidse gilde en de boekverkopersboeken van Luchtmans bleek echter, dat er twee generaties waren met een Pieter en een Boudewijn van der Aa, die een rol in de boekhandel speelden. De stamvader, Boudewijn Pietersz van der Aa(r) was een Luthers steenhouwer en uit Holstein geboortig. In 1659 werd hij poorter van Leiden. Van de vijf zonen, die in het bewijs op de weeskamer van januari 1685 na zijn dood werden genoemd, waren drie lid van het gilde. Pieter, geb. ± 1659 was sedert 1-11-1668 leerling bij Daniel van Gaesbeeck en werd op 16-11-1677 lid, op 12-11-1714 ook nog als drukker. Hij trok zich in 1730 uit de boekhandel terug en werd op 26-8-1733 in de Oude Lutherse Kerk te Amsterdam begraven. Zijn broer Hillebrand, geb. ± 1660, was plaatsnijder en werd in 1707 lid van het gilde, vertrok later naar Indië en stierf daar ± 1721. Hij was de stamvader van het latere bekende geslacht van der Aa. De derde en jongste broer, Boudewijn, geboren 1676, werd in 1697 lid van het gilde en trouwde in dat jaar met Anna Hackius, uit een hervormde Leidse boekverkopersfamilie. Blijkens bewaarde uitgaven werkte hij van 1697-1702 meest met zijn oudere broer Pieter samen. Van 1703 vindt men nog uitgaven met alleen zijn naam. In 1706 verdwijnt zijn naam uit het boekverkopersboek van Jordaen Luchtmans.
Naast Pieter van der Aa werden in 1719 twee zonen van zijn broer Jan, die timmerman was geworden, lid van het gilde, Boudewijn Janssoon van der Aa en Pieter Janssoon van der Aa. Zij werkten aanvankelijk samen als Janszoon of Janssonius van der Aa en komen sedert 1719 tot 1736 ook als zodanig in het boekverkopersboek van Luchtmans voor. Wie van de beide broers op 21-9-1714 als Janssonius van der Aa in het album academicum werd ingeschreven, is niet zeker, vermoedelijk Pieter, 20 jaar oud en de jongste van beiden. Tot juli 1736 werkten zij samen, daarna apart. Pieter stierf ongetrouwd in 1751, na onder curatele te zijn gesteld. Boudewijn was, 44 jaar oud, op 8-6-1736 te Amsterdam in ondertrouw gegaan met Maria Croesen, een nicht van de tweede echtgenoot van zijn oom Pieter. Hij speelde o.a. ook als overman een rol in het gilde en bracht uitgaven op zijn eigen naam na het uiteenvallen van de compagnie met zijn broer. Hij stierf in 1750. In 1751 werd het fonds verkocht. De latere Leidse boekverkoper Cornelis van der Aa behoorde tot een andere familie.
Pieter van der Aa zelf trouwde in 1685 met Elisabeth Pechlin, een dochter van de Lutherse predikant Johannes Pechlin. Na de dood van zijn vrouw en kort daarop van zijn enigst kind kwam hij op 8-6-1696 voor not. D. Walschaart te Amsterdam tot een overeenkomst met haar familie om f 10000. - uit te keren tot afkoop van de aanspraken uit het mutueel testament van 2-3-1686 voor notaris L. Overmeer te Leiden. Dit bepaalde namelijk, dat de helft van de gemeenschappelijke nalatenschap na de dood van de langstlevende naar eigen familie zou terugkeren. De afgifte geschiedde op 15-4-1697 voor not. Walschaart en daarbij
| |
| |
zag Van der Aa ook af van alle aanspraken op de nalatenschap van zijn overleden schoonvader. De waarde van de bezittingen van Van der Aa moet dus aanzienlijk meer dan f 20000. - bedragen hebben. Hij hertrouwde in 1697 met Anna Margrieta Croesen, dochter van de Amsterdamse tabakskoper Hendrik Croesen. Zij stierf 15 jaar na haar man en werd op 8-10-1748 in de Oude Lutherse Kerk te Amsterdam begraven. Johanna van der Aa, de enige van de kinderen uit beide huwelijken, die de volwassen leeftijd bereikte, trouwde in 1723 met de Amsterdamse koopman Diederich Garlich, weduwnaar van Johanna Maria Pechlin. Zij stierf op 19-8-1749, hij op 12-7-1759 te Amsterdam. Zij waren niet in gemeenschap van goederen getrouwd en de aangifte voor de collaterale successie bij haar dood bedroeg een totaal van f 102413.7. -. Aan de boekhandel van haar vader herinnert dan alleen nog maar het huis aan de westzij van het Rapenburg benevens ‘zekere logie ofte galderije staande op de grond van de Academie naast desselfs ingang’, in 1749 verhuurd aan prof. Gaubius, in 1759 aan Ds. J.L. Flournoy. Blijkens het testament van Diederich Garlich van 11-5-1757 voor not. T.D. de Marolles waren de betrekkingen met Maria Croesen, weduwe van Boudewijn van der Aa, goed. Het is echter zeker, dat deze niet de opvolger in de zaken van zijn oom was geweest.
Uitvoerige gegevens over de betrekkingen van Pieter van der Aa met de Leidse Academie vindt men uiteraard in de bronnenpublicatie van Molhuysen (deel IV en V), waaruit ik enkele feiten overneem. Op 26-2-1694 werd Pieter van der Aa drukker van het Waals college als opvolger van Felix Lopes. In 1705 kwam hij met een aanbod tot het drukken van de catalogus van de universiteitsbibliotheek, die in 1716 na acht jaar van werkzaamheid werd voltooid. Na het overlijden van Abraham Elsevier op 30-7-1712 werd op 24-10-1712 de pedel Jacob Poereep tot academiedrukker benoemd in plaats van de overledene. Pieter van der Aa had uit de boedel de bovengenoemde gallerij, waarvoor op 10-2-1621 aan Isaac Elsevier precario was gegeven, gekocht. Op 8-2-1713 werd zijn rekwest om deze te mogen vernieuwen behandeld. Daar Poereep geheel in gebreke bleef, werd Pieter van der Aa op 8-5-1715 aangesteld tot academiedrukker wegens de ijver, die hij aan de dag had gelegd bij de uitgaaf van ‘notabele werken’. Misschien was er ook verband met zijn aanstelling op 18-4-1715 tot stadsdrukker. Op 8-2-1727 werd zijn verzoek om net als in de tijd van de Elsevier's - in 1712 was dit afgeschaft - het recht te hebben alle oraties, theses en carmina te drukken, daar hij 1½ pers leeg had staan, behandeld. Na een fel bezwaarschrift van 28 boekverkopers en 8 drukkers van Leiden (afgedrukt als bijlage deel V 10*), die o.a. wezen op de misbruiken van deze vroegere gewoonte en op de overvloedige rijkdom van Van der Aa, werd dit op 8-5-1727 afgewezen. Samuel Luchtmans hoorde niet bij de ondertekenaren. Misschien was de reden daarvan, dat hij in 1730 tot stads- en academiedrukker werd benoemd, nadat Pieter van der Aa op eigen verzoek ‘wegens hoge ouderdom’ op 8-8-1730 als academiedrukker was ontslagen, twee dagen later als stadsdrukker.
Blijkens de boekverkopersboeken van Luchtmans hield in 1729 Van der Aa ook met de boekhandel op; de uiteindelijke likwidatie tussen hen beiden vond in 1731 plaats.
Het is uiteraard niet mogelijk hier dieper in te gaan op de uitgaven, die op naam van Pieter van der Aa staan. Een indruk ervan krijgt men door de mededelingen van Ledeboer. Wel moet daar aan toegevoegd worden, dat naast zijn grote uitgaven op hoog wetenschappelijk peil zijn plaatwerken soms van zeer minderwaardige kwaliteit waren. Met de andere Leidse boekverkopers werkte hij niet vaak samen. Ik behandelde hiervoor de Lexicón universalis van J.J. Hofmann, een uitgaaf van 1698 van J. Hackius, C. Boutesteyn, P. van der Aa en J. Luchtmans. Pollard noemt een veilingcatalogus van 19-9-1690 van de bibliotheek van
| |
| |
Theodorus Ryckens, Catalogus exquisitorum in omnia studiorum genere librorum, die bij Pieter van der Aa en Jordanus Luchtmans verscheen (p. 329) en dergelijke catalogi kunnen er natuurlijk wel meer zijn geweest. Uiteraard hadden de Leidse collega's rekening met hem te houden - sedert 1692 was hij o.a. herhaalde malen overman van het gilde -, maar de verstandhouding lijkt niet al te best. Met enkele boekverkopers uit andere steden stond hij wel kortere of langere tijd in regelmatig contact. Dit komt ter sprake bij de hier volgende behandeling van de aanvragen van privileges bij de Staten van Holland.
Bij mijn algemene beschouwing heb ik reeds een passage gewijd aan de merkwaardige rol, die Pieter van der Aa in dit opzicht heeft gespeeld. Hier ga ik uitvoeriger in op deze aanvragen, omdat de discussies die eruit voortkwamen veel belangrijke gegevens voor de boekhandel aan het licht brengen.
Pas in 1684 begint de stroom van uitgaven van Van der Aa. Sedert 1686 zijn verschillende daarvan voorzien van privilege. Op 13-11-1686 krijgt hij blijkbaar zonder moeilijkheden drie privileges voor werken van buitenlanders, de Opera omnia van M. Malpighius en van Lazarus Rivière en het ‘Mysterium Babylonis’ van J.H. Heidegger. Op 13-5-1688 reeds krijgt hij privilege voor alle werken van de vroegere Leidse professor in de medicijnen Theodorus Craanen, die in 1687 naar Berlijn is vertrokken en daar op 27-3-1688 is gestorven.
In september 1689 kreeg hij privilege voor de Opera omnia van Cicero, waarvan hij het copierecht had gekocht op 29-12-1687 van A. Leers en 11-6-1688 van J. Hackius in publieke auctie. Dit privilege bezorgde hem geen moeilijkheden, wel het andere privilege van 15-9-1689 voor Le Grand dictionnaire historique van Moreri, met vermeerderingen van Le Clerc (zie ook noot 294). De broers Arnout en Reinier Leers verzochten de Staten dit privilege te annuleren, daar zij met de uitgever Thierry te Parijs een contract hadden gesloten voor de leverantie van een aantal exemplaren van deel III, dat eind december 1688 door een ander auteur met een nieuw A-Z samengesteld was uitgegeven, welke reeds onder weg waren en waarvoor ze hem een aantal exemplaren van de Dictionnaire van Furetière zouden leveren, die ze zelf op de pers hadden. De consideratie hieromtrent van Pieter van der Aa en Comp. (G.A.L. 113) bevatte niet alleen een uiteenzetting dat de Dictionnaire in hun uitgaaf van Paapse fouten was gezuiverd en dat deel III van de Parijse editie door hen in de twee eerste delen was geïnsereerd, maar ook een uiteenzetting, hoe onjuist een dergelijk contract van twee ingezetenen met de vijand in oorlogstijd was: tegen de verboden in werden de boeken via Duinkerken en Ostende getransporteerd. De broers Leers hadden Van der Aa gedreigd, wanneer hij hun dit privilege niet wilde overdragen, dit boek en al zijn verdere zaken te ruineren. Blijkbaar hadden de broers Leers in hun verzoek om annulatie ook het nadrukken van een buitenlandse uitgaaf gehekeld. Van der Aa kwam nu althans met een opsomming van dergelijke werken uit Engeland, Duitsland en Frankrijk, die de broers Leers zelf hadden nagedrukt. Als lichtend voorbeeld van het namaken of verbeteren van buitenlandse boeken noemt Van der Aa dan de bewerking van J. Leusden van de 5 foliodelen van M. Pool (of Polus) Synopsis criticorum, aliorumque Sacrae Scripturae interpretum, een Utrechtse uitgaaf 1684-1686. Nooit is hier
iets dergelijks verboden geweest: ‘omdat wij hier te lande voor de helft kunnen drucken van de somme die de boecken in Vrancrijk en Engeland ons selfs komen te kosten en van die hooge prijsen niet bij yder kunnen worden gekoft’. Als slot voegt Van der Aa nog toe: ‘Want door de bovenstaende maximen souden een à 2 persoonen hier te lande altoos contracten met vreemdelinge maken waarbij sij alleen die boeke mochte krijge en niemant anders, waertegen sij soo een vreemdeling soude bevrijden dat
| |
| |
noyt iets mogte werden hier gedrukt voormaels buyten gedrukt sijnde, waerdoor de verdere boekverkopers van alle winste souden verstoken wesen, en gehouden sijn 't selve altoos uyt die contractanten haer handen te halen soo duer als het haer selfs belieft’. De consideratie van Van der Aa en Comp. had het gewenst resultaat. In 1691 verscheen de Dictionnaire van Moreri met privilege bij Halma en Van de Water te Utrecht, Van der Aa te Leiden en P. Mortier te Amsterdam (zie deel III 262).
Op 11-12-1692 kregen P. van der Aa en F. Halma (een Utrechts boekverkoper dus!) privilege voor de Thesaurus antiquitatum Romanarum van J.G. Graevius, de beroemde Utrechtse hoogleraar. Het werk verscheen in 12 delen van 1694 tot 1699. Gedrukte gegevens omtrent de intekening en verrekening van kosten vindt men in het exemplaar, dat afkomstig is van Willem Vos (U.B.A., zie ook deel III 150).
In maart 1693 kreeg Van der Aa privilege voor een uitgaaf van Flavius Josephus, in april van dat jaar voor nieuwe vertalingen van de bijbel in het nederduits en frans. Dit laatste stond ongetwijfeld in verband met de compagnie van Halma, Van der Aa en Mortier, waarover ik reeds bijzonderheden gaf. Uiteindelijk bleef Mortier vermoedelijk alleen over en hij kreeg 1.4.1700 nieuwe privileges voor Flavius Josephus en geïllustreerde bijbels. (Zie deel III 262-263 en ook deel II 16).
In oktober 1699 kreeg Van der Aa privilege voor de uitgaaf van de Opera omnia van Erasmus, die Le Clerc verzorgde en die in 1703 in twee delen het licht zag. Al eerder - vermoedelijk ± 1697 - was een andere privilegeaanvraag van Van der Aa op heftige tegenstand gestoten. Stukken daaromtrent zijn bewaard in de gildearchieven van Amsterdam en van Leiden (G.A. 87, 49 en G.A.L. 113). Het eerste geeft als enige speciale belangrijke bijzonderheid, dat men in Amsterdam vermoedde, dat de ‘en Compagnie’ van het rekwest om privilege een Utrechtse boekverkoper moest zijn - stellig weer Halma. Het tweede is een gedrukt stuk van 4 pagina's, waar Van der Aa allereerst zijn privilegeaanvraag, dan het bezwaarschrift van 10 Amsterdamse boekverkopers, dat 10 punten bevat, en tenslotte zijn consideratiën daarop geeft. De aanvraag om privilege voor een ‘Thesaurus antiquitatum & numismatum Orientalium, Judaicarum, Graecarum, Italicarum, Sicularum, Sardinicarum & Corsicarum’ ‘in verscheyde stucken in folio, sijnde een versameling van de raarste boeken veeler vermaarde mannen der voorledene en dese eeuwe (wiens namen hier na voor een gedeelte staen uytgedrukt) die hun werk hebben gemaekt om de oudheden, godsdienst, en het leven van beroemde mannen, &c. der voorsz. landen te beschrijven en te verklaren, vercierd met een groote menigte curieuse kopere platen’ (meer dan 40 auteuren werden daarna opgesomd en gevolgd door een etc.) gaf uiteraard grote opschudding in Amsterdam. Blijkbaar werden de aanvragen om privileges toen nog niet officieel rondgezonden naar de steden, waar de belangrijke boekverkopers waren gevestigd. De 10 ondertekenaren van het bezwaarschrift tegen deze aanvraag (Abraham van Someren, Hendrick Desbordes, Anthony Schelte, Rombertus Goethals, Johannes Wolters, Pieter Mortier, Hendrick Boom, Hendrick Wetstein, Johannes en Gilles Janssonius van Waesberge en Gerardus Borstius) begonnen dit althans met de
mededeling, dat hen ter ore was gekomen dat Van der Aa een privilege voor de werken van meer dan 40 auteuren had aangevraagd en zijn compagnons niet noemde, zodat dit zelfs buitenlanders zouden kunnen zijn, die deel zouden hebben aan de meer dan 70 folianten. Zonder in te gaan op de bedoelingen van Van der Aa en de schadelijke gevolgen daarvan voor de boekhandel in het algemeen en de hunne in het speciaal, komen ze met 10 punten van bezwaar. Van der Aa voert hiertegen in, dat zijn Thesaurus in bewerking van J. Gronovius en anderen reeds sedert drie jaar ter perse is en dat
| |
| |
binnenkort de twee eerste delen zullen uitkomen en dat deze zal bestaan in hoogstens 10 folio's, met als antwoord op punt I, waarin over 30 of meer jaren wordt gesproken, dat hij het in 4 jaar hoopt te voltooien. Punt II dat men alles zal moeten kopen, beantwoordt hij met het bericht, dat hij aankoop per land mogelijk zal maken. Op punt III over mogelijke slordigheid van zijn uitgaaf, voert hij de reputatie van de Thesaurus van Graevius van hemzelf en Halma aan; op de bewering, dat geen geleerde ooit meer het hier gepubliceerde zou mogen bewerken, zegt hij dat hij uitsluitend de directe nadruk met dit privilege wil weren. Hierbij doet hij mededelingen over de slechte drukken van de Amsterdammers, ‘die om enkel gewin veele harer boeken in Overyssel &c. circa voor de helft der prijs dat alhier kost laten drucken alleenlijk om de kosten te sparen (daer sij dan hier een goet Hollands blad van andere tegen krijgen) waer door deselve behalven de slordigen druck, oock soo vitieus (dewijl 't behoorlijk loon der correctie daer aen oock is gespaerd) in de wereld komen, dat die met recht nevens haren Lucianus Gr. Lat. Ja selfs den Bybel in Quarto onlangs bij eenige der opposanten uytgekomen (waer aen Gods Kerke soo veel gelegen is dat correct mochte 't licht sien) in welke duysenden fauten sijn, geplaatst kunnen werden’. Als ander voorbeeld van een slecht gedrukt boek wordt Donati Roma van J. van Waesberge en J. Wolters genoemd en tenslotte wordt de Biblia critica van de opposanten aangehaald om te laten zien, dat de opposanten hier zelf met privilege doen, wat ze aan Van der Aa willen beletten. Punt IV en V en het antwoord erop laat ik in hun geheel volgen. ‘IV. Hij dus de geleerden deser landen den aanwas deser studie, en wetenschappen belet hebbende, wil oock dat deselve missen sullen 't geene vreemdelingen dien aengaende souden kunnen uytvoeren, begeerende ten
dien eynde dat diergelijke boecken elders buyten desen lande gedruckt, niet in dese landen soude mogen werden ingebracht, verhandelt of verkocht. V. Wat confusie dit nu daer en boven in de boeckhandel soude veroorsaken dat men die boeken, of waer in iets van die boeken instond, niet soude mogen hier te lande inbrengen, en hoe de vrye negotie daar door soude gestremt worden staat light te beseffen, door dien vremde boeckverkoopers op t sien van sulcke privilegien, en gevolgelijk op het beletten van haar negotie diergelijck tegen de ingesetenen van den Staat bij haar Souvereinen buyten twijffel obtineëren souden’. ‘IV. en V. De supplianten versoeken in haer request dat de voorsz. autheuren elders buyten desen lande gedrukt of nagemaekt wesende, niet te mogen in desen lande brengen, te verhandelen, ofte verkoopen, alles op verbeurte enz. sijnde iets dat altoos, (oft' moeste van onkundige boeckverkoopers sijn) in de requesten tot het bekomen van octroyen is versocht, en van Uw Ed. Gr. Mog. toegestaen, gelijk als selfs te sien is aen privilegien door Uw Ed. Gr. Mog. verleent aen eenige der opposanten; want indien vreemdelingen dat door dese clausule niet werden belet, sou souden sij van baetsoekende menschen hier te lande tot instrumenten van sulke uytvoeringen werden gebruykt, en dat hier na te drucken door Uw Ed. Gr. Mog. octroy verboden was, soude dan van vreemdelingen, of ten minsten op haer naem uytgevoert, hier te lande inkomen, en tot ruine der ingesetenen die octroy sonder die clausule hebben gedebiteerd werden, gelijk Pieter van der Aa, reets genoech schade lijd aen den Titus Livius cum notis var. 8. 3 voll. die (om dat hij met geen octroy van Uw Ed. Gr. Mog. gewapent is) door Frederick Knoch, tot Francfort in den voorleden jaren is nagedruckt, om sich te revengeren aen de Hollanders, over haer direct en indirect nadrucken der
Dolaei Opera, Puffendorfi J. Gentium, Geieri Opera, Biblia critica, en meer andere boeken, alle door eenige der opposanten aan hem Frederick Knoch, en andere boekverkopers in Duytsland naergedruckt, dewelke door dat doen soo verbittert op onse natie sijn geworden, dat de onschuldige soo wel als de schuldige daer door moeten lijden, als aen Livius voorsz. getoond is, en aen meer andere werken kan
| |
| |
werden bewesen. Waer uyt Uw Ed. Gr. Mog. kunnen sien dat de confusien met vreemden uyt sulke exempelen werden veroorsaekt, en de vrije negotie gestremt: maer niet dat vreemde boekverkoopers op het sien van sulken privilegie als de supplianten versogt hebben sich selven daer aen gelegen sullen laten leggen, en diergelijke tegen de ingesetenen van den Staet bij haare Souvereynen buyten twijffel obtineren. Gelijck der opposanten woorden vermelden, dewijl yder Souvereyn van alle tijden sijn onderdanen met octroyen heeft begiftigt, tot desselfs securiteyt tegen nydige en baetsoekende menschen, soo wel binnen als buytens lands; ja selfs in naburige landen leggen wetten dat geen boeken die aldaer sijn gedruckt, schoon sonder privilegie, van elders ook gedruckt sijnde, aldaer mogen inkomen, of werden geconfisqueert, als gedoceerd kan werden. Komende de supplianten niet weynich vreemd voor dat de opposanten soo goede sorge voor vreemde boekverkoopers omtrent der supplianten request te weeren komen te dragen, daer sij selfs haer de genoemde Biblia critica &c. naergedruckt hebben, als vooren getoont, en nevens de onschuldige sedert daervoor met gelijke munt werden betaald’. Punt VI en eveneens punt VII slaan speciaal op de afbeeldingen, die Van der Aa ook in zijn privilegeaanvraag had genoemd. Op deze kwestie, die terugging op het feit, dat Petrus Schenk, de Amsterdamse kunstverkoper, niet alleen prenten van Van der Aa had nagedrukt, maar dit zelfs ook door middel van diefstal zou hebben gedaan, ging ik uitvoerig in in een artikel over Petrus Schenk (Jaarboek Amstelodamum 1974, p. 120, zie ook p. 114). Op punt VIII, dat Van der Aa auteurs had opgenoemd, waarop reeds privileges waren gegeven, betoogde deze, dat hij bereid was Maimonides, Ar. Montanus, Sigonius, Moncaejus en T. Livius (opgenomen in de Biblia critica) te schrappen. Punt IX, dat Van der Aa met zo'n privilege ‘genoegsaam de
geheele directie van den boeckhandel deser landen in sijn maght soude bekomen’, beantwoordde Van der Aa door niet alleen te wijzen, aan de hand van de gedrukte intekeningconditiën, op de Biblia critica, waarvan men hetzelfde kon zeggen, maar ook op verschillende ergerlijke praktijken van de Amsterdammers. Zij eisen, wanneer anderen iets goeds blijken ondernomen te hebben, dat ‘haer portie soude moeten werden gegeven, of tot uytkoping dat ten minsten aen haer wierden eenige exemplaren om niet gegeven, en daer en boven een partye overgedaen sonder winste, ten selven prijse gelijk die in den druck de ondernemers van werken quamen te kosten’. Voorbeelden zijn Poli Synopsis Criticorum, fol. 5 voll. en Hofmanni Lexicon Universale, fol. 4 voll.; Wetstein en enige andere van de opposanten hebben gedreigd dit laatste anders in een ander land te laten nadrukken. Van Wetstein wordt dan bovendien nog verteld, hoe hij 4 à 5 jaar eerder Gronovius heeft geraadpleegd over een verbeterde uitgaaf van de Parijse en Frankfortse drukken van Eusebius etc. cum notis Valesii, fol. 3 voll., maar daarna ondanks de beschouwingen van Gronovius de gehele Frankfortse druk heeft opgekocht en deze met een nieuwe titel met adres Amsterdam, voorzien van privilege, in omloop heeft gebracht, waardoor Gronovius belet wordt met een eigen bewerking te komen. Boekverkopers in Rotterdam en Leiden hebben al ervaren, dat de Amsterdammers hen verhinderen privileges te verkrijgen. Punt X vermeldt, dat Van der Aa zijn Cicero voor f 12. - à f 15. - verkoopt (omdat op grond van zijn privilege anderen niets van Cicero mogen drukken), terwijl Elsevier en Hackius hun niet veel kleinere uitgaaf van Cicero voor f 6. - verkochten. Van der Aa somt op, wat zijn Ciceronis Opera, onder toezicht van Gronovius uitgevoerd, voor voordelen biedt boven de uitgaaf van Elsevier en Hackius en zegt, dat men hem per 100 exemplaren
f 10.5. - heeft geboden en Wetstein op 1-11-1692 voor het gehele restant van 1350 exemplaren f 8.14. -, wat niet gebeurd zou zijn als het niet zoveel waard was. De f 6. - voor de druk van Elsevier en Hackius, uitgegeven door Schrevelius, is alleen ± 1665
| |
| |
voor een groot aantal tegelijk betaald, omdat de drukkers toen vreesden dat de Cicero Manutii, die werd uitgegeven, hun druk zou ruineren. Daar P. van der Aa en Comp. ‘staende desen oorlogh’ na de Cicero ook ‘Munting Kruydboek fol. 2 voll., Gyraldi Opera fol. 2 voll. en soo veel stucken van den Thesaurus antiquitatum Romanarum’ hebben uitgegeven, is de jalousie van de opposanten zo groot geworden, dat ze trachten hem het verkrijgen van privilege te verhinderen om al het beste van zijn werk te kunnen nadrukken. ‘Stellende eenige der opposanten verscheyde harer slordige drucken die wel ten minsten een derde minder per blad haer kosten, ten selven prijse als P. van der Aa de Cicero steld, namentlijk Poiret de Eruditione, bij Wetstein gedrukt, en als 't beter uytgevoert is, wel dubbeld soo veel als aen de Hertspiegel, in Octavo, en andere boeken bewesen kan werden, 't geen een middel soude sijn, indien hij daer niet in voorsag, om hem te verderven, gelijk aen D. Elzevier Sal. en meer andere eerlijke boekverkoopers is geschied, die 6 duyten waerde gaven, en maer 4 duyten tegen bequamen, dat niet als te laet, en tot haer schade vernamen’. Dit is de reden, waarom Van der Aa en Halma bij de aflevering van de delen van de Thesaurus van Graevius het aantal bladen en platen met de kosten daarvan hebben meegedeeld. Tenslotte betoogt hij, dat het de opposanten om het magnificat te doen is. De invloed van de stad Amsterdam was blijkbaar groot en Van der Aa kreeg zijn privilege niet. De Thesaurus Graecarum antiquitatum van J. Gronovius verscheen als eerste van 1697 tot 1702 in 12 delen bij Petrus (et Balduinus) van der Aa in Leiden. Het exemplaar op de U.B.A. heeft weer voorin geplakt een preciese berekening van de kosten, op ordinair en op groot papier.
In oktober 1699 en juni 1702 kreeg Van der Aa privileges voor resp. de Opera omnia van Erasmus en het Grand Theatre historique van Gueudeville, zonder dat iets blijkt van speciaal verzet daartegen. In de herfst van 1703 begaf hij zich echter weer op het zelfde terrein als in 1697. Nu werden de privilegeaanvragen wel officieel in de verschillende belangrijke steden overgelegd om advies. In het memoriaal van het Amsterdamse gilde vindt men op 21-11 en 7-12-1703 een uitvoerig verslag hierover. Bij de losse stukken (G.A. 80, 61) vindt men een copie van het rekwest van Van der Aa met een copie van een brief van hem van 1-11-1703 aan Mr. Pieter Marcus, pensionaris van Leiden, waarin hij deze bedankt voor de notificatie en de hoop uitspreekt, dat hij het privilege gauw machtig zal worden daar de Thesaurus over 14 dagen zal uitkomen. De aanvraag strekte zich niet alleen uit over de Thesaurus antiquitatum et historiarum Italiae van Graevius, maar ook over alle prenten, in zijn grote en kleine werken bijeengebracht. Bekend was te Amsterdam, dat hij op 4 dec. e.v. een grote verkoping had belegd, ‘waaruyt men klaarblijkelijk kan sien dat hij niet anders voor heeft dan dusdanigen generalen privilegie geobtineert hebbende, die privilegie dan te splitsen en een yder kooper van het een of ander werck een aparte privilegie op te veylen, waaruyt seekerlijk seer hevige dispuyten en verwerringen onder de boek- & kunsthandelaers sal moeten ontstaen’. De Leidse pensionaris was blijkbaar een grote steun voor Van der Aa. De Amsterdammers hadden van hun pensionaris, Mr. Willem Buys, ditmaal althans, niet zo'n directe medewerking. Op 7 dec. ontbood hij de overlieden Borstius en Conijnenberg, eveneens naar aanleiding van een ongunstig advies over een aanvraag om privilege door L'Honoré (zie deel III 209): ‘Sijn Edl. sustineerde dat de overluyden in 't generaal wat te difficyl hun toonden omtrent de privilegien; of het niet beeter waar dat men aen niemandt
na deesen meer privilegie verleende. Dat Mijn Heeren van Amsteldam al dikwijl in de vergadering van de Staten van Holland een verwijt moesten hooren, dat er geen privilegien mogten doorgaen dan voor de Amsteldammers’. Wat Van der Aa betreft kwam Buys met de
| |
| |
blijkbaar weer door hemzelf aangevoerde argumenten over de Biblia critica, die hiervoor al zijn behandeld. In het Memoriaal staat dan: ‘Wij antwoorden hierop, voor eerst dat Pieter van der Aa seer ruw te werk ging met privilegien, veele twist & verwerringen brouwde. Dat hij nu op desen dagh te Leyden besig was met sijn goet te verkoopen, en dat hij de privilegien al opveilde, alvoorens hij se magtig was, dat dese manier van doen soo exorbitant was dat men dergelijken nooyt had gehoort, en sig daarover schamen moest. Dat niemand ooyt bedagt had privilegie te versoeken als hij uyt sijne boekneering scheyde, dat het niet dan op bedrog was aangelegt’. Buys, die zegt, dat hij één of twee jaar eerder al door Boom over deze zaak is ingelicht, verdedigt de aanvraag van Van der Aa en betoogt, dat ook een aanvraag om privilege door Adriaan Beman te Delft onnodig wordt opgehouden. De twee overlieden antwoorden, dat dit niet hun schuld is, want dat ze op die aanvraag direct gunstig hebben geadviseerd ‘en daarenbooven nog onder de hand gewaarschouwt, dat hij de kosten van privilegie wel mogt spaaren, alsoo hij voor het nadrucken niet behoefde te vreesen’. Buys stelde voor de beide privileges voor Beman en Van der Aa te laten passeren, ‘mits daarbij te stellen, dat se wierden geconsenteert op die werken soo als se souden uytkoomen in 't geheel en ook ten deelen, soo dat niemand eene van de stucken of deelen souden mogen nadrucken &c.’ Verder vroeg hij om een advies van het gilde over de kwestie, of het niet beter zou zijn alle privileges te stremmen, om 11 dec. mee naar de dagvaart te nemen. Van 10-12-1703 dateert het advies van het gilde, ‘dat het buyte twijfel beter is in het geheel geen privileges te verlenen dan deselve soo ruimschoots uit te breiden, gelijk die nu onlangs van eenige boek- en kunstverkopers zijn versogt en uitgegeven’. Wel is het mogelijk enige bepalingen te maken om
processen en confusiën te vermijden, I kerk- en schoolgoed voor privileges uit te sluiten, II in privileges op boek- of kunstkaarten altijd de clausule op te nemen ‘sonder te benadeelen die geenen die reeds te vooren eenige derselve gemaakt ofte uytgegeeven hebben’, III de privileges te bepalen tot één boek, ‘gelijk voor desen den versoekers van privilegien altoos zijn afgeweesen, wanneer meer dan op een boek privilegie versogt wierd; in welken tijdt de aensoekers ook soo menigvuldigh niet waaren, nog soo veel strikken zijn gespannen om andere te vangen’. Tenslotte verzekeren ze, dat geen van de Amsterdamse boekverkopers iets heeft tegen het privilege voor de Thesaurus antiquitatum Italiae, zoals die gedrukt is, maar dat het hard zou zijn dat uit te strekken tot de ten dele nagemaakte platen en kaarten, ‘waardoor deselve booven de schade reedts door het naamaaken hun toegebraght, ook souden gestooten worden uyt de possessie van haar eygen goet’. Om deze reden zou een apart privilege op het lange register van kunstplaten en kaarten nog minder behoren te worden toegestaan. Op grond daarvan kreeg Van der Aa zijn privilege voor de Thesaurus antiquitatum et historiarum Italiae van Graevius nog in dec. 1703; in 1704 verscheen het eerste deel. Beman zag blijkbaar af van het privilege. In december 1703 vindt men er althans geen op zijn naam.
Privileges van 1705 juli voor Les Delices d'Italie (van de Rogissart), aug. voor de Voornaamste zee- en landgezichten uit verschillende talen 1246-1691 en nov. voor Les Delices d'Espagne et de Portugal (van J. Alvares de Colmenar) et de la Grande Bretagne (van J. Beeverell), van 1707 april voor Arnoldi Vinnius' 4 libros, gekocht op de veiling van Blaeu en Comp., en van 1709 maart voor Les Delices de l'Europe kreeg Van der Aa blijkbaar zonder moeilijkheden.
Ondertussen was in 1708 een nieuwe poging gedaan om tot een betere regeling voor het verlenen van privileges te komen. Op 21 juli werd door de Staten een gedrukt vertoog in handen van de gedeputeerden van Dordrecht gegeven om er advies over uit te brengen. Het
| |
| |
best geannoteerde exemplaar daarvan vindt men in het gildearchief van Leiden (no. 110). Het ging uit van 2 boekverkopers van Delft (Adriaan Beman, Andries Voorstad), 2 van Dordrecht (Dirk Goris, Joannes van Braam) van 12 van Amsterdam (Hend. Boom, H. Wetstein, J. Wolters, J. Conijnenbergh, Corn. Danckerts, P. Rotterdam, R. Wetstein, H. Schelte, Jac. Borstius voor de weduwe J.J. van Waesberge, P. Mortier, P. Sceperus, F. Halma), ‘allen supplianten wegens nadruk hen overkomen’. Zes punten van bezwaar werden opgesomd: 1. soms wordt privilege verzocht voor verschillende boeken tegelijk, die geen verband hebben; 2. vele ‘buitenluiden’ laten door ingezetenen privileges vragen, die er zelfhaast geen deel in hebben; 3. ze voegen dan ‘in Comp.’ toe; 4. ze vragen privilege op collecties en voegen zo boeken in, die al met privilege zijn gedrukt; 5. privileges op school- en kerkboeken en auctores classici worden gevraagd om de prijzen te kunnen verhogen; 6. ‘dat veele ingesetenen van deze provintie (waaronder de Fransse vlugtelingen wel meest uitmunten) zich niet ontzien boeken van hunne mede-ingesetenen, gemunieert met octroyen van UEd. Groot Mog., of selfs na te drukken, of door andere buyten 's lands (met dewelke zij daarover colludeeren en daar in participeeren) te doen nadrukken; dikwils met zulk een onbeschaamtheyt, dat zij zelfs de naam van den origineelen drukker en het octroy bij dezelve van UEd. Groot Mog. geobtineert, daarvoor komen te drukken, en daardoor op een zeer malitieuse en irreverente wijze te misbruycken, en te quetsen de authoriteyt van UEd. Groot Mog. met derzelver octroyen en privilegien in diervoegen illusoir te maken, ende ten eenemaal buyten executie en effect te stellen’. Dit komt allermeest voort uit de lage boete van f 300. - (in andere landen f 3000. -, Frankrijk zelfs f 9000. -), want de daaraan verbonden confiscatie is van
wege de hoge kosten van vervolging dikwijls niet uitvoerbaar. Ter redres van deze 6 punten wordt voorgesteld: 1. dat ieder privilege slechts voor 1 boek mag dienen, dat de titel van het rekwest moet hebben; 2. en 3. dat ieder privilege dat voor niet-ingezetenen blijkt te zijn of grotendeels voor niet-ingezetenen, van geen waarde zal zijn en dat namen en woonplaatsen van rekwestranten om privilege in het rekwest moeten worden opgegeven; 4. dat in collecties geen boeken, die al met privilege zijn gedrukt, mogen worden ingevoegd, tenzij met consent van de eerste drukker; 5. dat voor school- en kerkboeken en auctores classici alleen in geval van nieuwe commentaren, indices etc. privilege kan worden verleend; 6. dat de boete verhoogd wordt tot f 3000. -.
De pensionaris van Dordrecht, D. van den Santheuvel, maakte op grond hiervan een ontwerp tot redres van de grieven. Het lijkt mij, dat we dit ontwerp terugvinden in een geschreven project, bewaard bij de stukken in Leiden, waarvan de strekking slechts op kleine punten afwijkt van het bovengenoemde, o.a. dat het privilege geen waarborg voor de inhoud geeft en dat de bibliotheek in Leiden een exemplaar moet krijgen. Bij de stukken in Leiden zijn ook enkele beschouwingen gevoegd en copie van een schrijven vermoedelijk aan de pensionaris Marcus, van januari 1709. Onverdeelde instemming met de voorstellen bestaat er zeker niet. Men denkt o.a. over aanstelling van 2 of meer commissarissen uit het Hof van Holland, die zonder vorm van proces kunnen oordelen of iets nadruk tegen een verleend privilege is, en aan een verklaring onder ede, dat men minstens de helft bezit van het werk, waarvoor privilege wordt aangevraagd, en daardoor gevrijwaard wordt voor het noemen van de naam van de correspondent elders. In hoeverre Van der Aa, die in 1708 overman van het gilde was, hierin de hand had, blijkt niet.
In het archief van het Amsterdamse gilde zijn de stukken zonder nader commentaar bewaard (G.A. 57, 71 en 85). Maar het volgend jaar krijgt men dat wel naar aanleiding van een nieuwe aanvraag door Van der Aa om privilege (G.A. 80, 65-69). Dit betrof de Rationarium
| |
| |
temporum van D. Petavius, die in 1707 bij F. Halma was verschenen en van hem door Van der Aa was gekocht. Het rekwest werd op 2-10-1709 in handen van overlieden gesteld om advies (KS 249, met verkeerde datum!). Het advies van begin oktober luidde niet ongunstig; slechts eiste men dat taal en formaat zouden worden opgegeven. Op 7-12-1709 schreef Van der Aa een brief aan een van de burgemeesters van Amsterdam. De overlieden van het gilde, die dit schrijven kregen om bericht erop te geven, veronderstelden dat het burgemeester G. Pancras Mzn moest zijn. Van der Aa berichtte hierin, dat pensionaris Marcus hem had gezegd, dat enige Amsterdamse boekverkopers moeilijkheden over dit privilege maakten, omdat het werk reeds met continuatie in het Frans te Amsterdam was gedrukt. Van der Aa verklaarde, dat dit niet het geval was en dat hij het uit Parijs had laten komen, maar de continuatie met walgelijke onwaarheden had laten vervangen door een additamentum van prof. Perizonius. Op 13-12-1709 deelden de overlieden Schouten en Rotterdam aan burgemeesters mede, dat ze al meer dan een jaar lang getracht hadden een verbetering voor de privileges in te voeren, dat de pensionaris van Dordrecht een ontwerp tot redressering van de grieven had opgemaakt, welk door de boekverkopers van andere steden was aangenomen, maar door Leiden ‘(ongetwijfeld door inductie van Van der Aa)’ was tegengehouden. Andere Leidse boekverkopers hebben comparities belegd, waar Van der Aa al tweemaal heeft geweigerd te komen. Zij stellen daarom voor, dat Van der Aa met de twee pensionarissen nu daarover zal disputeren. Van der Aa kreeg op 16-1-1710 zijn privilege voor het werk van Petavius, dat in 1710 verscheen, maar omtrent de nieuwe regeling van de privileges geschiedde niets.
We zijn nu aangeland bij de overeenkomst van 8-3-1710, die zoals we zagen reeds eerder in dat jaar werd voorbereid, van de belangrijkste boekverkopers - vooral ten opzichte van de buitenlandse handel - in Amsterdam, Leiden, 's-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht. Dat Van der Aa, één van de allerbelangrijkste, hier niet bij was, zal na de voorgaande uiteenzetting geen verwondering hoeven baren. Waar de regeling van privileges door zijn toedoen mislukte, probeerde men kennelijk Van der Aa op deze wijze in onderling overleg te lijf te gaan. De overeenkomst bleef echter, zoals ik uit de taxatielijst van begin 1710 kon aantonen, een dode letter.
De volgende aanvraag van Van der Aa om privilege gold een aantal tractaatjes, waarvoor Van der Aa een contract had gesloten met N. Gueudeville voor vertaling: Les Eloges admirables des choses merveilleuses, L'Eloge de la folie par Erasme, L'Utopie de Morus et Les Comédies de Plaute, ‘in sulke taalen en formaaten’ als hem goed zou dunken en bovendien met een boetebeding van f 3000. -, daar zoals Van der Aa betoogde f 300. - (waarvan hem slechts 1/3 ten deel viel; de andere 2/3 aan de officier en aan de Armen) veel te weinig was om de kosten van een vervolging van een nadrukker te dragen, wat hem nog net gebleken was bij drie andere boeken van hem, met privilege verschenen, die waren nagedrukt (Archief Staten van Holland no. 1667 en G.A. 80, 84). De aanvraag van Van der Aa kwam vlak na 10 januari 1715 bij het Amsterdamse gilde om advies. Dit adviseerde ongunstig, maar Van der Aa hield blijkbaar aan. De gebeurtenissen, die daarop volgden, achtte men zo belangrijk, dat een verslag ervan werd opgetekend (G.A. 87, 86). De overlieden Cornelis Danckerts en Rudolph Wetstein behandelden de zaak en brachten het rapport uit. Ze begonnen te vertellen, dat al verschillende steden vroeger om die verhoging van boete hadden verzocht, voornamelijk ook Amsterdam in 1709, maar dat dat toen door toedoen van Van der Aa en pensionaris Marcus van Leiden was gestuit, zodat J. Wolters en R. Wetstein als gecommitteerden uit de overlieden niets hadden kunnen uitrichten. Nu hadden
| |
| |
ze van de pensionaris Jacob de la Bassecour gehoord, dat de zaak op 15-5-1715 weer in de Staten zou worden verhandeld. Zij gingen daarom persoonlijk naar Den Haag. Op 16 mei vroeg Van den Santheuvel, de pensionaris van Dordrecht, (stellig nog mede op grond van de opdracht van 21-7-1708!) hen, wat ze tegen het privilege, dat Van der Aa had aangevraagd, voor bezwaren hadden. Ze antwoordden, dat de Amsterdamse boekverkopers, Beman van Delft en Luchtmans van Leiden benadeeld zouden worden wegens hun copieën van Plautus. De pensionaris Marcus van Leiden gaat daartegen in. De Amsterdammers willen graag de Leidenaren Van der Linden en Luchtmans bij het besogne hebben en vertrouwen pensionaris Marcus niet. Ze sturen daarom zelf een schrijven naar Leiden. Luchtmans en Van der Linden blijken ‘niet weinig verset’ over Van der Aa, die voor hen alles verborgen heeft gehouden! Tenslotte komen niet alleen deze twee maar ook Du Vivié en Haak uit Leiden naar Den Haag. Op het besogne moet Van der Aa zijn rekwest tonen en wordt gedwongen te schrappen ‘in generley spraack te drucken’. Uiteindelijk staan de anderen het privilege toe uitsluitend voor de Franse vertaling van Gueudeville. Van der Aa begint te opponeren en te zwetsen over zijn Thesaurus antiquitatum Romanarum in 12 stukken in folio en zijn Thesaurus antiquitatum Graecarum in 13 stukken in folio ‘(dog vergat daar bij te zeggen hoe hij het met intekenaars haar geld uytgevoert had)’ en dat hij nu weer zo'n collectie wil drukken en die vooraf niet wil specificeren, omdat er achteraf tractaten bij kunnen komen en hij die niet wil openbaren, zodat iedereen er zich meester van kan maken. Het is duidelijk, dat men weer tot de behandeling van het ontwerp van 1708 was overgegaan, nadat men eerst de aanvraag om het speciale privilege had besproken. Ter bestrijding van art. 2 en 3 betreffende het noemen van de compagnons - speciaal tegen Van der Aa gericht! - betoogt
die, dat hij niet wil publiek maken, met wie hij handel drijft. Pensionaris Marcus neemt het voor hem op, maar de andere Leidenaren gaan tegen hem in. Alle gemoederen zijn in hevige beweging en tenslotte zegt de pensionaris van Dordrecht, dat ze onderling weer moeten overleggen en dat dan ieder aan zijn eigen pensionaris een vertoog moet geven. De pensionarissen zullen dan een formulier van privilege formeren. De Amsterdammers besluiten daarna, ‘dat het dienstiger was iemands kwaadwilligheit in iets toe te geven, als een nuttige zaak ten beste van de generale boekhandel te laten verloore gaan’. En ieder geeft aan zijn pensionaris een met de pen veranderd vertoog. Het privilege, dat beperkt werd tot ‘'t Frans volgens de traductie van Gueudeville’, werd reeds op 17-5-1715 verleend aan Van der Aa, met het boetebeding van f 3000. -. De pensionaris van Dordrecht bracht zijn rapport uit in de vergadering van de Staten van 28-6-1715 volgens het appointement commissoriaal van 21-7-1708 (er staat ten onrechte 21-5). Ik laat hier de tekst van de uiteindelijke resolutie volgen:
‘Waer op gedelibereert zijnde, is goetgevonden ende verstaen, dat niet sullen mogen werden versocht eenige octroyen tot het drucken ende verkopen van boecken onder verkeerde tituls, maer dat in de requeste sal moeten werden gestelt de rechte naem of namen van het boeck ofte boecken waer op soodanige octroyen sullen werden versoght.
Dat de boecken, waer op de voorschreve octroyen sullen werden versoght, sullen moeten toebehooren in vollen eygendom, ten minsten voor het grootste gedeelte, aen ingezetenen van desen lande, ende hier te lande gedruckt sullen moeten zijn.
Dat in cas van het versoecken ende obtineren van octroyen op collectien ofte corpora, in de selve niet sullen mogen werden geinsereert eenige boecken, dewelcke bij andere ingezetenen van den Staet reets zijn gedruckt, ten zij met consent van de eerste druckers.
Ende ten opsichte van School- ofte Kerckboecken, mitsgaders oude Auctores Classici, geen verdere octroyen sullen mogen werden versoght, als op de annotatien, commentarien,
| |
| |
indices, &c. die op nieuws daer bij gevoeght sullen werden.
Alles op poene van nulliteyt, en onwaerde van de versochte en geobtineerde octroyen.
Ende sal aen alle van de voorschreve hier na te accorderen octroyen van dese resolutie copie werden geattacheert, ten eynde dat de impetranten van dien daer van geen ignorantie konnen pretenderen.
Ende eyndelijck, dat de poenaliteyten tegens die geenen, die eenigh boeck, waer op octroy is geobtineert, in het geheel ofte ten deele komen na te drucken, ofte elders nagedruckt in dese provincie komen in te voeren, uyt te geven ofte te verkoopen, in de formulieren van octroy ordinaris gestelt op drie hondert guldens, voortaen sullen werden verhooght ende gestelt tot drie duysent guldens, ende dat telckens soo meenighmael, als de selve sullen werden achterhaelt, ende dat de formulieren van octroy daer mede geamplieert sullen werden’.
Van der Aa was weliswaar overwinnaar wat betreft de formulering omtrent de compagnons gebleven, maar had op andere punten weinig of niets bereikt. Zijn latere aanvragen om privilege gaven dan ook blijkbaar niet veel moeilijkheden meer. Hij verwierf ze nog voor de volgende werken: sept. 1717 herdruk van Les Delices de la France en van de Voornaamste zee- en landgezichten, vermeerderd en in het Frans, juli 1719 Colloques d'Erasme, vert. Gueudeville, nov. 1719 's-Gravesande Physices elementa mathematica, juni 1721 verdere delen van de Thesaurus antiquitatum et historiarum Italiae, jan. 1723 Tabulae chronologicae imperatorum... ad annum 1714 (ondanks ongunstig advies van Amsterdam) en jan. 1723 's-Gravesande Philosophiae Newtoniae institutiones. Alleen bij de aanvraag van 1721 blijkt iets van verzet, dat met succes werd bekroond. Het waren ditmaal de gezamenlijke Haagse boekverkopers, die protesteerden. Daar Den Haag niet vertegenwoordigd was in de Staten van Holland, kreeg het gilde hier de privilegeaanvragen niet om advies. Blijkbaar werden deze onderhands - misschien door de andere boekverkopersgilden - wel tot hun kennis gebracht. In dit geval kwamen de Hagenaren dus direct met hun bezwaren bij de Staten. In het Amsterdamse gildearchief is behalve een foliovel met een gedrukte lijst van alle auteuren, die Van der Aa in de Thesaurus wilde opnemen, ook een copie van het rekwest van de Hagenaren om over deze privilegeaanvraag, waarin voorkwamen ‘verscheiden clausulen, dewelke niet alleen aen verscheiden supplianten, maar zelfs aen de boeck-negotie in het generaal prejudicabel’, gehoord te worden, samen met de copie van de privilegeaanvraag bewaard (G.A. 80, 138). In de gedrukte resolutiën van de Staten van Holland van 27-6-1721 vindt men het verslag van Alb. Fabricius, de pensionaris van Haarlem, die volgens appointement commissoriaal van 18 juni de bezwaren van de Hagenaren had moeten onderzoeken. Deze hadden zich tenslotte accoord verklaard
met een privilege voor de Thesaurus antiquitatum & historiarum Italiae, Neapolis, Siciliae & Sardiniae van J.G. Graevius, met voorrede van P. Burmannus in 10 folio delen, mits dit niet betrekkelijk was op Philippi Paruta Sicilia numismatica, in het Italiaans met verscheidene platen, volgens de titelplaat te Lyon gedrukt. Houders van dit boek zouden het mogen verkopen en indien gewenst mogen nadrukken, maar alleen in het Italiaans en met deze platen, zonder vermeerdering van tekst of platen uit het bij Van der Aa gedrukte. De bovengenoemde lijst van auteurs (waarbij Paruta), hier 4½ pag. druks, besluit de resolutie. Het bedoelde boek, waarvan de Hagenaren blijkbaar nog een grote voorraad hadden, was een slechte bewerking van Marc Maier, verschenen in 1697, van de oudere edities van 1612 Palermo en 1649 Rome (bewerking L. Agostini). S. Havercamp verzorgde de uitstekende uitgaaf in het Latijn voor de delen VI-VIII van de Thesaurus, die in 1723 verschenen.
De ‘gesamentlijke boekverkopers van 's-Gravenhage’ waren Abraham de Hondt, Jacob
| |
| |
van Ellinkhuysen, P. van Thol, P. Husson, Henri van Dole, W.D. Voys, T. Johnson, Chr. van Lom, Pierre Gosse, J. van Duren, Ch. LeVier en P.D. Hondt, die in een rekwest antidotaal aan de Staten verzocht hadden geen privilege toe te staan, voordat zij gehoord waren. Van der Aa richtte zich op 22-6-1721 tot Fabricius zelf met het verzoek dit te mogen inzien. Volgens hem handelden de Hagenaren louter uit jalousie en dwongen hem zo het verschijnen van enige delen uit te stellen. (Staten van Holland no. 1384.)
Na het gereed komen van de Thesaurus, waarvoor men f 440. - betaalde, kwam Van der Aa met een nieuw reusachtig werk, La Galérie agréable du monde, dat in 66 boeken in 27 delen verscheen en voltooid werd in 1729. Het intekeningformulier is afgebeeld bij Koeman die in deel I p. 1-33 Pieter van der Aa behandelt: Er zouden slechts 100 exemplaren worden gedrukt en de prijs zou f 416. - bedragen. Koeman geeft een uitvoerige beschrijving van de delen en de voor hem belangrijke kaarten en gezichten. Voor dit werk vroeg Van der Aa geen privilege aan.
Na het gereed komen van dit werk trok Van der Aa zich terug uit de boekhandel en in 1730 ook als stads- en academiedrukker, zoals ik reeds vermeldde. Blijkens het apparaat op het Instituut van Neophilologie te Amsterdam is een groot aantal catalogi van hem bewaard. Hier beperk ik mij tot de twee grote veilingcatalogi van 20-9-21-10-1729 en van 19 sept. 1735 etc. bij het scheiden uit de boekhandel en na zijn dood. Archer Taylor beschrijft ze beide. Catalogi van de veilingen onder de boekverkopers van 17-8-1716 en 31-5-1735 van de weduwe, die men in het auctieboek van Luchtmans vermeld vindt, zijn niet bewaard. Op de laatste veiling kocht Luchtmans 210 exemplaren van de Catalogus bibliothecae Lugd. Bat. folio met 1/2 copierecht zonder platen voor f 2. - per stuk, f 420. -. Luchtmans kocht in totaal voor f 740.13. - en op naam van Haak nog voor f 51.4. -. Het rabat voor contante betaling, op 7-9-1735, bedroeg f 12.10.-.
De neven Janssonius van der Aa kochten op deze veiling de exemplaren met copierecht van Aretaei Cappadocis de causis et signis acutorum et diuturnorum morborum libri quatuor in de bewerking van Boerhaave, dat in 1731 bij Pieter van der Aa was verschenen. Direct na de veiling vroegen zij hiervoor en tegelijk voor een aantal medische werken van de Harderwijkse professor Joh. de Gorter en voor de derde druk van Jaspar de Hartogh, De Wegwijzer der Eenvoudigen, privilege. Deze aanvraag stuitte blijkbaar niet op bezwaren en op 17-9-1735 werd dit drievoudig privilege verleend. De oude titelpagina werd vervangen door een nieuwe met het adres ‘Lugduni Batavorum apud Janssonios van der Aa 1735’ en vermelding van het privilege, dat ook werd afgedrukt. Het boek met op de laatste pagina het bekende vignet met de initialen PVA was verder geheel ongewijzigd.
De weduwe van Pieter van der Aa kreeg in april 1736 verlenging van het privilege voor de Thesaurus, dat na 15 jaar verlopen zou. Het was juist een halve eeuw na de eerste privilegeaanvragen van haar overleden echtgenoot. Slechts voor zover die privileges betreft, ben ik hier enigszins volledig geweest. De merkwaardige boekhandel van Pieter van der Aa met aan de ene kant de zeer wetenschappelijke series, aan de andere kant de in feite minderwaardige plaatwerken, waarover Koeman een beschouwing geeft, is zeker de moeite waard om nader onderzocht te worden.
|
|