De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. Deel 5. De boekhandel van de Republiek 1572-1795
(1978)–Isabella Henriëtte van Eeghen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
III Chronologisch overzicht 1572-1795Ga naar eind207)De klassieke voorstelling, dat Venetië zijn alles beheersende rol aan Antwerpen af moest staan en deze op haar beurt weer aan Amsterdam gaat ook voor de boekhandel op, echter wat minder direct dan men misschien zou verwachten.Ga naar eind208) Waaraan dankte Amsterdam die opgang? Ik wil hier een 18de eeuws kenner bij uitstek, Mr. Elias Luzac, aan het woord laten: ‘Verscheiden oorzaaken hebben onzen hollandschen boekhandel tot dat toppunt gebragt, waarop die geweest is. 1. De menigte van Geleerden, welken in Holland gewoond en der geleerde wereld eere toegebragt hebben. 2. De goed koop van 't papier. 3. De fraaiheid onzer drukletteren. 4. Onze oplettendheid, om fraai te drukken. 5. De maatige prijs, voor welken wij onze drukken konden leveren. 6. De vrijheid der drukpers. Dit laatste heeft vooral veel toegebragt, om den boekhandel in Holland te doen bloeien. Doch van alle die opgenoemde voordeelen is ons niets overgebleeven dan losbandigheid in de plaats van vrijheid, en al het andere is weg. Men heeft elders zoo goed papier en beter koop als bij ons; men drukt elders zoo goed en beter koop als bij ons; men snijdt elders letters en giet zoo goed en beter koop als bij ons; en het mag bij ons van prul- en schotschrijveren overvloeien, maar onze hollandsche boekhandel lijdt geen last aan overvloed van geleerde werken, offschoon 'er zijn, die de eer van onze Natie in dit opzigt nog ophouden’.Ga naar eind209) Luzac publiceerde dit in 1783, vrijwel aan het einde van de periode, die ik hier wil behandelen. Ongetwijfeld spreekt hij hier vooral over de handel in de Latijnse en Franse boeken,Ga naar eind210) die voor het buitenland bestemd waren. Daartoe zal ik mij in het volgende ook zo veel mogelijk beperken; uiteraard zal echter ook de handel in het Nederlandse boek af en toe ter sprake komen. | |
Periode 1572-1680Een uitstekend overzicht van de situatie vóór, in en na 1572 geeft H. de la Fontaine Verwey in zijn Voorrede voor het werk van Briels. De opzet van dit werk, het aantonen van de Zuid-Nederlandse invloed, maakt dat de overigens interessante inleiding van de schrijver zelf van veel minder algemene strekking is.Ga naar eind211) Leiden, dat direct de zijde van de Staten koos, had daardoor een grote voorsprong op Amsterdam, dat pas in 1578 de Spaanse zijde verliet. Het wist zich eerst door het filiaal van Plantijn en daarna door de steeds groeiende activiteiten van de familie Elsevier voorgoed een plaats te verwerven op het gebied van de wetenschappelijke uitgaaf, vooral in klassieke en oosterse talen. De opzet in de universiteitsstad was geheel verschillend van die in de handelsstad Amsterdam. Er komt een merkwaardige confrontatie in 1608, wanneer grote ‘fockers’ uit Amsterdam, in compagnie met kooplieden elders, afzet voor hun nieuwe ongebonden | |
[pagina 76]
| |
boeken op de aucties in Leiden zoeken.Ga naar eind212) Stellig is daarmee, de combinatie Bonnenuit-Commelin bedoeld.Ga naar eind213) Het lijkt, dat de tien grote Leidse boekverkopers met hun protest hiertegen succes boekten. Van een tiental jaren later dateren klachten over andere aggressieve methoden van Amsterdam. Dan is het Jan Barentsz, de zoon van een grote Amsterdamse drukker, die op het Binnenhof in den Haag een plaats huurt en zijn buurman Louis Elsevier Jr. daardoor kan beconcurreren met veel lagere prijzen.Ga naar eind214) Die ontwikkeling van Amsterdam begint in feite al vóór de opstand, wanneer het de enige stad in Holland is die meetelt, wat de boekhandel betreft.Ga naar eind215) Direct na de alteratie blijkt Cornelis Claesz - vermoedelijk geboortig uit LeuvenGa naar eind216) - zich in Amsterdam te hebben gevestigd en een jaar later wordt in 1579 het huwelijk Commelin-Bonnenuit voltrokken, dat op een andere wijze voor de Amsterdamse boekhandel van oneindig betekenis zal zijn. Hieronymus Commelin vestigt zich tenslotte in Heidelberg met een uitgeverij van hoog wetenschappelijk niveau. Contacten met Genève en Amsterdam, later, als Heidelberg vervalt, Amsterdam-Frankfort-Genève, leveren de bovengenoemde ‘fockers’ op, die de Leidse markt bedreigen. Van een volgende generatie Commelin vestigen zich twee broers in Leiden, terwijl één in Amsterdam blijft. In 1643 doen ze hun filialen in Genève en Frankfort over aan Adriaan Vlack, die dan in Parijs zetelt, maar na zijn vertrek in 1648 die koop in 1649 weer ongedaan maakt.Ga naar eind217) Cornelis Claesz blijft van 1578 tot zijn dood in 1609 steeds in Amsterdam gevestigd. Het heeft weinig zin om hier op zijn activiteiten in te gaan, daar een omvangrijke studie in voorbereiding is. Slechts wil ik wijzen op twee artikelen, die speciaal de internationale kant van zijn boekhandel belichten.Ga naar eind218) Cornelis Claesz was de eerste Amsterdammer, die zich na de opstand weer te Frankfort liet vertegenwoordigen, in 1590. Uit zijn sterfjaar dateert de catalogus, die enig idee geeft van zijn handel in Franse en Duitse boeken. Dat ook Engeland zijn belangstelling had, is zeker. Enkele van zijn uitgaven op het gebied van zeevaart werden onvermijdelijk vertaald. Een Duitse uitgaaf van 1589 van een werk van Wagenaer, waarover ik naar aanleiding van de privileges in Bijlage III sprak, verscheen bij hem in eigen beheer. De Franse uitgaaf verzorgde Jean Bellère in Antwerpen in samenwerking met Cornelis Claesz, evenals de Latijnse; een Engelse uitgaaf verscheen in 1588 stellig buiten zijn medeweten. Toen de graveur, Jodocus Hondius I naar Amsterdam verhuisde, zal een uitgaaf van 1605 in de Engelse taal echter m.i. stellig wel in overleg met Cornelis Claesz tot stand zijn gekomen.Ga naar eind219) Ofschoon het op het eerste gezicht niet blijkt, moet er tussen de combinatie Bonnenuit-Commelin en Cornelis Claesz contact hebben bestaan; bij beiden zien we althans relaties met de grote papierkopers Van Lockhorst, die voor een belangrijk deel het bedrijf van Cornelis Claesz moeten hebben gefinancierd. Wanneer Cornelis in 1609 in Amsterdam sterft na een ruim dertigjarige werkzaamheid komt er een einde aan deze nationale-internationale uitgeverij-boekhandel, die in een dergelijke alles omvattende vorm in de Republiek nooit meer zal voorkomen. De herinnering aan de overledene zal echter blijven voortleven in het blijkbaar dan uitgedachte betalingssysteem in termijnen voor de Nederlandse en buitenlandse kopers, die naar Amsterdam zijn gekomen voor de grote aucties in de maand mei 1610.Ga naar eind220) Of Cornelis Claesz dat nog tijdens zijn leven had bepaald of dat de waarnemers van de belangen van de weduwe - o.a. Van Lockhorst - dat als de beste oplossing hadden gezien, is niet te zeggen. Op de verkopingen zal Hendrik Laurensz - discipel en gunsteling van de overledene - minder aangekocht hebben dan enkele andere Amsterdammers. Hij behoorde tot een ker- | |
[pagina 77]
| |
kelijk milieu en naast zijn wetenschappelijke uitgaven zal ook de bijbeldruk een grote rol spelen. Een ogenblik bedreigd door de Statenvertaling, die aan een Haags-Leidse combinatie Van Wouw-van Ravesteyn ten deel valt, overwint Amsterdam tenslotte in de strijd, die daaruit voortvloeit.Ga naar eind221) Amsterdam blijft ook het belangrijkste centrum voor de bijbeldruk. De privileges van de Staten-Generaal, die voor alle provinciën van kracht waren, blijven dat niet langer en verliezen daarmee steeds meer van hun betekenis. Holland wordt de instantie, die tenslotte alleen voor de privileges betekenis heeft met in deze periode de stem van Amsterdam daarbij vermoedelijk wel als de allerbelangrijkste.
Hondius en Janssonius,Ga naar eind222) behorend tot een groep die met Cornelis Claesz had samengewerkt, hebben zeker ook van de verkopingen van mei 1609 kunnen profiteren, maar meer nog was dat het geval met Willem Jansz Blaeu, die niet tot die kring had behoord.Ga naar eind223) Hij en zijn nakomelingen - van globemaker uitgegroeid tot de grootste uitgevers van cartografie etc. - waren ook op vele andere terreinen werkzaam. Van 1619 dateren reeds de kleine 12o uitgaven op wetenschappelijk gebied, waarmee ze vermoedelijk de eerste waren en Amsterdam dus ook vooraan ging. Over Blaeu's rooms-katholieke kerkelijke uitgaven horen we voor de eerste maal in 1626, wanneer Ds. Jacobus Laurentius - de broer van Hendrik Laurensz! - er in de kerkeraad over klaagt. Het blijft ondanks de protesten van deze zijde voortgaan, maar over de productie en afzet is uiteraard het allerminste bekend. Wanneer in 1632 het Athenaeum in Amsterdam met de Remonstrantsgezinde hoogleraren wordt opgericht, krijgt de Amsterdamse uitgeverij nog directer contact met een aantal geleerden dan voorheen. In 1638 vestigt Louis Elsevier, die ook deze richting is toegedaan, zich in Amsterdam, waar hij later zal worden bijgestaan en opgevolgd door zijn neef Daniel Elsevier. Na Den Haag en Utrecht is Amsterdam dus ook direct bij de belangen van deze Leidse familie betrokken. De Blaeu's zijn ogenschijnlijk de enige van de grote boekverkopers, die zich met het leveren van koopwaar in de vorm van rooms-katholieke kerkboeken voor de export bezig houden, maar toch blijkt dat Jan Jacobsz Schipper zich daar ook mee op heeft gehouden. De productie van de twee andere soorten - Engelse bijbels en Joodse kerkboeken - vindt aanvankelijk op veel verspreider schaal plaats. In deze periode valt al de uitvinding van de stereotypie door Athias voor de Engelse bijbels, welke tenslotte in een volgende periode het eigendom zal worden van de weduwe Schippers, oorspronkelijk een concurrente, maar door haar belangrijke fonds, waarbij de werken van Cats, de kapitaalkrachtigste van alle producenten van Engelse bijbels.Ga naar eind224) Zo blijft de al sedert het einde van de 16de eeuw sterk op de internationale boekhandel afgestemde productie van Amsterdam tot omstreeks 1680 in dezelfde banen voortgaan. Martin geeft in zijn overzicht van de eerste helft van de 17de eeuw ook voor de Republiek een lezenswaardige beschouwing mede aan de hand van zijn graphische voorstelling uit de catalogi van de messen, waar hij Amsterdam en Leiden opnam.Ga naar eind225) Op grond daarvan plaatst hij de suprematie van Amsterdam betrekkelijk laat. Ik wil daartegenover echter wel stellen, dat de aantallen van de titels op de messen volstrekt niet maatgevend zijn voor de omvang van de boekhandel van die beide steden, zelfs niet voor de buitenlandse. Een veel beter inzicht geven de beschouwingen van Blum, ontleend aan de catalogi die Broer Jansz over de jaren 1639 tot 1650 in het licht gaf. Aan de hand daarvan maakte hij bijzonder instructieve overzichten van de uitgeverij in de Republiek, waarbij hij ook de catalogi van de messen betrok. Amsterdam neemt in die periode 61%, Leiden 14% en geen van de andere steden | |
[pagina 78]
| |
meer dan 3% voor zijn rekening. Amsterdam heeft van 1463 titels 764 Nederlandse, Leiden van 341 titels 53 Nederlandse.Ga naar eind226) Helaas staan ons voor latere tijden niet dergelijke bronnen ter beschikking. Ik wil daarom dit overzicht beindigen met enkele mededelingen over de handel op Duitsland, Frankrijk en Engeland, die uiteraard zeer fragmentarisch blijven, ook al worden daarbij de buitenlandse bronnen betrokken.
Duitsland met zijn beroemde messen in Frankfort en in Leipzig valt in twee gedeelten uiteen. De zeer internationaal georiënteerde Frankforter messe - later door de keizerlijke commissaris min of meer geterroriseerd - is in deze periode de belangrijkste voor de Amsterdammers. Ik vertelde reeds, dat Cornelis Claesz er als eerste een boek uitbracht in 1590 en wel zijn Duitse Wagenaer! Dietz, Kapp en Goldfriedrich geven interessante bijzonderheden. De positie van de Nederlanders werd, toen de andere buitenlanders in de loop van de dertigjarige oorlog steeds meer wegbleven - met een laagtepunt in 1635 - en zij wel voortgingen met de messe te bezoeken, van zo'n aard, dat naar zeggen van de drie bovengenoemde schrijvers de Nederlanders in feite steeds meer de toon aangaven.Ga naar eind227) Zij b.v. bepaalden in de zestiger jaren, dat ze slechts op de voet van 1 op 3 of 4 hun boeken wilden ruilen.Ga naar eind228) Aan die positie zou een einde komen met de dood van Daniel Elsevier in 1680.Ga naar eind229) Een bevestiging van dat bezoek aan de Frankforter messe vindt men in de geschiedenis van de door mij bij de papierhandel genoemde Duitse Compagnie of Compagnie in Duitse papieren. Het kapitaal van 64000 rijksdaalders, waartoe bij contract van 23 juni 1623 werd besloten moest volgestort worden op de herstmesse van 1623 en de gehele geschiedenis van die compagnie, waarin van de Republiek uit Amsterdammers en Hagenaren waren vertegenwoordigd, speelde zich om en op de messen af. De ongelukkige gang van zaken, die tot in 1639 in de notariële protocollen van Amsterdam is te vervolgen, staat vermoedelijk ook in verband met de achteruitgang van die Frankforter messe.Ga naar eind230) Een andere zaak van meer algemene betekenis begint te Amsterdam in 1659 op 17 maart. Dan sluit Joan Blaeu met Alexander HarttungGa naar eind231) voor not. Venkel een overeenkomst, dat deze na de herfstmesse in Frankfort naar Weenen zal gaan en boeken, globen en kaarten zal verkopen. De overeenkomst wordt te beginnen 1 november voor drie jaar aangegaan, voor 1/3 voor rekening van Harttung. Wanneer ze beiden willen ophouden zullen de voorraden in Weenen bij auctie of anders worden verkocht. Ingewikkelde regelingen worden getroffen voor de afbetaling in termijnen door Harttung en ook over de berekening van het geleverde door Blaeu: voor atlassen en kaarten wordt naar een register verwezen, maar voor de rubronigra en andere zwarte boeken wordt een rabat van 40% op de berekening in prijs aangenomen. Hier vindt men dus een spoor voor de afzet van de beruchte rooms-katholieke kerkboeken! Het contract werd op 26 april 1662 met ingang van 16 maart voor not. D. Doornick vervangen door een nieuwe overeenkomst voor acht jaar, waarin Blaeu en Harttung ieder voor de helft zouden deelnemen.Ga naar eind232) In Frankfort speelde toen al de kwestie over de ‘Büchertaxe’, d.w.z. een vaste winkelprijs voor de boeken.Ga naar eind233) Daaruit vloeiden verdere voorstellen voort, o.a. een ontwerp voor een ‘allgemeinen deutschen Ordnung’, dat aan Harttung wordt toegeschreven. In de stukken wordt hij ook aangeduid als ‘Blauwische Gemeiner’.Ga naar eind234) Er ontstond fel verzet tegen dit plan, dat van Weenen uit gesteund werd, ook uit de Republiek. Ondertekenaren van het protest in 1669 waren uit Amsterdam Joachim Nosche, Andries Fries, Hendrik van Aken, H. en D. Boom, J.J. van Waesberge, J. van Someren en Daniel Elsevier, uit Arnhem J.F. | |
[pagina 79]
| |
Hagen, uit Leiden Pieter en Corn. Hackius en Daniel en Abraham van Gaesbeeck, uit Nijmegen Reinier Smetius, uit Rotterdam Aarnout Leers de Jonge en uit Utrecht Pieter Elsevier. Pas in 1672 keerde de rust terug, toen deze Ordnung voorgoed van de baan ging. Vast staat, dat Blaeu en Harttung toen nog steeds samenwerkten; in 1671 komt Blaeu op de voorjaarsmesse en blijft Harttung weg.Ga naar eind235) Wat precies de achtergrond van alles was komt niet duidelijk naar voren. Zeker is echter wel, dat er een sterke controverse was tussen Blaeu enerzijds en alle andere grote boekverkopers uit de Republiek anderzijds.Ga naar eind236) De raad van Frankfort trad vaak ten gunste van de vreemdelingen op bij acties van de keizerlijke commissaris. Op 20 maart en 15 april 1655 protesteerde deze tegen de winkelsluiting van Nikolaus Weingarten, wiens Hollandse patronen keizerlijk geprivilegeerde boeken hadden nagedrukt zonder deze in het Rijk te brengen.Ga naar eind237) Bij de confiscatie bij een dienaar van Janssonius op 28 maart 1657 wegens nagedrukte werken trachtte de raad ook te bemiddelen.Ga naar eind238) Op 22 sept. 1660 waarschuwde de raad o.a. bij Janssonius, Blaeu en Elsevier tegen de commissaris. Voor een gefingeerd privilege van de keizer op een Duitse bijbeldruk van Joachim Nosche springt de raad echter niet in de bres, en evenmin voor een kwestie die voortkomt uit de nadruk door Arnout Leers te Rotterdam in 1653 van Johann Zwelffer, Pharmacopoea regia Augustana.Ga naar eind239) Volgens de raad is Lambert Paspoort de faktor van Leers en heeft hij deze nadruk zelf in Frankfort ingevoerd.Ga naar eind240) Na de dood van Paspoort geeft de Amsterdamse raad in een schrijven van 9 dec. 1656 naar Frankfort een geheel andere kijk op de zaak: Lambert Paspoort is in 1654 over land van Frankrijk naar de messe gegaan met zijn eigen boeken en koopmanschappen, waar aan hem door Jan Hendricksz (Boom) te Amsterdam exemplaren van de nadruk van de Animadversiones waren geadresseerd, waarvoor hij tenslotte is vrijgesproken en alleen aan de afwezige Boom een boete is opgelegd; nu Hendrik Prins uit Amsterdam voor de erven Paspoort naar Frankfort is gegaan om de zaken af te wikkelen is alles in beslag genomen vanwege de onbetaalde boete van Boom!Ga naar eind241) De Frankfortse raad was blijkbaar niet overtuigd en protesteerde op 1 februari 1657 in brieven aan Amsterdam en Rotterdam over deze nadruk.Ga naar eind242) Iets later in het jaar was het Amsterdam, dat weer de bemiddeling van Frankfort inriep.Ga naar eind243) De Leipziger messe is voor deze periode veel minder belangrijk.Ga naar eind244) In de moeilijkheden met Brunswijk, die in 1675 ook een messe tracht te krijgen, wordt het verweer van Frankfort door Leipzig bevestigd: ze bloeien samen, doordat alles van Leipzig naar Frankfort, waar de buitenlanders komen, wordt gebracht.Ga naar eind245) De Nederlanders en vooral de Amsterdammers vonden voor Noord-Duitsland een andere oplossing; ze benaderen het zelfstandig door in de belangrijkste plaatsen reeds zeer vroeg filialen te vestigen.Ga naar eind246) Naast de archivalische gegevens over de bezoeken aan de beide messen hebben we voor de 17de eeuw nog een geheel andere bron in het werk van Bruckner, die een zorgvuldige bibliografische beschrijving gaf van alle in de 17de eeuw in de Republiek gedrukte boeken in de Duitse taal. Het blijkt, dat natuurlijk met de nodige uitzonderingen de in Duitsland minder gewenste literatuur een hele grote rol speelt. Daarbij wil ik nog wijzen op het belang van de lijst van uitgevers achterin. Tot mijn verbazingGa naar eind247) vond ik daar onder de Amsterdammers Hans Fabel met 37 uitgaven over de jaren 1646 tot 1656. Ik hoef niet te zeggen, dat dit een gefingeerde naam was, misschien nog kentekender dan de Franse navolging van Pierre Marteau. Uit de beschrijvingen van Bruckner zou ik in ieder geval geneigd zijn hem met Johannes Janssonius te koppelen, maar het is natuurlijk heel goed mogelijk dat ook anderen zich van deze naam bedienden. | |
[pagina 80]
| |
Aan de familie Janssonius met hun verwanten Van Biesen, Hagen, Waesberge en Weyerstraten wil ik tenslotte nog enkele woorden wijden. De index vertelt al, dat zij als grote boekverkopers aan de top staan. Zij zijn de belangrijkste op het gebied van de filialen in Noord-Duitsland en Scandinavië. Afkomstig uit Arnhem, vestigt de vader zich voor korte tijd in Amsterdam, maar keert al spoedig naar zijn geboortestad terug.Ga naar eind248) De zaken in Amsterdam laat hij weer over aan zijn zoon, die door zijn huwelijk met een Hondius ook op cartografisch gebied gaat werken. Een akte van die vroegste tijd, wil ik hier noemen, omdat daaruit het internationale karakter van de handel naar voren komt. Op 12 mei 1623 koopt de zoon, Jan Janssen, voor not. Westfrisius van Jan Berewout, koopman - en vroeger boekverkoper - te Rotterdam, een partij boeken van verscheiden materie, die gedeeltelijk al binnen Frankfort in de winkel van Janssonius is ingezet en gedeeltelijk nog gezonden zal worden, voor f 1200. -, te betalen in (Blaeu's) Lichten der Zeevaart in 't Frans met daarbij 25 in 't Duits en 25 in 't Engels ter keuze van Berewout, per stuk f 4. - gebonden, en in wereldkaarten van Plancius, Keerius en Ruyter, afgezet f 5. - per stuk, en grote afgezette kaarten van Willem Jansz, f 7. - per stuk.Ga naar eind249) Zwitserland beweegt zich tussen Duitsland en Frankrijk in.Ga naar eind250) Het kwam reeds ter sprake bij de familie Commelin, die in 1649 nog een magazijn in Genève blijkt te hebben, dat Adriaan Vlack van Parijs uit sedert 1643 heeft beheerd.Ga naar eind251) De compagnie in Duits papier, die van 1623 tot 1639 zijn moeizaam bestaan leidt, heeft in Basel deelgenoten.Ga naar eind252)
Wat Frankrijk betreft, zal ik tamelijk kort zijn. Ik kan in hoofdzaak volstaan met een verwijzing naar het werk van Martin. Wel wil ik naar aanleiding daarvan enige opmerkingen maken. De titels van zijn hoofdstukken zijn suggestief ‘D'Anvers à Amsterdam’ 1598-1643 (p. 306-318), ‘L'intervention de l'étranger: le temps des Elzevier’ 1643-1665 (p. 591-593) en als onderdeel van ‘Les effets de la politique royale: de Lyon à Amsterdam’ 1661-1702, eerst ‘La ruine de l'édition provinciale’ (p. 732-739) en ‘La triumphe final de l'édition hollandaise’ (p. 739-753). Ik hoef weinig toelichting te geven. Van zelf spreekt, dat zijn indeling meebrengt, dat de tijd van de Elsevier's zich niet tot 1680 uitstrekt, wat een juistere begrenzing zou zijn. Martin geeft enkele bijzonder interessante nieuwe berichten over deze familie, o.a. dat Louis Elsevier in 1602 al zelf buiten Franse boekverkopers om aan het publiek verkocht en zonder datum, maar in het midden van de eeuw, dat een baal met geimporteerde boeken van de Elsevier's met gefingeerde adressen in beslag werd genomen en de boeken bij opbod geveild werden, waarbij uit angst voor de gramschap van Elsevier enkele Parijse boekverkopers weigerden het proces-verbaal te ondertekenen.Ga naar eind253) Ook deelt hij uiteraard in een geheel ander hoofdstuk de bekende bemoeiingen van Daniel Elsevier van 1669 ten behoeve van de Franse regering op het gebied van de verboden publicaties in de Republiek mee.Ga naar eind254) Montchrétien komt in 1615 met zijn klacht over de drukken uit de Nederlanden, die de Franse markt overstromen en die bijna de helft goedkoper zijn dan de Franse drukken. Het zijn vooral veel gevraagde werken. Volgens hem zit het verschil in prijs in de mindere betaling van de drukkersknechten en hun grotere arbeidsprestaties. Het zetwerk daarentegen is hetzelfde.Ga naar eind255) Mijn hoop om bij Martin veel over Blaeu te vinden werd niet vervuld. Slechts eenmaal vond ik hem uit een Franse bron vermeld: bij het faillissement van Thomas Jolly, een Parijse boekverkoper, die van 1664-1672 een geweldige opgang maakte en veel op de Republiek handelde.Ga naar eind256) Met Wolfganck had hij bemoeiingen gehad over de afzet diens werk van | |
[pagina 81]
| |
de Mézeray.Ga naar eind257) Onder zijn crediteuren worden Blaeu, Elsevier, Boom en Hackius in Leiden genoemd, Robert Scott in Londen, en Foppens in Brussel. Ook wordt meegedeeld dat Jolly zelf de Republiek bezocht.Ga naar eind258) Toch moet ook de handel van Blaeu op Frankrijk omvangrijk zijn geweest.Ga naar eind259) Of zijn rooms-katholieke kerkboeken ook voor de Franse markt bestemd waren, blijkt nergens. Indien dat het geval was, zal zijn afzet in Frankrijk misschien nog die van de Elsevier's overtroffen hebben. Indirect vindt men zijn naam wel in verband met kerkboeken voor Frankrijk in een akte van 25 januari 1663 voor not. David Doornick. Joan Souburgh, een ongetrouwd koopman, die o.a. op Archangel handelt en veel belangen bij papiermolens in Angoulesme heeft, is op 18 juli 1662 in de Nieuwezijds Kapel te Amsterdam begraven.Ga naar eind260) Zijn zwager Joan Clock te Gouda krijgt bij de afwikkeling van de nalatenschap moeilijkheden met Jan Jacobsz Schipper over de voldoening van drie obligaties van 1654, 1655 en 1656, door Schipper ten behoeve van Souburgh verleden ‘en de Latijnsche brevieren in 4 gedeelten Parijsche druk, daarin begrepen’. Joan Blaeu en Jacob Aertsz Colom doen uitspraak als arbiters, dat Clock alle brevieren, ‘bij ofte voor Schipper gedrukt’, die hij of andere erfgenamen in handen hebben, aan Schipper moeten geven en dat deze, een brevier gerekend op f 3.5. -, het verschuldigde geld in acht halfj. term. aan de erfgenamen van Souburgh zal voldoen in de tijd van vier jaar. Hier krijgen wij even een kijkje op een overigens geheel verborgen tak van handel en ik vermoed, dat het drukken voor Schipper wel bij Blaeu zal zijn gebeurd.Ga naar eind261) Wat het begin van de handel van Souburgh betreft, kan ik nog twee akten noemen. Op 3 januari 1637 verklaarde Jaspar van Diemen voor not. J. van de Ven geheel voldaan te zijn door Souburgh over f 546.15. -, een jaar huur voor zijn huis in de Kalverstraat, die op 1 nov. 1635 verschenen was ten laste van Jaques Carpentier, waarvoor Souburgh borg had gestaan.Ga naar eind262) Op 25 februari 1637 verklaarde Nicolaas Briot te Angoulesme voor not. Jan Warnaerts aan Joan Souburgh f 7466. - schuldig te zijn in verband met de papiermolens aldaar. Als zekerheid gaf hij de contracten, die hij niet 10 verschillende meesters op de papiermolens (allen genoemd) ten behoeve van Souburgh had gemaakt en een schuldbekentenis van f 1100. -, die zijn stiefvader Jaques Carpentier ten behoeve van hem had verleden. Op de techniek van de buitenlandse handel gaat Martin niet in. Daarover zijn we echter enigszins ingelicht door het werk van Pollard, dat ook de reeds meermalen genoemde Nederlander Adriaan Vlack bespreekt, van 1633 tot 1642 in Londen en van 1642 tot 1648 in Parijs.Ga naar eind263) Hij neemt volgens zijn Parijse catalogus van 1644 van boeken uit Duitsland, Vlaanderen, Engeland en Italië bestellingen aan. Blijkens zijn eigen levensbeschrijving houdt hij het in Parijs zes jaar vol en laat er verschillende boeken drukken. Dan trekt hij zo de aandacht, dat hij Parijs moet verlaten, daar boekverkopers van buiten Parijs slechts eenmaal in het jaar daar mogen komen om hun boeken te verkopen. Hij keert in 1648 terug naar zijn geboorteland, maar kan in 1649 weer rustig Parijs bezoeken. Dan worden ook op 3 mei 1649 door not. S. van Nieuwland de contracten, die Vlack op 6 nov. 1643 met de broers Commelin heeft gesloten voor not. Pieter Barcman, geannuleerd. Abraham Commelyn te Leiden en Ysaac en Jacobus Commelyn te Amsterdam hadden toen aan Vlack een partij boeken te Genève (in Frankrijk!) volgens een erbij geleverde memorie voor f 5000. - verkocht voetstoots, te betalen in zes halfj. termijnen, te beginnen met paasmesse 1644, waartegenover hem dan steeds 1/6 van de boeken zou worden geleverd. Vlack nam alle achterstallige huurpenningen voor pakhuishuur tot zijn last. Hij zou de kooppenningen mogen rabatteren tegen 8%. Eenzelfde overeenkomst werd tussen de twee Amsterdamse broers Commelyn | |
[pagina 82]
| |
en Vlack gesloten betreffende de boeken te Frankfort voor een bedrag van f 10000. -. De voorwaarden waren geheel gelijk aan de vorige, maar hier moest Vlack 120 rijksdaalders voor winkelhuur en 50 rijksdaalders aan de kanunniken van Sint Lenert voor pakhuishuur voldoen. Er zat blijkbaar niet meer veel leven in de oude Commelin voorraden in Genève en Frankfort en na het vertrek van Vlack werden tegen kwitantie van Isaac Commelin de beide overeenkomsten voor de opvolger van Barcman geannuleerd, wat in margine werd genoteerd.Ga naar eind264)
Voor Engeland geeft het werk van Pollard uiteraard veel meer bijzonderheden dan voor Frankrijk. Men had daar de machtige zogenaamde English Stock in beheer van het Londense gilde en daarnaast sedert 1616 de Latin Stock, die in 1628 failliet ging.Ga naar eind265) Sedertdien waren er telkens andere boekverkopers, die zich speciaal op de buitenlandse boekhandel toelegden. Ook bij Blum vindt men hierover veel bijzonderheden. Ik zou wel meer namen kunnen noemen, maar daar het toch een vrij willekeurige opsomming blijft, lijkt het mij beter met één voorbeeld te komen.Ga naar eind266) Adriaan Vlack had zich omstreeks 1633 in verband met zijn eigen mathematische arbeid in Engeland gevestigd en was daar boekverkoper geworden. Enkele Londense boekverkopers werkten hem tegen, maar uiteindelijk kon hij toch vrij ongestoord zijn beroep uitoefenen en zelfs boeken importeren. De burgeroorlog noopte hem in 1642 naar Frankrijk te verhuizen. Een van zijn belagers was Richard Whitacker geweest, die op 13 nov. 1637 een rekwest tot de aartsbisschop van Canterbury had gericht, dat door toedoen van David van HoogenhuysenGa naar eind267) te Rotterdam, die de voorganger van Vlack in de Londense boekhandel was geweest, vier grote vaten boeken ter waarde van 500£ op weg van Frankfort naar Londen in Rotterdam in beslag zijn genomen, waarna deze voor 100 £ aan Vlack zijn verkocht. Hij vraagt nu 9 balen boeken, die Vlack tegen het decreet der Star Chamber heeft ingebracht (net als Hoogenhuysen indertijd, op voorwendsel dat die boeken bestemd zijn voor mensen aan wie hij geld schuldig is), in beslag te nemen, opdat hij zo Vlack kan dwingen de vier vaten boeken aan hem af te geven of te verkopen voor de prijs, die hij ervoor heeft betaald. Vlack schrijft zelf, dat met hulp van de bisschop van Londen een oplossing werd gevonden. De moeilijkheden tussen Whitacker, een van de grote Londense importeurs van boeken, en de Hollanders, die hetzelfde beoogden, bleven voortduren. Bij Dietz vindt men bijzonderheden over de uitgaaf van de catalogus van de herfstmesse 1645 van Frankfort in 1646 door Whitacker te LondenGa naar eind268) en over zijn import van 8 balen in 1649, waarvan leveranciers en expediteurs precies bekend zijn. Op 14 september 1657 schrijft de stad Amsterdam naar Frankfort op verzoek van Joan Blaeu, Louis Elsevier en de erfgenamen van Bonaventura en Abraham Elsevier, die door de Frankfortse boekverkopers gedreigd worden met sluiting van hun winkels daar wegens het arrest, dat ze hebben laten leggen op enige vaten boeken, toebehorende aan Thomas WhitackerGa naar eind269) of zijn erfgenamen te Londen, met de vraag dit te willen beletten en de belofte in deze zaak te zullen vigileren, indien die voor haar komt te devolveren. Het lijkt mij mogelijk, dat dit nog een veel oudere zaak betrof. Richard Whitacker was gestorven op 5 februari 1648 en zijn partner Thomas enige jaren daarna. Moeilijkheden over import bleven er echter steeds, hetzij betreffende directe import uit de Republiek, hetzij betreffende de transitohandel, die uiteraard meestal via Rotterdam liep. Dit alles betrof boeken met onderwerpen, die de censuur toeliet.Ga naar eind270) Daarnaast was er een enorme handel in verboden boeken. Wanneer een werk als dat van Bruckner voor de Duitse | |
[pagina 83]
| |
uitgaven ook voor de Engelse tot stand zou komen, zou het vermoedelijk van ongeveer dezelfde strekking zijn.Ga naar eind271) Of de import van die boeken en daarbij de befaamde Engelse bijbels, waarover ik in mijn vorige delen sprak, zich ook nog binnen de kring van de gewone boekverkopers afspeelde, durf ik niet te zeggen.Ga naar eind272) Zeker is echter, dat Joseph Bruyningh, die van 1637 tot 1672 als speciaal Engels boekverkoper te Amsterdam werkte, en zijn weduwe Mercy Arnold vaak voor verboden literatuur met de schout in aanraking kwamen. Ik meld hen speciaal, omdat Pollard haar noemt als enige van wie hij in de Republiek een catalogus van Engelse boeken kent, van ± 1680.Ga naar eind273) Zij verkreeg haar voorraad voor een groot deel van Nathanael Ponder en verkocht, toen ze ophield, alles aan Rest Fenner in Canterbury.Ga naar eind274) Pollard noemt ook speciaal John Ogilby en zijn uitgaven, die bij intekening - als eerste met groot succes! - verschenen.Ga naar eind275) Ik wil daar nog aan toevoegen, dat hij in Amsterdam een medewerker in de persoon van Jacob van Meurs vond, die op dezelfde wijze als vroeger Cornelis Claesz en natuurlijk ook zijn latere grote collega's zijn reis- en landbeschrijvingen met platen niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Frans en Duits liet verschijnen.Ga naar eind276) Speciaal wil ik er op wijzen, dat het Frans en Duits wel in Amsterdam werd gedrukt, maar het Engels niet; de koperen platen moeten door hem aan Engeland zijn uitgeleend! Tenslotte nog enkele woorden over Joan Blaeu. Bekend is dat de atlassen niet in de Engelse taal door hem werden uitgegeven. Wel is echter zeker, dat ook Engeland een rol in zijn boekhandel speelde. Hellinga noemt de ‘libri anglici’ en Londen met 69 boeken uit de catalogus van 1659, waarmee het echter wel onder aan het lijstje van 13 Europese steden staat.Ga naar eind277) De twee bekende feiten betreffende drukken voor en samen met Robert Scott in 1672 en 1676, waarbij de laatste zelfs in het privilege van de Staten van Holland als Amsterdams boekverkoper wordt aangeduid, wijzen echter wel op nauwe betrekkingen met Engeland.Ga naar eind278) De Zuidelijke Nederlanden spelen eigenlijk zo vanzelfsprekend een rol bij de Noord-Nederlandse boekhandel, waarheen vandaar in de beginperiode een enorme toevloed kwam, dat het mij onnodig lijkt er hier verder op in te gaan.Ga naar eind279) Elke boekverkoper had zijn eigen individuele productie en handel en het is volstrekt ondoenlijk om een goed overzicht te geven, hoe in grote lijnen die internationale boekhandel verliep. Ik wil hier als slot verwijzen naar de inventaris van 1681, gemaakt na de dood van de weduwe van Daniel Elsevier. Deze laat het duidelijkste zien, wat in die periode een grote Amsterdamse boekhandel betekende.Ga naar eind280) | |
Periode 1680-1725Met de dood van Elsevier in 1680 eindigde, zoals zijn eigen tijdgenoten verkondigden, een tijdperk.Ga naar eind281) Het was een uitzonderlijk ongunstige tijd, waaraan mede de oorlogsjaren schuldig waren geweest. Een rapporteur vertelt in Frankrijk over de nog steeds ongunstige situatie in de eerste jaren van deze nieuwe periode.Ga naar eind282) Met de veiling na de dood van Elsevier's echtgenote in augustus 1681 begint in feite het volgende tijdperk, dat ondermeer ingeluid wordt door de nieuwe veilingcondities, die in overleg met de belangrijkste boekverkopers van Amsterdam werden vastgesteld en die toen alleen van kracht waren voor de boekverkopers uit de Republiek.Ga naar eind283) Stellig in verband met de crisis worden extra lange betalingstermijnen verleend voor grote aankopen. | |
[pagina 84]
| |
De eerste belangrijke compagnie was al zes jaar eerder tot stand gekomen, maar hield niet lang stand. De twee compagnieën uit het begin van de nieuwe periode zouden ieder op hun eigen wijze een grote rol spelen.Ga naar eind284) De compagnie van het kerkgoed rekte haar bestaan van 1680 tot 1961 toe en was wel niet een zeer kapitaalkrachtig lichaam, maar althans in de 17de en 18de eeuw een belangrijke factor in deze tak van de handel. De Compagnia della Latinità of compagnie van Blaeu, waarover Leti zo'n levendige beschouwing geeft, bestaat van 1682 tot 1706. Ze vormt vooral in de 17de eeuw een zeer belangrijk lichaam in de Amsterdamse en eigenlijk hele Hollandse boekhandel. Wetstein, de vroegere bediende van Daniel Elsevier, die er buiten blijft, is naast de verschillende compagnons een van de grote boekverkopers van het dozijn dat Leti noemt, helaas zonder hen nader aan te geven. De grootste boekverkoper met een geheel ander soort fonds, de weduwe Schippers, scheidt in 1682 uit met de gewone boekhandel, likwideert - ook al door middel van een compagnie - en legt zich verder op het drukken van de Engelse bijbels toe en stelt daarnaast haar grote drukkerij, net zoals de broers Blaeu nog tot 1696 zullen doen, ter beschikking voor opdrachten van derden. Amsterdam, dat tot deze tijd een onaantastbaar overwicht in de boekhandel heeft gehad, krijgt in deze periode reeds spoedig een bestrijder in de persoon van de Leidse boekverkoper Pieter van der Aa, die tot 1730 toe met meer of minder succes vecht om Amsterdam van dit ‘magnificat’ te beroven.Ga naar eind285) Wat het buitenland betreft: 1680 is het jaar, dat het aanbod op de Leipziger messe voor het eerst dat op de Frankforter messe zal overtreffen en in deze periode zullen al spoedig de Amsterdamse boekverkopers steeds meer de voorkeur geven aan het bezoeken van de Leipziger messe boven de Frankforter messe. In Frankrijk is al wat eerder de bescheiden uittocht van Jansenisten en van angstige Protestanten begonnen, maar sedert 1681 en vooral sedert de herroeping van het edict van Nantes in 1685 stromen de Fransen in grote getale naar de Republiek. Engeland profiteert daar ook van, maar konsekwenter dan de eerste sluit ze in 1688 haar grenzen geheel voor de invoer uit dat land. Van dat ogenblik zal Holland de enige weg zijn voor de import van boeken uit Frankrijk naar Engeland. Alweer volgens de rapporteur in Frankrijk heeft de refuge een merkwaardige vlucht gegeven aan de voordien zwakke boekhandel-uitgeverij der Republiek.Ga naar eind286) Gibbs gaat echter uiteraard in zijn artikel over de intellectuele en politieke invloed van de refugés in ons land veel gedetailleerder op alle facetten daarvan in.Ga naar eind287) De meeste refugés hoopten nog lang terug te keren naar Frankrijk en pas de naturalisatie van 1709, in navolging van Engeland, en de vrede van Utrecht in 1713 maakten daaraan een einde.Ga naar eind288) Van de Franse boekverkopers zijn in feite slechts weinigen heel belangrijke naar ons land gekomen. Een uitzondering maken Henry Desbordes uit Saumur en de broers Huguetan uit Lyon.Ga naar eind289) Uit Parijs kwam in de eerste tijd alleen direct Etienne Lucas,Ga naar eind290) die niet van grote betekenis werd in Amsterdam, wel echter zijn schoonzoon Pierre Brunel uit Montpellier. In latere jaren kwamen er nog refugés, die zich tot belangrijke boekverkopers ontwikkelden, maar niet direct bij de Franse boekhandel betrokken waren geweest. De boekhandel van de Republiek was reeds tevoren zo internationaal en had bovendien steeds elke vreemdeling, die zich hier wilde vestigen, zonder meer ontvangen, dat ook de stroom van refugés gemakkelijk werd opgenomen. Als groep hebben ze hier voor zover ik kon nagaan nooit iets betekend, slechts vormden ze een versterking van het Franse element in de boekhandel. Enkele voorrechten, die hun ten deel vielen - vrije toegang tot het | |
[pagina 85]
| |
poorterschap en het gilde -, werden door de gevestigde boekverkopers blijkbaar niet met lede ogen aangezien.Ga naar eind291) Slechts eenmaal vond ik in de boekhandel de Franse refugés in ongunstige zin genoemd, namelijk als de grootste nadrukkers.Ga naar eind292) Ze sloten zich blijkbaar gemakkelijk aan bij de inheemse boekverkopers. De refuge bracht ook heel veel kleinere onbemiddelde ambachtslieden naar de Republiek, wat in de boekdrukkerij vooral tot uiting komt. Bij de ondersteunden door de Waalse diaconieën vindt men vrijveel drukkers, die er blijkbaar niet in slaagden hier regelmatig werk te vinden.Ga naar eind293) Wat van veel groter betekenis is was de inbreng aan intellect met haar copie en haar mogelijkheden tot bewerking daarvan. Gibbs schrijft hierover uitvoerig en ik wil mij daarom hier weer tot het klassieke voorbeeld van Bayle beperken. Bayle vindt in Rotterdam min of meer toevallig een bijzonder begaafde boekverkoper in de persoon van Reinier Leers uit een Rotterdams-Haagse boekverkopersfamilie, maar met het zich terugtrekken van Leers in 1709 na de dood van Bayle in 1706 valt Rotterdam weer terug op zijn oude minder belangrijke plaats in de boekhandel van de Republiek. De Duitsers Fritsch en Bohm, die als voorpost van Leipzig, de boekhandel van Leers trachten voort te zetten slagen daar niet in. De internationale contacten van die Franse geleerden en semi-geleerden met Frankrijk en met de refugés in andere landen werken buitengewoon bevorderend op de boekhandel. Het is een tijdperk, waarin mede door de refuge het Frans meer nog dan al het geval was de plaats van het Latijn gaat innemen en de leidende taal in Europa wordt. De werkelijke Franstalige ‘republique des lettres’ wordt gevestigd. Naast de grote door mij hiervoor genoemde compagnieën krijgt men nu ook voor het eerst de compagnieën voor bepaalde grote werken, wier deelnemers waarschijnlijk wel opzettelijk over verschillende plaatsen verspreid zijn. Ik denk dan allereerst aan Van der Aa en Halma-van de Water in Leiden en Utrecht en Mortier in Amsterdam, met o.a. de eerste Nederlandse druk van de Moreri in 1691 in de bewerking door Le Clerc.Ga naar eind294) De Dictionnaire van Bayle van Leers kwam pas in 1720 door de verkoop van Bohm in een soortgelijke compagnie. Leers in Rotterdam was een bijzonder belangrijk persoon voor de internationale boekhandel van de Republiek, maar Pieter van der Aa in Leiden was voor de organisatie van de gehele boekhandel - binnen- en buitenlandse - een nog veel merkwaardiger figuur, die op den duur ontwassen aan de bovengenoemde compagnieën dit tijdperk van 1680 tot 1725 in feite, hetzij in positieve, hetzij in negatieve zin, geheel beheerste. Hij verzet zich tegen de oude usanties, tracht met hulp van de Leidse pensionaris een nieuw systeem van privilegeverlening, dat zich meer aansluit bij de monopolies van het buitenland, gevestigd te krijgen en gebruikt op grote schaal de inhoud van andermans uitgaven voor zijn eigen reuze series. De gehele boekverkoperswereld, zelfs zijn eigen Leidse collega's daarbij, komt tegen zijn optreden in verweer. Daaruit ontstaat het befaamde boekverkoperscontract van 23 Amsterdammers, 6 Leidenaren, 18 Hagenaren, 3 Rotterdammers en 4 Utrechtenaren. De getallen zijn tekenend voor het belang, dat de verschillende steden bij de internationale boekhandel hadden. Amsterdam heeft 12 refugés (of kinderen van refugiés), Den Haag 2 en Rotterdam 1.Ga naar eind295) Amsterdam heeft ook nog een Frans-Zwitzer Humbert en de zoons van de Duits-Zwitser Wetstein, Rotterdam de Duitsers Bohm en Fritsch en Den Haag de enige Engelse boekverkoper Johnson.Ga naar eind296) Dit contract van 1710 wordt niet nageleefd, maar wel geeft het ons een uitstekend beeld van de boekhandel op het buitenland, speciaal in Franse en Latijnse boeken. Merkwaardig is, dat er de beruchte nadrukkerscompagnie van een aantal Amsterdamse boekverkopers uit voort- | |
[pagina 86]
| |
komt, die 28 jaar stand zal houden. Bij de negen leden zijn vier oorspronkelijke Amsterdammers, 4 refugiés en 1 Zwitser.Ga naar eind297) Een andere vorm van compagnie werd door Margaret Jacob aan het licht gebracht. Het geldt een soort vrijmetselaarsloge van de zogenaamde ‘Chevaliers de la Jubilation’, waarvan een verslag van een vergadering uit hetzelfde jaar 1710 bewaard bleef in de papieren van Toland. Het zijn grotendeels Rotterdamse en Haagse boekverkopers, die lid zijn: Fritsch, Bohm, Gleditsch, LeVier, Picart, de Bey en Marchand. Het gezelschap wordt voortgezet en uit boekverkoperskringen treed later nog de Engelse boekverkoper Vaillant in Den Haag toe. Het is niet alleen een gezelschap van cultuur en vermaak; vermoedelijk vallen er ook besluiten over de handel in minder legale uitgaven.Ga naar eind298) De reeds in wezen bestaande verschillen tussen de vier steden, die meetellen in de buitenlandse boekhandel, gaan met de afname van de Latijnse boeken zich nog duidelijker aftekenen. Amsterdam blijft de eerste plaats behouden als centrum van de buitenlandse handel der Republiek, Leiden en Utrecht - het eerste eigenlijk pas na het verdwijnen van Van der Aa - krijgen een typische universiteits boekhandel, Den Haag wordt het internationale centrum op gebied van cultuur, terwijl Rotterdam haar vijfde plaats aan haar gunstige ligging dankt. Als leverancier van bijbels en kerkboeken voor het buitenland raakt Amsterdam in de loop van deze periode veel van haar betekenis kwijt. Met het ophouden van de Huguetan's in 1703 en de compagnie van Blaeu in 1706 verdwijnt de productie van rooms-katholieke kerkboeken vermoedelijk geheel. Het drukken van de Engelse bijbels, al in het begin van deze periode minder belangrijk geworden wegens de activiteiten van de Oxfordse pers, neemt stellig ook af.Ga naar eind299) Alleen de Hebreeuwse kerkboeken blijven wel van belang, maar de handel komt steeds meer uitsluitend in Joodse handen. De grote invloedrijke Amsterdamse compagnie, Leers met zijn zo gezochte uitgaven te Rotterdam, ook Van der Aa te Leiden, die zich steeds meer buiten de normale boekhandel beweegt, en natuurlijk ook nog anderen dragen ertoe bij, dat in deze periode de vaste prijzen onder de boekverkopers steeds meer in zwang komen. Bij het contract van 1710 komt dat o.a. al tot uiting.Ga naar eind300) Voordat ik over ga tot de handel op de verschillende omliggende landen, wil ik nog enige woorden wijden aan de grootsten onder de refugés, de broers Huguetan. Voor de boekhandel van Amsterdam en de Republiek was hun komst zeker van enorme betekenis. We weten thans veel meer over hun zaken buiten de boekhandel, wat de waardering van deze laatste vergemakkelijkt.Ga naar eind301) De befaamde inventaris, die bewaard bleef, dateert uit 1694. Vergelijking met die van Elsevier van dertien jaar eerder toont, dat in wezen nog de eigenlijk weinig Nederlandse, veeleer Lyonse zaken met sterke nadruk op Zuid-Europa waren aangehouden. Daarnaast zijn er echter ook nieuwe facetten. Voor zover bekend zijn de Huguetan's de eerste met een eigen winkel in Leipzig. Omstreeks 1703 staakt de drukkerij haar werkzaamheden, omstreeks 1707 komt een eind aan de boekhandel. Maar nog gedurende deze hele periode blijven de opgeslagen voorraden, de copierechten en verdere eventuele aanspraken van deze familie, die op zo'n eigenaardige wijze een van de grootste Europese zaken op het gebied van uitgeverij-boekhandel stopzette, een rol in de boekhandel spelen. Pas met de verkopingen in 1729 en 1730 van voorraden en drukkerij komt daaraan een einde.Ga naar eind302) Uiteraard moeten er veel contacten met de Amsterdamse boekverkopers zijn geweest. Van Mortier is dat al bekend sedert 1690, van de Lorme voor de Bible de Mons sedert 1702 en enkele andere namen komen bij de likwidatie te voorschijn.Ga naar eind303) Het lijkt mij echter niet onwaarschijnlijk, dat hun grote drukkerij net zoals die van Elsevier, Blaeu en Schippers ook | |
[pagina 87]
| |
voor derden werkte en dat alleen al daardoor een nauwe relatie met de gehele Amsterdamse boekhandel moet hebben bestaan. Bewijzen ervan vond ik echter niet.
Frankrijk heeft voor deze periode allereerst het grote werk van Martin, dat tot 1702 loopt. Daarna komt er voor de 18de eeuw een stroom van recente literatuur, die alle mogelijke facetten weergeeft.Ga naar eind304) Ik zal daarover dan ook heel kort zijn en mij zoveel mogelijk beperken tot de eigenlijke handel van de Republiek op Frankrijk en vice-versa. De maatregelen van Colbert van 1667 voor Parijs en 1686 voor de rest van Frankrijk, die om economische redenen de drukkerijen sterk in aantal verkleinen, werden in het begin van de 18de eeuw voortgezet door de kanselier Pontchartrain en zijn neef Bignon, de officieuse directeur de la librairie, en in 1704 voltrokken. Gepaard daarmee was een systeem van privilegeverlening gegaan, waardoor enkele Parijse boekverkopers zeer bevoordeeld werden. Daardoor verloren Lyon en Rouen hun vroegere betekenis voor een groot deel. Veel van de handel van Lyon verplaatste zich naar Genève. Dat de drie zonen van Jean Antoine Huguetan echter Amsterdam als zetel kozen, waar hun vader uiteraard relaties had, was, zoals ik reeds zei, van enorme betekenis voor de Nederlandse boekhandel. Martin geeft geen bijzonderheden over de Protestanten, die Parijs moesten verlaten, zodat ik niet kan zeggen, wie de zes libraires waren, die in 1685 drie maanden uitstel voor hun vertrek kregen in verband met de afwikkeling van hun zaken.Ga naar eind305) In Parijs maakte in tegenstelling tot Lyon hun vertrek stellig weinig uit. Martin vermeldt een merkwaardige bijzonderheid over die eerste tijd van de refuge. Van oktober 1685 tot januari 1687 werkten een 15tal boekverkopers te Parijs in opdracht van de koning aan de productie van ruim een millioen stichtelijke werken, die gratis aan de bekeerde Protestanten werden uitgedeeld. Ook de provincie werd ingeschakeld bij het drukken en Frédéric Leonard gaf zelfs opdrachten in de Republiek.Ga naar eind306) Het lijkt aannemelijk, dat dit òf bij Blaeu òf bij de wed. Schippers in Amsterdam gebeurde. Geheel uitgesloten is ook niet, dat het op de nieuwe drukkerij van de Huguetan's plaats vond. Martin geeft belangrijke overzichten van het kleine aantal bevoorrechte boekverkopers en van de belangrijkste boekverkopers, die zich speciaal op de buitenlandse handel toelegden.Ga naar eind307) De laatste zijn de reeds door mij genoemde Jolly, Billaine en Leonard, verder Jean de la Caille en na de dood van Billaine in 1681 Antoine Cellier en zijn schoonzoon Daniel Horthemels uit Noord-Nederland, een Protestant, terwijl in 1682 de schoonzoon van de weduwe Edme Martin, Jean Boudot, zich nog daarbij voegt. Daarna geeft Martin nog een interessant overzicht van de zaken bij de dood van Horthemels in 1691, die dank zij zijn overgang tot het rooms-katholieke geloof Parijs niet heeft hoeven te verlaten.Ga naar eind308) Zijn fonds wordt dan nog getaxeerd op ruim 50000 livres, maar zes maanden later raakt zijn weduwe in ongerede en opent daarmee een reeks van faillissementen.Ga naar eind309) Martin noemt er van 1692 tot 1703 in totaal acht en steeds wordt blijkbaar de oorzaak gezocht in de oorlog. Het tweede debacle betreft Jean Boudot, die afwezig is en wiens echtgenote, Marie Thérèse Martin, buiten gemeenschap van goederen getrouwd, zijn crediteuren samenroept op 24 februari 1694. Zij krijgt in tegenstelling tot de weduwe Horthemels de gunst om in een aantal halfj. term. te mogen afbetalen. Net als bij Horthemels is er een opgaaf van de zakenrelaties in de Republiek, Zuidelijke Nederlanden, Engeland, Duitsland en Italië.Ga naar eind310) Het is duidelijk, dat de oorlog aan de Franse kant veel slachtoffers heeft doen vallen; aan de kant van de Republiek lagen de zaken veel gunstiger, zoals we reeds zagen. Zelfs in de tijden, dat de handel geheel verboden was, bleven er nog mogelijkheden van handel op paspoort | |
[pagina 88]
| |
open en in ieder geval was er de goed georganiseerde smokkelhandel in boeken.Ga naar eind311) Het is niet mijn bedoeling om hier nog eens te herhalen, wat ik in deel I over de handel van Leers en De Lorme op Frankrijk onder bescherming van Bignon meedeelde.Ga naar eind312) Wel wil ik er op wijzen, dat mij ondertussen bleek dat deze van uitzonderlijke betekenis was en dat ook andere boekverkopers gaarne van de mogelijkheden gebruik maakten om op deze wijze hun contacten met Frankrijk in stand te houden.Ga naar eind313) De Lorme bleef overwinnaar in zijn strijd met Leers omtrent de gunsten van Bignon, maar raakte zijn bevoorrechte plaats weer kwijt, hetzij door zijn vertrek naar Frankrijk, hetzij al eerder omdat hij niet aan de verwachtingen van Bignon voldeed. Merkwaardig is te zien, hoe hij eerst de familie Boudot als vaste correspondent heeft, dan tracht met een groot aantal Parijse boekverkopers relaties aan te knopen en tenslotte in overleg met Bignon er weer over denkt om op een vaste correspondent Musier over te gaan. De grootste transactie in Parijs is de verkoop van zijn bijbels van Mons aan Desprez, de eigenaar van het Franse privilege.Ga naar eind314) We zien in de brief van 18 maart 1707 van De Lorme aan Pierre Huguetan, die ook een aandeel erin had, dat hij voorstelt de obligaties van Desprez over te doen aan een papierkoper, die er papier voor zal leveren, dat men in Amsterdam kan laten veilen. Zoals ik uitvoerig beschreef wordt het tenslotte een andere oplossing: De Lorme laat uit zijn aandeel van de opbrengst de Horatiusvertaling van Dacier te Parijs drukken bij Ballard en Quillau, die betaald worden uit de afbetalingen van de obligaties van Desprez. Dacier zelf wordt betaald uit obligaties van de weduwe Boudot, die in deze tijd dus ook een flinke achterstand moet hebben gehad in de afrekening met De Lorme. Dit alles bevestigt de overheersende positie, die de Nederlanders toen nog innamen. Bignon's opvolger in 1714 De la Rochepot, de schoonzoon van de volgende kanselier, was niet geinteresseerd en de mogelijkheden, die Bignon aan de buitenlandse boekverkopers had geboden, vervielen.Ga naar eind315) Het bewind werd echter gemakkelijker; uit deze tijd dateren de eerste permissions tacites en van Chauvelin, een latere directeur de la librairie, dateert van omstreeks 1725 de uitspraak, dat men beter zelf de Dictionnaire van Bayle kan drukken dan elk jaar ± 10000 exemplaren te laten invoeren.Ga naar eind316) Ze kwamen uiteraard niet alleen meer uit de Republiek, want andere landen hadden deze uitzonderlijke gezochte Dictionnaire natuurlijk nagedrukt.Ga naar eind317)
Dat Genève min of meer de rol van Lyon had overgenomen, kwam reeds ter sprake.Ga naar eind318) Mededelingen te doen uit het uitstekende werk van Kleinschmidt heeft hier geen zin, maar wel lijkt het mij nuttig iets meer over de Amsterdamse kant daarvan te vertellen. Hoewel concurrenten van de Amsterdammers, hadden de Geneefse boekverkopers toch hun collega's in het Noorden ook nodig en zij hadden zelfs al sinds 1690 vertegenwoordigers in Amsterdam. Nadere bijzonderheden vindt men in mijn vorige delen. Hier noem ik de belangrijkste personen. Jean Mourillard is in 1690 al de vertegenwoordiger, vermoedelijk van Cramer in Genève of liever diens firma Léonard Chouet et Comp. Mourillard gaat in 1696 failliet, maar Cramer is al sedert 1694 geassocieerd met Philibert Perachon. Die is opgeleid in Amsterdam, stellig bij zijn neven Huguetan. Kort na het sluiten van het contract is hij teruggekeerd naar Amsterdam om te trouwen met Anne Marie Japin, die geboortig is uit een familie die al veel eerder Frankrijk heeft verlaten. Haar broer David Japin treedt dan op als vertegenwoordiger van Cramer en Perachon, die zelfs een uitgaaf met Amsterdams adres laten verschijnen in 1696. Later is het de refugé Jean Frederic Bernard, die hier zijn | |
[pagina 89]
| |
leertijd vermoedelijk ook wel bij de Huguetan's zal hebben doorgebracht en in 1704 naar Genève vertrekt om in 1707 terug te keren en zich te vestigen als ‘facteur de la société des libraires de Genève.Ga naar eind319) Zijn dochter trouwt in 1744 met Marc Michel Rey, ook geboortig uit Genève en petekind van Marc Michel Bousquet, die intussen ook in nauw contact met de Amsterdamse boekhandel heeft gestaan. De rij wordt gesloten door Pierre Humbert, de zoon van een nicht van de broers Huguetan, die in 1707 naar Amsterdam komt, stellig in verband met de afwikkeling van de zaken der Huguetan's. Bij hem komt als leerling Emanuel Du Villard in 1712, die net als hij geboortig is uit Genève en daarheen ook weer terugkeert. De Huguetan's spelen in dit alles een grote rol, die niet geheel duidelijk is, maar zeker is wel dat de boekverkopers van Genève ten volste aanspraak maken op de term partenaires-concurrents van Martin ten opzichte van hun Amsterdamse collega's. Het Duitse gedeelte van Zwitserland is in deze tijd voor zover ik uit Amsterdam kan nagaan nog rustig; het zal pas in de volgende periode een belangrijke rol voor de Republiek gaan spelen.
In Duitsland begin ik uiteraard weer met de Frankforter messe, die gedurende de gehele 17de eeuw zeker nog een belangrijker rol dan de Leipziger messe voor Amsterdam en de Republiek speelt. Ik haal allereerst het antwoord op een vraag van La Reynie aan van enkele Fransen, die in 1682 de Frankforter messe bezochten.Ga naar eind320) Hij krijgt te horen, dat daar bijna niet meer werken in het Latijn worden verkocht, maar vooral in het Frans. De boekverkopers uit de Republiek, die tot nog toe alleen de beste boeken uit Frankrijk, die met privilege verschenen zijn, hebben nagedrukt, drukken nu alles na en verkopen gemakkelijk, omdat ze goedkoper kunnen leveren. Boekverkopers uit de Republiek, uit Brussel, Antwerpen en Genève verkrijgen voor hun nadrukken privileges van de keizer en belemmeren daarmee in Frankfort de verkoop van de originele drukken, waarvoor geen keizerlijk privilege is aangevraagd. Het was niet steeds zo'n goede tijd voor de Nederlandse boekverkopers. Pieter van der Aa deelt in een brief van 1689 aan Samuel Smith in Londen mee, dat in dat jaar wegens de oorlog, die in 1688 is uitgebroken, geen enkele van zijn landgenoten naar de Frankforter messe is gegaan.Ga naar eind321) Dat is waarschijnlijk een eenmalige gebeurtenis, want uit de Amsterdamse notariële protocollen blijkt, dat het bezoek van deze stad uit nog lang bleef verder gaan, al geeft Amsterdam na de dood van Daniel Elsevier daar niet meer de toon aan. Kapp vermeldt een geval van meer algemene betekenis. Om aan de verplichting van het schenken van een zogenaamd ‘Pflichtexemplar’, wat bij dure uitgaven een zware belasting was, te ontkomen, lieten de Nederlanders hun boeken niet meer opnemen in de catalogi van de messe. In 1685 worden de bedienden van Waesberge daarvoor op het matje geroepen.Ga naar eind322) In 1701 weigert de firma Huguetan of hun vertegenwoordiger een dergelijk exemplaar af te geven.Ga naar eind323) In 1710 wordt voor de Nederlanders het Pflichtexemplar afgeschaft door bemiddeling van de gezant te Weenen.Ga naar eind324) In 1686 en 1696 worden in de Frankforter raad uitingen van bezorgdheid gedaan over de verplaatsing van het bezoek van de Nederlanders van de Frankforter messe naar de Leipziger messe.Ga naar eind325) In 1711 vindt de beruchte verlegging van de Paasmesse in Frankfort naar een latere datum plaats, die een cathastrophaal gevolg zal hebben en de rol van Leipzig nog belangrijker zal maken.Ga naar eind326) Het lijkt of dan de Nederlanders weer zachter worden aangepakt. Bij besprekingen over het verbieden van de nadruk ook van ongeprivilegeerde wer- | |
[pagina 90]
| |
ken besluit men daartoe niet over te gaan, omdat de Nederlanders, die zich het meeste hiermee bezig houden, er zich toch niet aan zullen storen.Ga naar eind327) Dat het bezoek van de Amsterdammers al of niet samengaande met een bezoek aan de Leipziger messe toch nog lang stand bleef houden, blijkt uit mijn eerdere delen.Ga naar eind328) Ik noem hier nog enkele andere akten. Op 20 oktober 1713 machtigde Jacques Desbordes voor not. Schabaalje de Waalse predikant Dautun te Frankfort om namens hem zijn vorderingen op Thomas Lantelme te Frankfort te innen. Op 18 mei 1716 schrijven burgemeester en raad van Amsterdam aan hun collega's in Frankfort ten behoeve van Desbordes. Hieruit blijkt, dat Lantelme al jarenlang de correspondent van Desbordes in Frankfort is en als zodanig steeds boeken van hem heeft ontvangen om voor hem te verkopen. Nu zijn knecht Valois er met goederen vandoor is gegaan, hebben crediteuren beslag laten leggen, ook op de boeken, die Desbordes toebehoren. Stuurde Desbordes dus blijkbaar goederen in commissie naar Frankfort, een Amsterdamse prentenverkoper, Johannes Danckerts zetelde er persoonlijk en stierf daar in 1712, zoals uit een akte van 3 nov. 1713 voor not. van der Groe blijkt.Ga naar eind329) Dank zij de publicaties van Kirchhoff is het gemakkelijker een overzicht omtrent Leipzig te geven. Nederlandse uitgevers waren al van ouds met uitgaven op de Leipziger messe vertegenwoordigd, maar wie ze meebracht, blijkt niet. Van een werkelijk bezoek aan de messe horen we voor het eerst door de moeilijkheden, die Johannes Wolters - zwager van de Waesberge's - in 1693 kreeg met de Leipziger boekverkoper J.C. Tarnovius wegens nadruk - hoewel niet ingevoerd! - van diens Grammatica graeca nova van Jacob Weller. Het proces, dat op 17 mei 1693 begon en doorging tot in 1694 wordt door Kirchhoff uitvoerig besproken.Ga naar eind330) Merkwaardig is, dat er twee Amsterdammers als getuigen optreden, die ook op de messe aanwezig zijn, Johann Henrich Rischer en David Severinus. Ze staan sedertdien als Amsterdamse boekverkopers bekend, maar in werkelijkheid is er in Amsterdam geen spoor van hen te vinden. Johannes Wolters bleef weg van de Leipziger messe, maar toen hij daar in 1705 weer verscheen, eisten de erfgenamen van Tarnovius, die hun proces niet hadden gewonnen, op 22 mei zijn arrestering, echter zonder succes. Veel belangrijker is de eerste werkelijke vestiging, die Kirchhoff vond. Het waren weer de broeders Huguetan, die vooraan gingen.Ga naar eind331) Op 23 oktober 1695 klaagden 15 Leipziger boekverkopers - met Tarnovius als eerste - over vreemde boekverkopers, twee uit Jena en de Amsterdamse Huguetan's, die lang na het aflopen van de messe bleven. De Huguetan's hadden zich in de Salomonis-Apotheke gevestigd. Kirchhoff beschrijft dan, dat deze niet zozeer met hun eigen uitgaven kwamen als wel met een groot assortiment, waarin hij eigenlijk een groot deel van de Amsterdamse productie, ook van anderen, vermoedt. Als Lutheranen trachtten ze via het geloof van de buitenlanders verbod te krijgen, wat hun echter niet lukte.Ga naar eind332) De broeders Huguetan bleven met een vaste vestiging in Leipzig doorgaan, aan het hoofd waarvan vermoedelijk al spoedig Johann Fleischhauer stond. In 1711 werd zijn naam opgetekend, toen de broers Huguetan al enige jaren hun handel hadden gestaakt. Op zijn beurt verkocht Fleischhauer deze winkel vermoedelijk ook, daar Sellius in Halle later als eigenaar wordt opgetekend. Naast de Huguetan's moet zeker ook Petrus Schenk al vóór 1697 een belangrijke bezoeker, misschien met eigen vestiging, in Leipzig zijn geworden. Kirchhoff vermeldt hem en zijn zoon zonder precies de oudste datum te kunnen zeggen.Ga naar eind333) Hetzelfde geldt voor de broers Waesberge en als laatste voor de muziekverkoper Pieter Mortier, echter allen volgens hem nog in de 17de eeuw.Ga naar eind334) | |
[pagina 91]
| |
Het verzet van de grote Leipziger boekverkopers, die zelf importeerden en daarbij in Duitsland hoge prijzen in rekening brachten, was in die eerste tijd groot. Kirchhoff noemt behalve Tarnovius speciaal Johann Friedrich Gleditsch en zijn opvolger Johann Fritsch, Moritz Georg Weidmann met zijn opvolgers Johann Ludwig Gleditsch en M.G. Weidmann Jr. en tenslotte Thomas Fritsch en tijdelijk J.C. Martini, de schoonzoon van J.L. Gleditsch.Ga naar eind335) Zij importeerden veel boeken en verkochten duur, zodat ze de concurrentie uit de Republiek niet gaarne zagen. Ze hebben zich er echter bij moeten neerleggen. Omgekeerd gingen zij in dezelfde periode vaak naar de Republiek. Thomas Fritsch is in 1692 in AmsterdamGa naar eind336) en J.F. Gleditsch in 1693. De laatste doet dan tot zijn grote tevredenheid zaken.Ga naar eind337) Vermoedelijk hadden zij hier in Amsterdam een vertegenwoordiger in de kleine boekverkoper Jan Werver in de Beursstraat bij het Rokin in 't Journael.Ga naar eind338) Die kondigde op 8 maart 1692 in de Amsterdamse Courant aan, dat bij hem voor f 4.10. - exemplaren van Glassius Philologia sacra 4o van de Duitse druk te koop waren. Joannes Wolters, die op 20 dec. 1691 privilege van de Staten van Holland had gekregen voor zijn nadruk hiervan, liet dit op 17 maart bij Werver insinueren door notaris Stafmaker Varlet. Ik neem aan, dat Werver zijn exemplaren aan zijn opdrachtgevers moest retourneren. In 1705 speelde de zaak weer. Caspar Fritsch was toen voor Fritsch en Gleditsch in Amsterdam en op 24 september liet Wolters hem door not. P. van Aken in zijn logement insinueren geen exemplaren te verkopen, daar zijn privilege nog van kracht was.Ga naar eind339) Het was haast afgelopen en Fritsch antwoordde, dat hij geen exemplaren bij zich had ‘en soo sij deselven al quamen in te brengen, sij als dan des insinuants privilegio souden moeten sien’. Omtrent Caspar Fritsch vindt men uitvoerige inlichtingen in deel I. Hier wil ik slechts herhalen, dat hij in nov. 1706 lid van het Amsterdamse gilde werd,Ga naar eind340) maar in 1709 naar Rotterdam verhuisde, waar zijn Leipziger verwanten het fonds van Leers voor hem en voor Michel Bohm hadden gekocht. Door vele van de Hollandse boekverkopers zal deze aankoop met lede ogen zijn gezien, maar het werd - zoals ik beschreef - een mislukking. Het verdwijnen van deze Leipziger voorpost, definitief met de dood van Bohm in 1722, zal in de Republiek niet betreurd zijn. Dat Leipzig, dat veel meer dan Frankfort zelf met uitgaven kwam, daaraan behoefte had gehad, bleek al uit de strijd met Wolters. Het is tenslotte misschien nog nuttig om hier te vermelden, dat J.F. Gleditsch in 1708 te Amsterdam de overeenkomst sloot met Ludolph Küster over diens bewerking van het Nieuwe Testament van Mill.Ga naar eind341)
Wat Engeland betreft zijn er voortreffelijke recente publicaties, zodat ik hier kort wil blijven. Naast Pollard is dat voor de algemene gang van zaken Barber en dan ook nog meer speciaal Hodgson-Blagden en Mackenzie, welke laatste precies op deze periode betrekking hebben.Ga naar eind342) Zoals ook al met andere landen het geval was, past de door mij behandelde periode van 1680-1725 niet geheel in het schema van de handel op Engeland. Daar vindt veeleer al een vernieuwing plaats in 1676, wanneer uit de Republiek de eerste veiling van boeken in Engeland wordt geintroduceerd.Ga naar eind343) Zoals vaker wordt hier het systeem overgenomen, maar niet de bepalingen die in het land van oorsprong golden. De veilingen worden een geliefkoosde plaats voor de afzet van geimporteerde buitenlandse boeken, wat in de Republiek met de strenge reglementen geheel ondenkbaar zou zijn geweest! Pollard noemt weer de belangrijkste van de boekverkopers, die zich bezig hielden met de import van boeken. De reeds in de vorige periode genoemde Robert Scott heeft als leerling Benjamin Walford. Moses Pitt, wiens eerste catalogus van geimporteerde boeken van 1674 dateert, heeft Samuel Smith als leerling.Ga naar eind344) Het is een speculatieve handel en tenslotte gaat | |
[pagina 92]
| |
Smith, die in 1687 met zijn eerste catalogus komt, samen met zijn zwager Walford en komen ze in 1695 met een gemeenschappelijke catalogus. We kennen hen uit de boeken van Luchtmans, waar later ook nog Guilelmus Innys en Timothy Childe worden genoemd.Ga naar eind345) Vooral van Smith is veel bekend door de publicatie van Hodgson. Het lijkt mij het nuttigst om hier de namen van de boekverkopers uit de Republiek, die met hem handelden, te noemen.Ga naar eind346) Hetzelfde zal ik doen voor de veel minder belangrijke boekverkoper Thomas Bennet, wiens ‘notebook’ de hoofdschotel van het werk van Hodgson-Blagden vormt.Ga naar eind347) Naast de Engelse boekverkoper, die importeerden, waren er in Londen echter ook buitenlanders gevestigd, die daarvan hun werk maakten. Ik noem als eerste Pierre de Varennes, die zich in 1687 met zijn moeder Jeanne Cailloué en zijn zuster als refugé in Londen vestigde,Ga naar eind348) en als tweede François Vaillant, die ook als refugé in 1696 naar Londen kwam.Ga naar eind349) Zijn zoon Paul en zijn kleinzoon Paul II Vaillant bleven daar tot in het midden van de tweede helft der 18de eeuw de boekhandel uitoefenen. Waren zij werkelijke refugés, geheel anders lagen de zaken met de broers Huguetan, die zich in Amsterdam hadden gevestigd, maar een filiaal in Londen stichtten. Op de inventaris van 1694 worden de boeken bij David Delgas in Londen en in commissie bij Crosley te Oxford op f 10000. - getaxeerd en in 1718 zijn er blijkbaar nog voorraden bij de erfgenamen van Delgas of Dalgas.Ga naar eind350) Over de activiteiten van deze David Delgas vinden we van allerlei in verband met zijn leveranties aan Bennet. Een nog merkwaardiger direct contact met Amsterdam werd gevormd door David Mortier, de jongere broer van Pieter. Gezien de relaties van deze laatste met de Huguetan's lijkt het zelfs niet onwaarschijnlijk, dat David Mortier aanvankelijk voor de Huguetan's naar Londen ging. Zeker is echter, dat hij daar in 1696 was gevestigd en tot 1711/12 bleef. In verband met het sterven van zijn broer, met wie hij steeds in nauw contact had gestaan, kwam hij naar Amsterdam terug om weer in 1722 te vertrekken naar Londen, waar hij vermoedelijk nog enige jaren met zijn boekhandel doorging.Ga naar eind351) Ook hem vindt men met leveranties bij Bennet, in 1703-1705. Hij was geen refugié en is dan ook na Adriaan Vlack de eerste Nederlander, die zich in Londen blijvend met de boekhandel bezig hield. De tijden waren stellig veranderd, want in tegenstelling tot Vlack blijkt er niets van belemmeringen van de kant van zijn Londense collega's. De Londense boekverkopers gingen regelmatig naar het vasteland voor hun zaken, niet alleen de grote importeurs, maar ook anderen. Tonson b.v. was er meermalen om letters te kopen en vermoedelijk ook omdat hij hier liet drukken.Ga naar eind352) Voor de veelvuldige contacten van de Cambridge University Press met de Republiek beperk ik mij tot verwijzing naar het werk van Mackenzie. In Amsterdam waren in het begin van deze periode nog twee grote Engelse boekverkopers, de weduwe Bruyningh en Steven Swart, maar na hun sterven bleef nog slechts op den duur een vaag restant bij de weduwe en zoon Swart bestaan.Ga naar eind353) In Den Haag daarentegen was het omgekeerd. Daar vestigde zich Isaac Vaillant, de broer van Paul Vaillant in 1715 of 1716. In nauwe samenwerking met zijn broer in Londen, die in 1738 stierf, dreef hij zijn boekhandel in Franse en Latijnse boeken in Den Haag tot 1726, in Londen tot zijn dood in 1753 toe.Ga naar eind354) Van een andere geaardheid was de boekhandel van Thomas Johnson, eerst bij andere ondernemingen betrokken, maar sedert 1705 samen met Jonas L'Honoré, die in dit jaar insolvent werd verklaard, in compagnie voor de boekhandel. Johnson handelde niet alleen in Franse en Latijnse boeken, maar ook in Engelse, die hij zelfs hier liet drukken voor ‘The Company of booksellers’ te Londen (1717-1730). Hij vertrok in 1730 naar Rotterdam en zette daar tot | |
[pagina 93]
| |
zijn dood in 1735 zijn zaken voort.Ga naar eind355) Zijn weduwe en zoon gingen op veel minder grote schaal verder in Rotterdam en Den Haag. Net als over hen, wil ik ook pas in de volgende periode spreken over Johannes Groenewegen, die zich in 1715 in Londen vestigde, en Pierre Gosse, die in 1718 naar Engeland reisde, wat speciaal in het Haagse gildeboek werd opgetekend als iets bijzonders!Ga naar eind356) Tenslotte moet ik nog iets van algemener aard zeggen naar aanleiding van de in- en uitvoerstatistieken van boeken in Engeland. Van 1696/1697 af staan uitstekende overzichten tot onze beschikking, die lopen tot en met 1780.Ga naar eind357) Zij geven een onweerlegbare bevestiging van de stelling, dat de Republiek van 1688-1713 de gehele boekhandel tussen Frankrijk en Engeland - afgezien natuurlijk van de enkele jaren van vrede 1697-1702 - beheerste. In 1713 wordt het directe contact tussen Frankrijk en Engeland aarzelend hervat om langzaam te stijgen, maar de belangrijke plaats die de Republiek in de jaren 1688-1713 was gaan innemen bleef tot het einde van de 18de eeuw van invloed.
De Zuidelijke Nederlanden blijven in deze periode dezelfde plaats innemen als in de vorige. Voor de verzending van boeken over land hebben zij een grote betekenis voor de Republiek. Er zijn vele contacten met de boekverkopers daar. Men vindt er in mijn vorige delen tal van voorbeelden van. De nadruk, die ik al in de vorige periode vermeldde - toen vooral van de familie Foppens - bleef doorgaan. Dat er echter restricties waren blijkt o.a., wanneer een zekere Marchand in Brussel in 1687 de Histoire abregée de l'Europe van Claude Jordan nadrukt. Vol trots kan deze laatste schrijven: ‘Ils n'osent pas le reimprimer mot à mot parcequ'ils ont d'autres mesures à garder qu'en Hollande’.Ga naar eind358) Met de familie t'Serstevens in Brussel had De Lorme contacten over nadruk van Franse werken en, zoals ik uitvoerig in mijn vorige delen uiteenzette, een lid van deze familie, Joseph t'Serstevens, was van 1700-1710 in Amsterdam om daarna weer naar Brussel terug te keren.Ga naar eind359) | |
Periode 1725-1795Het belangrijkste van deze periode is de opkomst in de Republiek van de zuiver Nederlandse boekhandel. Die had natuurlijk allang bestaan; in de stichtelijke Nederlandse literatuur was zelfs stellig het meest geld verdiend. Maar nu zou voor het eerst een van de grote Amsterdamse boekverkopers - en wel Isaac TirionGa naar eind360) - zich bezig houden met de publicatie van uiteenlopende werken, waaronder zeer omvangrijke, uitsluitend in het Nederlands. Hij werd 2 mei poorter en 5 mei 1727 gildelid en kwam toen meteen al met de aankondiging, dat hij E. Kaempffer's Beschrijving van Japan zou uitgeven. Dit werd hem belet door Gosse en Neaulme bij aanzegging van 26 juli 1727 door not. Baars, die de Franse druk brachten en voor de Nederlandse druk tenslotte met de Amsterdammer Lakeman in zee gingen.Ga naar eind361) In de toekomst zou Tirion echter vaak de belangrijkste uitgaven van deze aard in samenwerking met de uitgevers van de Franse tekst, door het gebruik van dezelfde platen, in het Nederlands verzorgen. Hij werd ook steeds geraadpleegd in verband met de adviezen over privileges, in welke taal ook. Daarnaast kwam hij met de grote zuiver Nederlandse uitgaven, o.a. op topografisch gebied, en verder met de verschillende werken van Jan Wagenaar, die net als hijzelf collegiant was. Als Tirion in 1765 op 60jarige leeftijd sterft en op 12 oktober in de Westerkerk is begraven, zet zijn weduwe, Johanna Coster, de zaken nog jarenlang voort, maar op geheel andere schaal. Pas in 1779 kocht een compagnie de rechten en exemplaren van de grootste uitgaven. | |
[pagina 94]
| |
Beter dan bij Tirion kan men bij Jacobus Loveringh, die een soortgelijke boekhandel - maar veel minder belangrijk - had, zien wat zoiets toen inhield.Ga naar eind362) Het was zaak op de hoogte te zijn van de mogelijkheden voor vertalingen en Loveringh had daarvoor blijkens zijn correspondentieboek voortdurend contacten met een boekverkoper in Londen, Willem Meyer, die van Nederlandse herkomst was.Ga naar eind363) Het is zeker, dat Tirion ook veel dergelijke relaties moet hebben gehad. Voor Duitsland is zijn samenwerking met Arkstee en Merkus bekend. Wat de buitenlandse en vooral Franse boekhandel betreft, zou ik er eerst op willen wijzen, dat ± 1725 de directe resultaten van de refuge verdwijnen. Tronchin sterft in 1721, Desbordes in 1722 en de boekhandel van de Huguetan's neemt met de verkoping van 1729 een definitief einde.Ga naar eind364) Van de allereerste refugés is eigenlijk alleen Pierre Brunel nog in leven. De compagnie van 1710 zal nog tot 1738 in wezen blijven als grote nadrukker, maar een belangrijke factor in de boekhandel is ze niet. De grote veranderingen zullen ditmaal uitgaan van Den Haag en wel door toedoen van één persoon, Pierre Gosse.Ga naar eind365) Geboortig uit Luxemburg, begon hij in 1703 onofficieel, in 1706 officieel met de boekhandel in Den Haag. Zijn buitenlandse contacten zullen grotendeels nog ter sprake komen: Engeland sinds 1718, Zwitserland sinds 1724, Duitsland 1733 en Frankrijk door zijn schoonzoon Antoine Coutelier 1740. Daarmee niet tevreden, was hij stellig ook de initiatiefnemer, louter in de hoop winst te maken, bij de reeks veilingen onder de boekverkopers in Den Haag, die omstreeks 1720 begon. Daaraan deden behalve terloops ook een aantal bona fide boekverkopers verschillende Hagenaren mee. Een associatie van Pierre Gosse met de 18 jaar jongere Jean Neaulme in 1725 wordt in 1734 weer opgeheven en het is tenslotte de compagnie van Vijven (Gosse, Block, Swart, Beauregard en Moetjens), die van 1741 tot 1744 als laatste met de speculaties voortgaat. In de jaren 1730 tot 1744 zijn er dertien officiële of officieuse bankroeten onder de Haagse boekverkopers.Ga naar eind366) Gosse sterft in 1755 in Genève. In Amsterdam zijn het alleen Dusauzet en Batailhey, die als direct gevolg hiervan bij de Desolate Boedelskamer komen. Pierre Mortier had vermoedelijk niet aan de combinaties deelgenomen. Toch betekenden die ook zijn financiële ondergang, want bij zijn dood in 1754 wordt duidelijk dat hij er zich niet weer bovenop had kunnen werken.Ga naar eind367) Zijn zoon en naamgenoot vond een veiliger plaats in de Nederlandse boekhandel en eindigde als stadsdrukker. Johannes Schreuder, Mortier's bediende, zette op bescheidener voet de buitenlandse en vooral de boekhandel met Duitsland te Amsterdam en Leipzig voort. Johan (Hans) Caspar Arkstee en Hendrik Merkus, halfbroers uit Nijmegen, hebben een zelfde soort handel als Mortier. Ze vestigen zich in 1736 al in Leipzig en pas in 1740 officieel in Amsterdam en blijven, voor zover na te gaan, geheel buiten de speculaties van de Compagnie van Vijven. Reeds einde 1774 sterft Merkus en ruim een jaar later in 1776 Arkstee. Elselina Vaster, de weduwe van Hendrik Merkus, zet de zaken nog tot 1796, maar op veel bescheidener voet, in Amsterdam voort. Zij zijn de enige van de grotere boekverkopers, die een eigen drukkerij hebben, misschien voortgekomen uit de drukkerij van Pieter Keunhaak, de stiefvader van Elselina Vaster.Ga naar eind368) In Amsterdam is het eigenlijk alleen Marc Michel Rey, die de oude faam van de Franse uitgeverij weet te handhaven. Geboren in Genève op 5 mei 1720 als zoon van refugés uit de Franse Dauphiné en petekind van de boekverkoper Marc Michel Bousquet, die in zijn jonge jaren ook in Holland had gewerkt, komt Rey na een leertijd van acht jaar bij zijn peetvader naar Amsterdam in 1744, wordt in 1746 lid van het gilde en trouwt in 1747 met de dochter van de in 1744 gestorven boekverkoper Jean Frederic Bernard. Die zal vermoedelijk nog | |
[pagina 95]
| |
geleden hebben onder de gebeurtenissen in Den Haag, maar Rey heeft een voorspoedige loopbaan tot zijn dood in 1780 toe. De zaken worden daarna uitsluitend voortgezet om tot een betere afwikkeling te kunnen komen; er is geen geschikte zoon om op te volgen en van andere zijde bestaat dan geen belangstelling meer voor overname.Ga naar eind369) Intussen heeft Amsterdam zijn aantrekkingskracht op dit gebied nog niet verloren; de gehele 18de eeuw door vestigen zich nog kleinere Franse boekverkopers in Amsterdam en ook uit de Amsterdammers zelf zijn er nog velen, die zich speciaal op deze kant van de boekhandel zullen gaan toeleggen.Ga naar eind370) Uit Den Haag komt Jean Neaulme naar Amsterdam, wordt op 11 april poorter en op 20 mei 1754 lid van het gilde, vooral vermoedelijk ook om van hier zijn zaken met Duitsland te kunnen drijven.Ga naar eind371) Uit alles is echter duidelijk, dat de betekenis van Den Haag, van waaruit het verval begonnen was, die van Amsterdam desondanks voor de Franse boekhandel steeds meer ging overtreffen. Na de dood van Rey in 1780 was Den Haag stellig toonaangevend. Dit blijkt nog niet eens zo zeer uit de aantallen van boekverkopers in deze tak van de handel, die steeds meer ten gunste van Den Haag gingen overhellen.Ga naar eind372) Tekender zijn m.i. de verkopingen. Jean Neaulme kwam in 1765 naar Den Haag voor de verkoping van zijn boeken, die hij aanvankelijk in Berlijn en later in Altona had willen houden.Ga naar eind373) Veel belangrijker is echter, dat de weduwe Merkus voor de verkopingen van haar boeken onder de boekverkopers Den Haag boven haar eigen stad Amsterdam verkoos.Ga naar eind374) De laatste grote ‘Franse’ boekenverkoping daar was die van de Société Typographique St. James's Street, die door Pierre Frederic Gosse op 17 september 1792 en volgende dagen onder de boekverkopers werd gehouden.Ga naar eind375) Maar daarover vertel ik iets meer onder het hoofd Engeland. Het was zeker volkomen toevallig, dat de laatste echte Franse boekverkoper in Den Haag de kleinzoon was van Pierre Gosse, die door zijn speculaties deze tak van de handel in ongerede had gebracht. Misschien mede door die speculatieve ondernemingen met steeds een slechte afloop wordt in het tweede kwart van de 18de eeuw de betaling in termijnen, waarop de boekhandel voordien had gedreven, steeds meer beperkt en blijft er in de tweede helft van de 18de eeuw maar weinig van deze oude usantie over.Ga naar eind376)
Wat Frankrijk betreft is er voor deze periode zo'n overvloed aan recente publicaties, dat het haast overbodig lijkt om hier een beschouwing over te geven.Ga naar eind377) Wel wil ik iets vertellen, voor zover mij mogelijk is, over de gegevens, die ik speciaal in de eigen archieven vond. Het protest van 24 Amsterdamse boekverkopers, dat op 18 maart 1722 in de Staten van Holland werd behandeld, noemde ik reeds vaak.Ga naar eind378) De Amsterdammers komen in opstand tegen het feit, dat voor de nadrukken van hun originele Franse uitgaven en van hun vertalingen in het Frans uit het Engels en andere talen in Frankrijk door de koning privileges worden verleend en dat daardoor de invoer van hun originelen belet wordt. Het merkwaardige is, dat dit al veel eerder gebeurde. De Lorme vroeg in 1707 aan Bignon dit voor zijn Leguat niet te doen, welke gunst hij ook aan Leers voor bepaalde uitgaven had verleend.Ga naar eind379) Alleen in geval van speciale protectie, zoals Leers en De Lorme genoten, had men dit kunnen voorkomen. Het officiële protest van de 24 Amsterdammers wijst er dus m.i. op, dat het nadrukken in Frankrijk erg was toegenomen. Dit kan in verband staan met het sterk groeiende aantal vertalingen uit het Engels in het Frans, die in de Republiek verschenen en die speciaal in het rekwest worden genoemd. Of er van overheidswege iets ondernomen werd in Frankrijk, blijkt niet. Zeker is, dat er in Frankrijk niets veranderde. Interventie door de Republiek was ook moeilijk in verband met het eigen beleid op het gebied van privileges. Wanneer Mortier | |
[pagina 96]
| |
in 1735 privilege vraagt voor de Mémoires de l'Académie des Sciences contenant les ouvrages avant 1699, die in 1731 in vijf delen gedrukt waren door Gosse en Neaulme en nu door hem waren gekocht, maar in Frankrijk waren nagedrukt, komen ditmaal de Haagse boekverkopers in hun advies met ‘remarques’ over deze privilegeaanvraag, waarvan ze het gevaar zelf inzien: ‘in consideratie dat haar Ed. Gr. Mog. onderdaenen, door de privilegien die op diergelijke voet in Vrankrijk verleent werden, zeer verregaende nadeelen lijden, en omtrent 't welke zij ter verhoeding van de vast aannaderende totale ruine van de Hollandse boekhandel haar Ed. Gr. Mog. hulpe en bijstand op de alleronderdanigste wijse versoeken’.Ga naar eind380) Vlak na het rekwest van de 24 Amsterdammers moet een koninklijk arrest van 20 januari 1723, waarbij blijkbaar boeken uit het buitenland belast werden, grote opschudding hebben gegeven. Ik vond er geen directe sporen van, slechts de vermelding in 1771, wanneer het geval zich herhaalt.Ga naar eind381) Ik neem de passage over: ‘Car si l'arrêt n'est pas révoqué, il en resultera que les libraires de France ne feront point venir des livres imprimés en Hollande, & que les libraires de la Hollande n'ayant plus occasion de tirer par voye de troc de la France des impressions françoises, & n'ayant pas envie de se faire les colporteurs de la librairie de France, se dédommageront de l'impôt mis sur leurs fabriques, en contrefaisant tous les bons ouvrages qui s'imprimeront en France, pour les débiter dans le Nord, en Allemagne & ailleurs, comme il l'ont fait en 1723, à l'occasion d'un arrêt, que la sagesse du Roi a fait révoquer ensuite: là, où avant cet arrêt ils se trouvoient dans le cas d'écouler une quantité immense de livres imprimés en France’.Ga naar eind382) Het arrest van 11 september 1771 is in tegenstelling tot dat van 1723 zeer bekend. Darnton wijdde er een beschouwing aan, waarbij hij ook het verschil tussen de maatregelen van Turgot en die van Colbert besprak. Het arrest hield in, dat de import van boeken in Frans en Latijn belast werd met 60 livres per quintaal, en was het gevolg van een zuiver fiscale belasting op het papier. Wegens het nog overheersende systeem van ruilen in de buitenlandse handel was het fnuikend voor de handel, die vooral tussen de provincie en het buitenland werd gedreven. Na een verzachting werd de belasting in 1775 reeds geheel afgeschaft.Ga naar eind383) Ditmaal verenigden 6 Amsterdammers, 5 Leidenaren, 3 Rotterdammers en 9 Hagenaren zich voor een protest.Ga naar eind384) Het werd in het Frans opgesteld - misschien door Luzac - en gedrukt. Tegen de motivering, dat papier en handwerk in het buitenland goedkoper zijn dan in Frankrijk, komen de Hollanders op, daar dit voor hen niet geldt. Naar hun mening zijn het niet de Hollandse drukken, maar die van Marseille, Rouen, Orleans, Lyon, Avignon etc., die daarvan profiteren. Blijkens het arrest zelf hebben ‘plusieurs bonnes maisons’ in Frankrijk zelf er bezwaar tegen gemaakt. Aantekeningen op het exemplaar, dat bewaard bleef in het Leidse gildearchief, tonen, dat men zich in Holland verdiepte in de motieven van de boekverkopers en -drukkers, die dit arrest hadden weten uit te lokken.Ga naar eind385) Over de relaties tussen de Hollandse en Franse boekverkopers moet ik kort zijn. Wat dat betreft is slechts omtrent Rey veel bekend. Ik kreeg de indruk, dat hij met zijn afzet van 75% in Frankrijk een zeer uitzonderlijke positie innam.Ga naar eind386) Het is dan ook verkeerd om uitgaande van onze kennis van zijn handel te gaan generaliseren. Zijn Parijse evenknie Charles-Joseph Panckoucke, zou in nauwe verbinding staan met het Hollandse boekhandelskapitaal.Ga naar eind387) Het lijkt mij meer een gerucht dan werkelijkheid en in ieder geval zal Rey niet de geldschieter zijn geweest.Ga naar eind388) Het enige algemene artikel over Rey toont, dat de toestanden nog geheel hetzelfde waren als in de tijd van De Lorme, die ik uitvoerig besprak.Ga naar eind389) In wettelijke regelingen en uitvoering | |
[pagina 97]
| |
daarvan was er natuurlijk wel heel wat gewijzigd.Ga naar eind390) Het nadeligste voor de boekverkopers in de Republiek was naar mij voorkomt het feit, dat men in Frankrijk eerder geneigd was om door middel van de ‘permissions tacites’ de productie in eigen land te houden dan dat het geval was geweest in de vorige periode.Ga naar eind391) Met de dood van Rey was in feite de grote en belangrijke bevoorrading van Frankrijk geëindigd. Het decreet van drie jaar later, 12 juni 1783, van Vergennes, dat voor het eerst een werkelijke afgrendeling van Frankrijk voor de buitenlandse drukken bewerkstelligde, kan hier geen bijzonder nadelige invloed meer hebben uitgeoefend, zoals wel in de directere buurlanden het geval was.Ga naar eind392) Die buurlanden van Frankrijk, gunstiger gelegen dan de Republiek, die successievelijk in daartoe geëigende plaatsen hetzelfde waren gaan doen als eens de Republiek vrijwel als enige deed, namen steeds op dit terrein in belang toe. Ik laat weer degene volgen, waarvan contacten met de Republiek bekend zijn.Ga naar eind393)
In Zwitserland was het in de eerste plaats Genève, zoals reeds in de vorige periode bleek. De contacten tussen Amsterdam en Genève in de personen van verschillende generaties van de familie DuVillard vindt men in mijn vorige delen beschreven. Daar vertelde ik ook iets over de onderneming van Pierre Gosse in Genève, onder het hoofd François Changuion. Het zal geen toeval zijn, dat juist deze aanvankelijk in compagnieschap met Emanuel DuVillard had gehandeld. In het kort zal ik hier nog eens de gang van zaken herhalen.Ga naar eind394) Pierre Gosse uit Den Haag richtte ook zijn aandacht op Genève en vond in Henry Pellissari voor zich en voor zijn compagnie, de Erven Theophile Pellissari bankiers te Amsterdam en Genève,Ga naar eind395) een geldschieter en in Marc Michel Bousquet, die in de Republiek vertoefde, vermoedelijk als vertegenwoordiger van Cramer et Perachon, een geschikte in Genève opgeleide compagnon.Ga naar eind396) Op 25 juni 1724 werd voor not. de Marolles in Amsterdam een contract van compagnieschap opgemaakt, voor ‘Marc Michel Bousquet et Comp.’ Gosse zou in Den Haag naast zijn eigen handel hiervoor werkzaam zijn, Bousquet in Genève. Gosse bracht f 10000. - aan boeken in, Pellissari f 10000. - aan geld. Uitdrukkelijk wordt gezegd, dat noch Henry Pellissari, noch zijn broer Jean Antoine verstand van de boekhandel heeft en dat zij dus vertrouwen op de beide anderen. In geval van geschillen zullen een Amsterdamse en een Geneefse boekverkoper als arbiters worden genomen. De compagnie bleef tot 1736 bestaan. Toen hield Bousquet er mee op, omdat Jean Antoine er zich te veel mee bemoeide. De compagnie werd daarna voortgezet als Pellissari & Comp.; na de dood van Jean Antoine in 1738 werd orde op zaken gesteld en ging deze compagnie bij onderhandse acte van 20 juni 1739, verleden te Genève, uiteen. Op 19 augustus 1739 werd voor not. T.D. de Marolles te Amsterdam het opheffingscontract gesloten. De Pellissari's hadden er steeds meer geld in gestoken. Gosse nam nu alles over en was daarvoor aan Henry Pellissari f 100000. - schuldig, die afbetaald moesten worden in 20 halfj. termijnen. Als onderpand zouden voor f 5 5000. - à f 56000. - boeken in pakhuizen in Genève worden opgeslagen, waarvan tegen afbetaling mocht worden weggehaald. Daarnaast werd voor not. de Marolles op 19 aug. ook nog een gewone boekverkopersobligatie van f 41666.13. - door Gosse ten behoeve van Pellissari verleden, te betalen in 10 halfj. term., de laatste 1 okt. 1749. Borgen waren François Changuion in Amsterdam, Jean Neaulme, Adriaan Moetjens, Gerard Block en Isaac de Beauregard in Den Haag.Ga naar eind397) Op 25 aug. 1739 verleed Gosse ten behoeve van hen een contraborgtocht voor not. de Marolles en verklaarde o.a. in juli of aug. 1740 een verkoping te zullen houden en de obligaties daarvan, hetzij in hun handen te zullen stellen, hetzij daarmee de schuld aan Pellissari te zullen afdoen. Hoe deze aflossing verliep, bleek mij niet. | |
[pagina 98]
| |
De schuld van Gosse bedroeg in 1744 nog f 80000. -.Ga naar eind398) Twee zoons Gosse hadden als Henri Albert Gosse & Comp, de zaken in Genève voortgezet. Bij de dood van Henry Pellissari op 8 aug. 1754 te Amsterdam was er nog een grote vordering, die hij al bij testament van 8 juni 1746 voor not. de Marolles aan zijn neven Martin had gelegateerd, in 1754 met de toevoeging dat bij betaling in geld de helft zou worden kwijtgescholden. Henri Albert Gosse & Comp, betaalde echter in boeken. De compagnie bleef nog bestaan tot 1789. Ook de broer Pierre Gosse Jr. in Den Haag maakte er deel van uit. Bousquet was na aanvankelijk te zullen samengaan met G.P. Cramer in 1736 naar Lausanne vertrokken en bleef daar tot zijn dood in 1762 werkzaam. Bij hem opgeleid werd zijn petekind Marc Michel Rey, die in 1744 naar Amsterdam vertrok. Het lijkt mij mogelijk, dat dit in verband met de dood van J.F. Bernard, die geen opvolger had, geschiedde.Ga naar eind399) Die was altijd contact met Genève blijven onderhouden. De lijn Huguetan-Perachon liep hier in zekere zin nog door. Rey bleef uiteraard meer dan zijn andere Hollandse collega's nauwe relaties met Zwitserland houden. Een bewijs daarvoor vindt men o.a. in het grootboek van Cramer & Perachon.Ga naar eind400) Over de andere Zwitserse plaatsen, die zich op drukken toelegden, kan ik kort zijn. Van speciale contacten in de vorm van vestigingen bleek mij daar niets. Het voorspel van de Duits-Zwitserse nadruk begint reeds omstreeks 1720 met vooral Johann Brandmüller (1678-1741) als kwaaddoener in Basel, maar daarnaast toch ook in Bern, om onder leiding van Frankfort omstreeks 1760 een periode van ongekend succes in te gaan.Ga naar eind401) De Société Typographique de Bern is de eerste van dit nieuwe type van uitgeverijen, die in 1764 zijn intree doet in de boekverkopersboeken van Luchtmans.Ga naar eind402) De Société Typographique de Neuchâtel, die in 1769 wordt opgericht, zal de grootste concurrent worden, maar toch blijven er nauwe contacten.Ga naar eind403) De nadruk van Zwitserland doet zich voelen in de Republiek. In 1715 wordt de Dictionnaire van Bayle in Genève nagedrukt met adres Rotterdam. Stellig in verband met de officiële nagedrukte editie van de Dictionnaire van 1724 in Genève gaven op 14 mei 1726 de Amsterdamse boekverkopers van de compagnie van Bayle voor not. Ph. de Marolles procuratie aan Daniel Tschiffeli, ‘bourgeois et directeur des imprimeries des L.E. de Berne’, om in de kantons Zürich, Basel, Bern en Schaffhausen privilege voor hun uitgaaf, die ter perse was, te krijgen. Of hun zakenrelatie Tschiffeli daarin slaagde, bleek mij niet. In de aanvragen om privilege aan de Staten wordt nogal eens als reden opgegeven, dat het bewuste werk in Genève is nagedrukt. Een rekwest van L'Honoré & Chatelain van 11 juli 1740 voor Savary's Dictionnaire universel de commerce, die ze in aug. 1739 op de verkoping Waesberge hebben gekocht, meldt zelfs het intekeningsproject, dat boekverkopers van Genève voor hun nadruk tot in de Republiek verspreiden!
Ook andere buurlanden worden in die rekwesten genoemd. Wanneer Johannes van Duren voor zijn Examen du prince de Machiavel (van Frederik van Pruisen) van 1740/41 en voor zijn Traité du vrai mérite de l'homme van Le Maitre de Claville, in 1738 naar de Parijse editie gedrukt, privilege vraagt, voert hij aan, dat deze in Frankfort, Rouen en Luik zijn nagedrukt. De strengheid van de censuur in de Zuidelijke Nederlanden neemt af, maar het zijn vooral de onafhankelijke staatjes, waar zich de meer internationaal georiënteerde drukkerijen zullen vestigen.Ga naar eind404) In LuikGa naar eind405) is het vanouds al de familie Bassompière, waaruit een lid - Jean-François - naar Genève trekt. Daar werkt korte tijd ook Pierre Rousseau om zich in 1760 in | |
[pagina 99]
| |
Bouillon te vestigen en in 1769 ook een Société Typographique op te richten.Ga naar eind406) De contacten met Rey zijn hecht en een dochter Rey trouwt met Rousseau's zwager Weissenbruch. Maastricht, dat uiteraard onder de Republiek ressorteert, sluit zich hierbij toch nauw aan met als belangrijkste figuur Jean Edme Dufour.Ga naar eind407) Luzac en Van Damme in Leiden vragen en krijgen in 1778 privilege voor hun La Richesse de la Hollande wegens een nadruk, die Dufour en Roux uit Maastricht in de Haagse Courant hebben geadverteerd. Tevergeefs probeert Dufour in Brussel een vestiging te krijgen.Ga naar eind408) Uit de Zuidelijke Nederlanden komen Johannes Franciscus Fricx en Pieter van Damme naar het Noorden. Fricx behoorde tot de bekende Brusselse familie. Op 2 dec. 1748 werd hij gildelid met attestatie van zijn leertijd in Brussel.Ga naar eind409)
Frankfort werd uiteraard steeds minder aantrekkelijk voor de Amsterdamse boekverkopers, hoewel nog lang enkelen van hen de messe bezochten, meestal samen met die van Leipzig. In 1732 weigeren Chatelain en Wetstein de verordening over de reeds besproken Pflichtexemplare te ondertekenen, in 1736 is er nog maar één boekverkoper uit de Republiek, vermoedelijk Chatelain.Ga naar eind410) Slechts de rooms-katholieke Haagse boekverkopers Pieter en Johannes van Duren vestigen zich hier in 1740 met een filiaal van de Haagse zaak als ‘Gebrüder van Düren’, welke firma tot 1793 in beide plaatsen werkzaam blijft. De leidende figuur in de Frankfortse boekhandel werd Franz Varrentrapp. Door zijn moeder Weidmann oorspronkelijk nauw verbonden met de Leipziger boekverkopers Gleditsch en Weidmann, begon hij omstreeks 1730 een filiaal in Frankfort en werd tenslotte de grootste tegenstander van de door hem zelf bij zijn neef M.G. Weidmann gerecommandeerde Philipp Erasmus Reich, die de leidende figuur in Leipzig zou worden.Ga naar eind411) Merkwaardig is, dat de Haagse boekverkoper Pieter de Hondt bij de vestiging van Varrentrapp in Frankfort nog een rol moet hebben gespeeld. Op 11 sept. 1760 richtte hij zich tot de Haagse magistraat en vroeg deze te bemiddelen in Frankfort, daar Varrentrapp hem al sedert 1735 niets meer had betaald voor het door hem in 1733 ontvangen magazijn van boeken van De Hondt.Ga naar eind412) Varrentrapp, zelf een groot nadrukker, werd de leider van de Zuid-Duitse en Zwitserse combinatie van nadrukkers, die in 1764 tot een volkomen breuk met Reich, de vertegenwoordiger van de nieuwe anti-nadruk principes, kwamen.Ga naar eind413) Voor de Franse nadrukken was J.G. Eszlinger, die samenwerkte met zijn schoonmoeder, de weduwe Knoch, van nog meer betekenis.Ga naar eind414) Hoe de van ouds geldende bevoorrechting van de Hollanders verdwenen was, ziet men in een strijd tussen de vader Van Duren en Varrentrapp. Van Duren verzette zich in 1737 tegen de verlening van een keizerlijk privilege aan Varrentrapp voor een nadruk van een uitgaaf van hemzelf van P. La Mothe de la Hode, Histoire de Louis XIV, waarna het privilege werd gesuspendeerd. Varrentrapp betoogde o.a., dat de Hollanders dagelijks zelfs keizerlijk geprivilegeerde boeken nadrukten, wat omgekeerd niet mogelijk was: ‘weilen die Holländische Landesgesetze allen Auszländers die Obtinirung eines Privilegii in dortigen Landen schlechterdings nicht gestatten, ob man gleich deswegens öfters bei denen General-Staaten angesuchet’. Varrentrapp wordt in het gelijk gesteld, maar Van Duren krijgt enige jaren later zijn vestiging in Frankfort ondanks de geweldige tegenstand van Varrentrapp.Ga naar eind415) Varrentrapp had ook verwezen naar een soortgelijk geval in Saksen. Blijkbaar had de Saksische gezant Debrosse in den Haag in 1728 geinformeerd naar de mogelijkheden op het gebied van privileges en ten antwoord gekregen, dat die niet aan buitenlanders werden gegeven, zelfs niet ter bescherming tegen eventuele nadrukken.Ga naar eind416) Op 31 januari 1729 | |
[pagina 100]
| |
besloot de Bücher Commission als represaille, dat de Hollandse boekverkopers, die in Leipzig handelden of gevestigd waren, geen privileges zouden kunnen krijgen. Dit werd op 5 mei 1729 aangezegd aan Waesberge en Wetstein & Smith. Waesberge antwoordde, dat hem niets bekend was over een besluit hieromtrent in zijn land en dat hij de magistraat van Amsterdam zou verzoeken deze maatregel te interdiceren, zodat Saksische boekverkopers ook Hollandse privileges zouden kunnen verwerven. Hij verzocht, de bepaling van 31 januari niet met terugwerkende kracht te doen gelden. Op 1 aug. 1729 werd zelfs de uitvoering ervan opgeschort. In feite was dus weer alles bij het oude, maar daar dit besluit van 1 aug. niet werd aangezegd bleef nog lang het misverstand heersen, dat Hollanders geen privileges meer konden krijgen.Ga naar eind417) Dit zou pas het geval worden na het optreden van Reich in 1764 en volgende jaren en zijn besluit vinden in 1773.Ga naar eind418) Met J.J. van Waesberge waren er juist in deze eerdere jaren moeilijkheden geweest over een privilege voor Heineccius Elementa juris civilis, dat J.P. Krieger van Gieszen had nagedrukt. Tegen het privilege daarvoor had Waesberge zich verzet in 1727 en zelf voor het in 1726 door Halma in Franeker gedrukte en daarna door hem gekochte werk privilege gevraagd. Uiteindelijk trad hetzij Thomas, hetzij Caspar Fritsch voor hem als stroman op.Ga naar eind419) Of de Waesberge's nog tot het einde - in 1748 - in Leipzig kwamen, blijkt niet. Ook in Dantzig werden de vaste banden min of meer verbroken blijkens een verklaring van Hendrik van Waesberge voor not. Ph. de Marolles op 8 maart 1731. De rekening van 1709-1730 tussen de Erven Johannes Janssonius van Waesberge te Amsterdam en Cornelis van Beughem te Dantzig werd gesloten en deze nam voor f 27000. -, te betalen in 6 jaarl. term. van f 4500. -, de voorraden over. Voortaan zou bij contract voor zeven jaar Waesberge alles leveren aan Van Beughem, wat deze wenste. Van de oude Amsterdamse vestigingen te Leipzig bleef ook die van de familie Schenk gehandhaafd. Men hoort van moeilijkheden over drukken van prenten met privilege en spotprenten.Ga naar eind420) Op 7 januari 1760 geeft Petrus Schenk een verslag van de ‘bange dagen in Saxen’, dat in maart door overlieden wordt beantwoord.Ga naar eind421) Vooral M.G. Weidmann ageerde in het begin van deze periode tegen de Hollanders. Door zijn toedoen kregen Mortier en Jacob Wetstein op 27 april 1731 aanzegging, dat ze niet buiten de messe om mochten blijven, overigens zonder resultaat. Mortier en zijn opvolger Johannes Schreuder zouden tot de dood van de laatste in 1777 met een vaste vestiging op de messe blijven.Ga naar eind422) In 1736 trad Weidmann op tegen een nieuwe combinatie uit Holland, Arkstee en Merkus, om dezelfde reden als in 1731. Bij vergissing werd de aanzegging eerst aan de vermeende compagnon Mortier gedaan. Op 14 dec. 1736 betogen ze, dat ze al enige jaren op de messe komen en soms tussen de Michaelis en Nieuwjaarsmesse blijven, maar alleen exotica, gedrukt in Frankrijk, Engeland en Holland verkopen. Hun verzoek om vergunning wordt afgewezen, maar ondanks het ijveren van Weidmann in 1737 wel ingewilligd. Ze zullen jarenlang nog meer dan Schreuder de handel in Franse in de Republiek gedrukte boeken in Leipzig beheersen. Ze staan in aanzien en handelen, althans in Leipzig zelf, niet in boeken, die aanstoot zouden kunnen geven, tot en met het jaar 1785 toe.Ga naar eind423) Ook Neaulme & Bourdeaux, die al gedurende de debacle in Den Haag hun heil in Duitsland hebben gezocht, vindt men in 1748 eenmaal met een vaste vestiging buiten de messe in Leipzig genoemd.Ga naar eind424) Etienne Laurent de Bourdeaux, bediende bij Neaulme, had zich al in 1743 in Berlijn gevestigd en handelde daar tot 1749 samen met Neaulme, die pas veel later naar Duitsland zou komen en in tegenstelling tot De Bourdeaux weer vrij spoedig naar de Republiek terugkeerde. Telkens blijkt, dat Elias Luzac contacten met Göttingen onderhield. | |
[pagina 101]
| |
Reeds in het midden van de eeuw kwam er voor de Hollanders sterke concurrentie van de kant van G.C. Walther uit Dresden, die ook met Franse uitgaven begon, daarna van Bassompière uit Luik en van de Zwitserse drukkers. De belangstelling voor het Frans nam af en zo kwamen er na de dood van Schreuder en van Arkstee, die de Leipziger tak van de zaak had gedreven, geen opvolgers meer.Ga naar eind425)
De belangstelling voor de Engelse boekhandel is in Amsterdam in deze periode niet meer heel groot. Na het overlijden van David Mortier heeft zijn neef Pierre Mortier geen directe vertegenwoordiger meer in Londen, waar hij altijd nog wel handel drijft.Ga naar eind426) In Amsterdam is het alleen François Changuion, die met zijn schoonfamilie Soyer en Hoguel als Hoguel & Comp. van 1734-1737 een boekhandel in Londen heeft, daarna alleen tot 1739, met Abraham Maillet en Guillaume Meijer als zijn vertegenwoordigers, sedert 1739 J.J. Stephani. In 1742 wordt hijzelf als boekverkoper in Londen genoemd. Vermoedelijk is het dan al zijn zoon Philippe Changuion, die de zaken beheert. Op 21 januari 1744 geeft hij deze voor notaris van den Brink een algemene procuratie daartoe; de zoon is dan al als boekverkoper op de Strand in Juvenalis gevestigd. Hoelang hij hier gevestigd blijft, bleek mij niet. Een voor mij onverklaarbaar verschijnsel is het intekenen van Pièrre Humbert voor grote aantallen op Engelse uitgaven, terwijl de Engelse boekverkopers zelf meestal niet meer dan 7 exemplaren namen. Ik vraag mij af, wat hier achter stak. La Vie de Mahomet van H. de Boulainvilliers, dat in 1730 in 8o in Londen verscheen, vermeldt op ‘A list of the subscribers’ 100 van de 260 intekeningen op zijn naam. De exemplaren werden gedrukt met ‘Et se trouve à Amsterdam chez Pierre Humbert’. Reeds het volgend jaar kwam een aantrekkelijker ‘Seconde edition’ en geillustreerd bij François Changuion te Amsterdam uit, die net als Humbert deel had in de compagnie van Veertienen.Ga naar eind427) Den Haag is veel belangrijker voor de boekhandel met Engeland. In Den Haag zelf verdwijnen echter de boekverkopers uit Londen. Isaac Vaillant verkoopt voor f 63000. - zijn fonds aan de dadelijk te noemen compagnie Gosse en keert in 1726 terug naar zijn geboorteland. Thomas Johnson verhuist in 1728 naar Rotterdam en sterft daar in 1735. Zijn zoon Alexander keert vandaar nog korte tijd terug, 1741-1745, maar gaat dan onder in de debacle Gosse c.s. Van speciaal Engelse boekverkopers horen we niets meer.Ga naar eind428) Omgekeerd bestaat er echter veel animo voor vestigingen in Londen. Johannes Groenewegen ging er in 1715 heen en legde zich toe op verkopingen. Pierre Gosse legde stellig ook met hem contacten op zijn verkenningsreis in 1718. In 1725 kochten Gosse & Neaulme in Den Haag Vaillant uit en gingen samen met Groenewegen en Nicolas Prevost, die door zijn huwelijk met Susanna Vaillant van 1722 tot 1725 in Den Haag samen met zijn zwagers Isaac en Paul had gewerkt, maar nu weer naar Londen terugkeerde. Groenewegen ging al in 1728 mis, Prevost in 1733. Zijn zwagers Vaillant brachten het er beter af en een volgende generatie, Paul Vaillant II, bleef nog tot zijn dood in 1792 in Londen werkzaam.Ga naar eind429) Vermoedelijk geheel buiten de speculatieve ondernemingen van Gosse stond de vestiging van de broers Van den Hoeck uit Den Haag. Abraham was van 1727-1734 in Londen werkzaam, daarna in Hamburg en tenslotte in Göttingen. Isaac bleef in Den Haag, maar hield tot 1745 nauwe relaties met Londen.Ga naar eind430) Hoe Pierre Gosse zijn Engelse zaken had voortgezet na de debacles van Groenewegen en van Prevost blijkt niet. Op 4 augustus 1742 sloot hij in Den Haag een contract met John Nourse, de grootste van de 18de eeuwse Londense boekverkopers in de buitenlandse boekhandel; Nourse zou bij voorkeur alles uit Holland en het vasteland van Gosse afnemen en omge- | |
[pagina 102]
| |
keerd zou Gosse niet met anderen in Engeland handelen. Of dit contract stand hield tot het vertrek van Gosse in 1745, blijkt niet. Nourse zal vermoedelijk niet veel geleden hebben door de Haagse gebeurtenissen en bleef tot 1780 werkzaam.Ga naar eind431) Pieter de Hondt was indirect ook bij de speculaties van Gosse betrokken en kreeg in 1744 een gevoelige klap, maar wist toch in 1745 de winkel van Johnson over te nemen en toont ook later zijn belangstelling voor Engeland door zijn zoon Pieter Abraham naar Londen te sturen, die daar van 1760 tot 1768 geassocieerd was met Thomas Beckett.Ga naar eind432) Tenslotte is er nog de enige Société Typographique van Hollandse origine, die door Pierre Gosse Jr. et fils in 1771 werd gesticht in Londen.Ga naar eind433) Pierre Gosse scheidde pas in 1773 van Daniel Pinet, die in navolging van zijn oom Jaques Pinet de ondernemingen van de familie Gosse jarenlang had gefinancierd. Het lijkt mij mogelijk, dat dat ook nog het geval was met deze Société Typographique St. James Street onder leiding van J.B. Boissière en dat deze althans aanvankelijk door Daniel Pinet werd gefinancierd. Het doel was een ‘commerce de livres François’, vermoedelijk gebruikt zoals in de 17de eeuw het woord ‘Latin trade’, dus ook voor andere niet-Engelse boeken. Eén Catalogue général des livres qui se trouvent chez la Société Typographique à Londres bleef bewaard. Vermoedelijk dateert die van 1774 of kort daarna, gezien de vele uitgaven uit de jaren 1773 en 1774.Ga naar eind434) Op 17 sept. 1792 vindt de verkoping onder de boekverkopers door P.F. Gosse in Den Haag plaats op verzoek van ‘les intéressés ici à la dite Société’, omdat Boissière zijn werkzaamheden neergelegd heeft. Boissière was een merkwaardige figuur. Zijn naam is uit andere hoofde bekend als medewerker aan de Franse schandaalpers, die van de Franse regering grote bedragen voor haar stilzwijgen wist te verkrijgen.Ga naar eind435) In hoeverre de Haagse onderneming in Londen daarbij een rol speelde is niet geheel duidelijk. Aansluitend aan de mededelingen in de vorige periode, wijs ik nog op de overzichten van in- en uitvoer, die ter beschikking staan. Het absolute overwicht, dat de Republiek zich toen had verworven, gaat omstreeks 1765 - dus eigenlijk vrijwel direct na de afloop van de zevenjarige oorlog - aan Frankrijk over, wat de invoer betreft.Ga naar eind436) Privilegemoeilijkheden waren er met Engeland, waar sinds 1710 de copyright act van kracht was minder te verwachten dan met de voorgaande landen. Toch speelt zich hier ook een interessant geval af. Samuel Buckley richt zich omstreeks 1733 tot het Parlement in verband met zijn kapitale uitgaaf van Thuanus met het verzoek een invoerverbod van veertien jaar af te kondigen, hoewel de bovengenoemde wet alle boeken in vreemde talen geheel vrij had verklaard. In zijn uitstekende uiteenzetting over privilegeverlening in de Republiek, Frankrijk en het keizerlijk Duitsland wijst Buckley op de vroegere gewoonte om privileges te geven aan vreemdelingen, die grotendeels in onbruik is geraakt. Ook hier richt zich echter de verontwaardiging, net als wij in Frankrijk, Frankfort en Leipzig zagen, tegen de Republiek: ‘As for the States-General, it is incredible what Advantages have accrued to their Subjects by the Encouragement given to them, by exclusive Privileges, to reprint the most useful and vendible Books published in the neighbouring Nations, in the learned Languages, or in French the common Language almost of Europe. Great Estates have been gained in Holland by reprinting Books written in France, with which, as well as with the Classicks, and other Books of Literature, the Dutch have for many years largely supplied England, Scotland, and Ireland, as well as Germany and the Northern parts of Europe’. De hele teneur van het rekwest - met vele bijzonderheden over prijzen, zowel van boeken als papier - is, dat de Republiek door de bestaande regels zijn machtige positie in de boekhandel heeft kunnen opbouwen.Ga naar eind437) | |
[pagina 103]
| |
Ik zal hier tenslotte nog enkele andere beschouwingen van tijdgenoten laten volgen. Allereerst het oordeel van Antoine de la Barre de Beaumarchais, die als uitgewekene van 1727-1735 in de Republiek voor de boekverkopers werkte, daarna enige jaren in Frankfort voor Varrentrapp, in de 16de brief van zijn Le Hollandois, ou lettres sur la Hollande ancienne & moderne, dat in 1738 bij Varrentrapp verscheen.Ga naar eind438) Onder het hoofd ‘Librairie’ toont hij zich in het algemeen geneigd gunstig te spreken over de resultaten van de bemiddelende rol van de Republiek, die veel meer naar het buitenland stuurt dan ze ontvangt: ‘En un mot elle attire beaucoup d'argent en Hollande, & elle y nourrit une infinité de personnes’. Behalve over de nadrukken van Franse uitgaven, op het monopolie waarvan zij zich beroemt, spreekt hij ook over de nadrukken van Engelse uitgaven, die bevorderd wordt door de hoge prijzen in Engeland. Een gedeelte gaat voor een lage prijs naar Engeland; de rest wordt verspreid over Europa, waar de dure Engelse uitgaven niet worden gekocht. J.A. de Sérionne publiceerde in zijn anonym by Elie Luzac te Leiden verschenen Les Intérêts des nations de l'Europe, dévélopés relativement au commerce van 1766 zijn ‘Reflexions sur le commerce de la librairie’.Ga naar eind439) Holland heeft nu geen monopolie meer voor de nadruk van Frankrijk. Behalve Frankrijk zelf noemt Sérionne ook nog naast Holland Londen, Frankfort, Luik en Genève. In Parijs zijn de boeken duur, daar de boekverkoper er bij de verkoop van de helft van een uitgaaf tegen contant geld al uit de kosten moet zijn. De boekverkopers van de Republiek daarentegen moeten lang op hun geld wachten wegens de nog gangbare ruil en dus met veel grotere en langduriger voorschotten werken. Sedert ongeveer 30 jaar is men in Frankrijk veel mooier gaan drukken, zodat nu zelfs wordt gezegd, dat het daarin Holland overtreft.Ga naar eind440) Frankrijk verkoopt meer boeken dan het ontvangt. Er wordt echter in Parijs gedurende een heel jaar nog niet zoveel gepubliceerd als in Londen in drie maanden. Twee oordelen uit de Republiek van 1775 en 1778 zijn nog doordrongen van het belang van de Franse boekhandel in de Republiek. De Koopman treurt daarover in 1775 en deelt o.a. mee:Ga naar eind441) ‘De Fransche boekverkoopers die zich met geen comptoirbehoeftens, lak, ouwels, pennen etc. bemoeien, hetwelk hen te laag is, laten zulks aan onze Hollandsche over! als de thans bijna eenigste tak (nevens de prullenkramerij) van hun handel’. En wat de drukkerij betreft, klaagt hij dat door de hoge lonen in Holland niet te concurreren valt tegen Arnhem, Deventer, Groningen etc. Professor M. Tydeman daarentegen verheugt zich in 1778 in de bloei van de Franse boekhandel.Ga naar eind442) Het is, merkwaardig als Voorrede bij een vertaling, een betoog tegen de vertalingen in het Nederlands, die in grote getale verschijnen. In de eerste plaats, omdat hij van mening is dat vooral de vertalingen uit het Frans geheel overbodig zijn, in de tweede plaats, omdat ze niet verhandelbaar zijn naar het buitenland. Als grote voordeel van de Franse boekhandel in de Republiek ziet hij het resultaat: door ruil met het buitenland zijn buitenlandse boeken hier altijd goedkoop geweest. Na deze tegenstrijdige oordelen tenslotte nog de meest gefundeerde opinie, van de boekverkoper Elias Luzac in Hollands rijkdom van 1781.Ga naar eind443) Hij haalt de opmerking van Voltaire over een middelmatige roman aan: ‘De hollandsche boekverkoopers winnen jaarlijks een millioen, om dat de Franschen vlug van geest zijn’.Ga naar eind444) Luzac bevestigt, dat de grootste winsten van de beuzelachtigste boeken komen: ‘Een roman is daarom voor een boekverkooper meer waard, dan een wel uitgewerkt boek over de wiskunde of sterrekunde. Maar de boekhandel, als een middel van bestaan voor de ingezetenen beschouwd, dan hebben alle de boeken tot de weetenschappen behoorende, niet minder voordeels aan het algemeen toegebragt dan de romans, ofschoon er juist een enkeld mensch al het voordeel niet van getrokken hebbe. De Hollandsche boekhandel heeft gedurende bijna een eeuw zig verrijkt met het | |
[pagina 104]
| |
drukken van boeken, van welke hun de manuscripten uit Frankrijk gezonden werden, of die zij op de fransche drukken nadrukten; of die voor hen hier te lande bearbeid werden: waar toe de vrijheid van ons land, als eene schuilplaats tegen de onverdraagzaamheid en vervolging, gelegenheid heeft gegeeven. De vrijheid der drukperse heeft de boekneering hier te lande langen tijd doen bloeien, boven alle anderen. Men kan koophandel in boeken, welke in Holland gedreven wordt, in 2 takken verdeelen, waar van de een zich binnen 's lands bepaalt, en de andere den buitenlandschen handel in zich vervat. De eerste dezer 2 takken is, in een zekere zin, van 't minste aanbelang; en bepaalt zig tot het vertier van de hollandsche boeken. De andere, welk het vertier der latijnsche en fransche werken ter onderwerpe heeft, is inderdaad van meer gewicht geweest, en heeft tegenwoordig bijna niets meer te beduiden’.
Luzac was een tijdgenoot en zijn mededeling over de onbeduidendheid van de handel in vreemde boeken - één jaar na de dood van Rey en het begin van de oorlog - is stellig juist. Zijn oordeel over het ‘vertier van de hollandsche boeken’ verwonderde mij echter. Door zijn handel, die zich speciaal bezighield met het vertier der Latijnse en Franse werken, moet hij de betekenis van de sterk opgekomen handel in nederlandse boeken met enig vooroordeel voorbij zijn gegaan. Men is dan ook juist op een dood punt in die branche aangeland. De vrij conservatieve en logge compagnie met deelnemers uit vier plaatsen heeft twee jaar eerder het befaamde fonds van Tirion overgenomen, maar doet er in feite weinig mee. Pas in 1788 deed Johannes Allart, de domineeszoon uit Windesheim, die 15 jaar eerder gildelid was geworden, een bom in de boekhandel ontbarsten door de publicatie van deel XXII van de Vaderlandsche Historie als vervolg op Wagenaar.Ga naar eind445) Ik vertelde in de Bijlage over de compagnieën daar iets meer over, ook over de financiële consekwenties die Allart echter gemakkelijk bleek te kunnen dragen. Het is jammer, dat Luzac voor zijn dood in 1796 niet meer een oordeel over Allart velde, zoals velen van zijn collega's daarvóór en daarna wel hebben gedaan.Ga naar eind446) De geschiedenis van deze dynamische figuur bleef nog steeds ongeschreven. Hier beperk ik mij tot de mededeling, dat hij in 1812 naar Den Haag verhuisde, waar hij zuiver als uitgever optrad. Hoewel alle privileges afgeschaft waren, wist hij toch op 23 juli 1814 het uitsluitend octrooi tot het drukken en uitgeven van de wetboeken van het Burgerlijk Recht voor 25 jaar te verkrijgen tegen betaling van f 65. - voor ieder vel van 16 pagina's ten behoeve van de Landsdrukkerij, welk octrooi echter werd opgeheven na de vereniging met België. Allart stierf in Den Haag in 1816 en op de verkoping van het fonds in 1818 werd het copierecht van de Evangelische Zangen, dat hij in 1805 door zijn kerkelijke relaties had weten te verwerven, voor een kapitale som door de Bijbelcompagnie gekocht. Allart was de enige boekverkoper van zijn tijd, die - zoals Reich in Leipzig - door zijn macht en invloed een verandering in de Nederlandse boekhandel zou hebben kunnen brengen. Hij hoorde echter tot het ouderwetse soort van ondernemers, die net als Cornelis Claesz twee eeuwen eerder en Pieter van der Aa een eeuw eerder profijt trokken van de mogelijkheden, die de merkwaardige opbouw van de Nederlandse boekhandel bood. Op een geheel andere wijze zou de vernieuwing in Nederland plaats vinden en wel door de oprichting van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels in 1815.Ga naar eind447) |
|