De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. Deel 5. De boekhandel van de Republiek 1572-1795
(1978)–Isabella Henriëtte van Eeghen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
De boekhandel van de republiek 1572-1795 | |
[pagina 13]
| |
I Bronnen, literatuur en mogelijkhedenIn feite is het thans nog niet mogelijk een overzicht te geven. Er zijn namelijk te veel belangrijke bronnen, die òf niet òf slechts gedeeltelijk bewerkt zijn. Ik wijs als voorbeeld op twee onderwerpen, die ik zelf voor dit werk snel onderzocht en beschreef, zij het oppervlakkig, daar ze absoluut onmisbaar voor mijn verhaal bleken: de privileges van Holland (en de Staten-Generaal) en het veilingwezen. Over beide was herhaaldelijk, maar meestal slechts incidenteel geschreven. Ik hoop, dat mijn korte overzichten hier een aanmoediging zullen vormen om deze materie apart en dan grondig te behandelen en dat ze niet - integendeel - een belemmering daarvoor zullen worden. Beide onderwerpen, uitgebreid tot alle provincies, zijn het volledig waard. Hetzelfde geldt voor een aantal grote boekverkopers, die tot nog toe slechts oppervlakkig besproken waren. Enkele van hen waren zo belangrijk, dat ik ze en passant even behandelde, echter uiteraard evenmin afdoende. Ik noem hier als voorbeelden uit verschillende tijden: de oudste generaties van het geslacht Commelin, Cornelis Claesz, Pieter van der Aa, Isaac Tirion, Arkstee en Merkus en Johannes AllartGa naar eind1). Een goede geschiedenis van onze boekhandel, waar meer dan bij andere takken van handel juist persoonlijke factoren een grote rol speelden, zal pas kunnen geschreven worden, wanneer de belangrijkste boekverkopers grondiger dan thans het geval is zullen zijn behandeld. Het allerbeste bewijs daarvoor is, dat de twee standaardwerken van Ledeboer van 1872 en 1876 thans, een eeuw later, nog in vele gevallen voor naslag moeten dienen. Wat anders liggen de zaken met de boekverkopersfamilie Luchtmans. Ik zou deze, hoe belangrijk ook, zeker niet speciaal bestudeerd hebben voor mijn algemeen overzicht, ware het niet dat hun bewaarde archief de enige plaats is, waar men de organisatie van de 18de eeuwse boekhandel kan leren kennen. Daar het naast het meer speciaal gerichte archief van de Haarlemse familie Enschedé, uitgevers en drukkers van de bekende courant, het enige goed bewaarde archief van een belangrijke boekverkopersfirma is, vraagt dit in de allereerste plaats om nadere bewerking. Het gedenkboek, dat op stapel staat, zal daarvan slechts een onderdeel kunnen vormen. Pas bij nadere bestudering van dit archief en van de geschiedenis van de privileges en de veilingen zal men met tegenwoordig onmisbaar geoordeelde statistische gegevens, die zinvol zijn, kunnen komen. Thans zie ik nog geen mogelijkheid om statistieken, grafieken of tabellen te geven. Een overzicht en grafiek van Martin op grond van Ledeboer's werken (aantallen boekverkopers) en van Schwetschke's werk (boeken op de messen) zijn al wegens het thans verouderde en onvolledige materiaal, dat de overigens uiterst verdienstelijke geleerden bijeenbrachten, van weinig nutGa naar eind2). Ik voel mij gesterkt door de opmerkingen van Darnton omtrent de resultaten van de recent gepubliceerde statistische gegevens over het 18de eeuwse FrankrijkGa naar eind3). Wat de productie in ons land betreft, houd ik het ervoor dat eens misschien een dergelijke bewerking voor | |
[pagina 14]
| |
boeken in het Nederlands mogelijk zal worden, voor hier gedrukte boeken in vreemde talen - voor mijn onderzoek speciaal van belang - echter nooit. De op zich zelf door hun speciaal karakter minder belangrijke gegevens uit deel I en II en vooral de lijst van boeken uit dat deel II kunnen als bewijs daarvoor dienen. Iets dergelijks kan men eenmaal als voorbeeld doen, maar zou zinloos zijn om voor andere onbelangrijke boekverkopers voort te zetten. Catalogi en inventarissen van boekverkopers zullen ook altijd dankbare objecten voor zo'n bewerking blijven, maar zonder een voorafgaand grondig onderzoek naar de persoon in kwestie komt men toch gemakkelijk tot een verdraaide weergaafGa naar eind4). De min of meer clandestiene productie voor het buitenland, vooral voor Frankrijk, over de bestudering waarvan in ‘Faire de l'histoire’ hoopvolle woorden worden uitgesprokenGa naar eind5), zal in ons land slechts indirect en dus uiteraard onvolledig te voorschijn kunnen worden gebracht. In Zwitserland bleef een zeer volledig archief van de Société Typographique de Neuchâtel (1769-1789) bewaard, die zich juist met de productie van verschillende soorten clandestiene werken voor Frankrijk - nadrukken en verboden boeken - bezig hield. In Nederland daarentegen hebben wij - ik mag wel zeggen: gelukkig! - in het archief van de firma Luchtmans een heel gewoon voorbeeld van het werken van boekverkopers in onze belangrijkste universiteitsstad. Over de clandestiene handel is daar maar heel weinig te vinden. Voor nadere gegevens daaromtrent zal men in de allereerste plaats weer op de nog te schrijven geschiedenissen van personen en firma's moeten bouwen. Daarnaast zal een onderzoek naar vervolging en verbod van boeken ook voor de buitenlandse handel nog heel wat kunnen opleveren. In de Republiek is wegens het in feite geheel ontbreken van preventieve censuur daarover misschien nog meer te vinden dan in de omringende landen. Er is op dit gebied nog maar weinig gedaan. Op mijn programma staat o.a. nog een speciale studie hieromtrent betreffende Amsterdam. Tenslotte kunnen onderzoekingen op hoger politiek niveau ook stellig nog veel meer aan het licht brengen dan tot nog toe verscheen. Daarnaast zullen er altijd volkomen onverwachte en des te verrassender ontdekkingen worden gedaan. Ik denk aan het werk van Margaret Jacob, die een heel speciaal onderdeel van deze clandestiene kant belichtte in haar beschrijving van de ‘Chevaliers de la Jubilation’Ga naar eind6). Daar wordt onder meer op duidelijke wijze verband gelegd tussen twee facetten, die men vaak geneigd is los van elkaar te beschouwen. De culturele en clandestiene kanten - de ‘livres philosophiques et mauvais livres’ van Darnton - vloeien hier als het ware in elkaar over. De culturele kant - waarmee ik dan hier in grote lijn de onderwerpen van de boeken bedoel - komt in de volgende hoofdstukken vrijwel niet ter sprake. Alweer zou het voor het Nederlandse boek misschien mogelijk zijn in niet te groot bestek daarover iets te zeggen; het zou echter buiten het kader van dit boek vallen. Voor de enorme productie van ons land in vreemde talen is dit stellig ondoenlijk. Ik volsta hier met het noemen van enige recentere schrijvers, die zich op speciale gebieden verdienstelijk maakten. Als eerste, voor mijn onderwerp belangrijkste, is dat Gibbs in enkele artikelen over de réfuge in ons land. Daarnaast wijs ik op Le Dictionnaire des Journalistes onder leiding van Sgard. Geheel andere onderwerpen, die van belang voor mijn boekhandel zijn, werden belicht door Koeman (de cartografie), door Bruckner (de 17de eeuwse Nederlandse drukken in de Duitse taal) en door Dr. L. Fuks en echtgenote (de Joodse uitgaven). Verdere beschouwingen daarover zullen hun plaats moeten vinden in detailstudies, net als de bovengenoemde. Moge hieruit blijken, dat ik zeker niet geneigd ben om uitsluitend de mogelijke winst als | |
[pagina 15]
| |
uitgangspunt van de boekverkoper te zien. Uiteraard had iedere persoon, die dit beroep koos, zijn eigen belangstelling en voorkeur. Ik denk bijvoorbeeld aan de Wetstein's met hun Böhme-uitgaven. Die winst moet echter wel een heel belangrijke rol hebben gespeeld. Ik ben het hierin geheel eens met Darnton en DuprontGa naar eind7), die nog verder gaat dan de eerste in zijn beschouwingen over het lanceren van boeken en het zoeken van een markt. In feite bestond er in de periode, die ik bespreek, zij het in steeds verfijnder vorm nog een systeem van ruilhandel en daarmee annex de boekverkoper-uitgever ter spreiding van het risico. Dat neemt niet weg, dat een van de belangrijkste punten toch altijd bleef, hoe men aan het benodigde kapitaal kwam voor de vrijwel steeds speculatieve productie, die een grote en langdurende investering vereiste. Mijn hoofdthema bij het behandelen van de verschillende onderwerpen zal dan ook dit kapitaal zijn. Ik bracht hierover reeds veel bijeen in mijn vorige delen. Ik zal in mijn hoofdstuk, dat aan dat kapitaal is gewijd, ingaan op enkele markante reeds behandelde en ook nieuwe voorbeelden als Daniel Elsevier, Samuel Luchtmans en Henry Desbordes. In de bijlagen, die ik aan de veilingen of aucties wijd, zullen de daarmee nauw in verband staande termijnbetalingen worden besproken. Het is bijzonder moeilijk een overzicht te geven van de boekhandel van de Republiek. In andere landen bestaan steeds centrale punten: in Frankrijk Parijs, in Engeland Londen en in Duitsland de Frankforter en Leipziger messen, die als uitgangspunt kunnen dienen. Amsterdam was noch officieel noch officieus voor de Republiek zo'n middelpunt, wel heel lang de belangrijkste plaats, waarover papierleverantie, wisselverkeer, transport etc. grotendeels liepen. De indeling van de materie, die ik behandelen wilde, kon op verschillende wijzen geschieden. Uiteindelijk heb ik gekozen voor de hier volgende. Eerst heb ik de overheidsregelingen betreffende de boekhandel en daarna de veel omvangrijker en belangrijker usanties in de boekhandel behandeld. Uiteraard overlappen deze beide elkaar af en toe. Hier heb ik soms in min of meer afgeronde beschouwingen, soms echter ook in losse opmerkingen een idee gegeven van de in feite niet zeer bekende organisatie van onze vroegere boekhandel. Het was m.i. het nuttigste, wat ik kon doen. Tenslotte heb ik een kort chronologisch overzicht gegeven, voornamelijk gericht op de buitenlandse boekhandel, met Amsterdam als uitgangspunt. Daarin heb ik drie perioden onderscheiden: 1572-1680, 1680-1725 en 1725-1795. De middelste periode, het onderwerp van mijn vorige delen, kwam uiteraard het beste en volledigste over, ofschoon ook hier gebrek aan kennis van wat in andere plaatsen en provinciën omging - ik denk het meest aan Utrecht - nog wel eens tot foute conclusies aanleiding kan geven. Over de eerste periode is uit de bewaarde schaarse bronnen vrij veel gepubliceerd. Het was mij echter niet mogelijk van alles kennis te nemen en daar kunnen dus in mijn verhaal lacunes zijn, die gemakkelijk zijn aan te vullen. Wat de derde periode betreft, is er nog heel veel ongepubliceerd materiaal, waarbij ik vooral aan de Bibliotheek van de Vereniging ter Bevordering van de belangen des Boekhandels denk. toch waagde ik mij schoorvoetend aan een overzicht. Men houde dus in het oog, dat men vooral daar een tamelijk persoonlijke en min of meer oppervlakkige persoonlijke visie van mij zal vinden. Ik meende namelijk goed te doen niet met het jaar 1725 op te houden, maar ook voor de laatste zeventig jaren de kennis, die ik veelal toevallig had opgedaan, vast te leggen. Bepaalde personen spelen in alle drie perioden in mijn verhaal een rol. Soms lijkt de keuze willekeurig. Ik kan hier echter toch wel één motief daarvoor geven. Wanneer ik een boek- | |
[pagina 16]
| |
verkoper telkens weer tegenkwam, op de meest uiteenliggende terreinen - ik denk aan Adriaen Vlacq, Pieter van der Aa en Johannes Allart -, dan voelde ik mij gedrongen meer over hem bijeen te brengen. En steeds bleek mij, dat de persoon in kwestie een plaats in mijn chronologisch overzicht verdiende. De geschiedenis van de boekhandel kan niet geschreven worden zonder de geschiedenis van de belangrijkste boekverkopers en eens zullen het er gelukkig veel meer kunnen worden dan hier. |
|