behandelde ik het Leidse boekverkopersarchief Luchtmans. Daaruit wordt veel duidelijk over de gang van zaken in de boekhandel van de 18de eeuw, dat men nergens anders kan vinden. Het toeval heeft gewild, dat een Leids archief het enige was wat goed bewaard bleef. Uiteraard heb ik bij de voorbeelden, die ik eraan ontleende, mij zoveel mogelijk tot Amsterdamse gegevens beperkt.
Was deze eerste bijlage min of meer bij toeval Leids, hetzelfde kan men niet zeggen van de tweede. Daar heb ik de Leidse boekverkoper Pieter van der Aa behandeld. Dat bleek voor mijn samenvatting absoluut noodzakelijk te zijn. Een goede biografie van hem bestond niet; alleen korte mededelingen waren te vinden. Een beschrijving van de boekhandel van Holland tussen 1680 en 1725 was niet te geven, voordat eerst zijn geschiedenis - zij het summier - op schrift was gesteld.
De bijlagen betreffende de privileges (Bijlage III), de aucties (Bijlage IV) de lettergieterijen (Bijlage V), en de compagnieën (Bijlage VI) waren aanvankelijk bestemd voor hoofdstuk II; hun omvang deed mij uiteindelijk plaatsing onder de bijlagen verkiezen.
Bijlage VII, een opgaaf van de Amsterdamse gildeleden tussen 1688 en 1742, dankt zijn aanwezigheid aan de recensies. Daar werd meermalen bezwaar gemaakt tegen mijn titel in verband met het feit, dat ik alleen producenten van Franse boeken had behandeld. Men zal uit deze bijlage kunnen constateren, dat vrijwel geen van de belangrijke boekverkopers in deel II/III ontbreekt. Aangezien het oudste contributieboek verloren ging, kon ik de lijst helaas niet met 1680 beginnen.
Een voordeel van de negen jaren tussenruimte is ondermeer, dat ik hier een opgaaf kan doen van recensies, die mij bereikten. Het meest was ik getroffen door de verbazing van een kenner als Horodisch over de veilingcondities van Brunel van 1724, die betaling in vier termijnen, over twee jaar lopende, mogelijk maken. Dat moedigde mij aan om speciaal de weinig bekende organisatie van de boekhandel tot uitgangspunt te nemen in dit deel.
Het overzicht van de voor mij belangrijkste literatuur voor de Republiek en ook voor het buitenland is mede in verband met de lijst van afkortingen beperkt gehouden.
Voor de ‘summary’ koos ik na rijp beraad de Engelse taal, niet de Franse, daar mij bij ervaring bleek dat de vorige delen in Frankrijk minder gebruikt werden dan in Engeland en Amerika.
In de lijst van Errata en addenda heb ik mij wat het tweede betreft zoveel mogelijk beperkt. In de afgelopen jaren zijn dank zij de voortschrijdende