De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. Deel 4. Gegevens over de vervaardigers, hun internationale relaties en de uitgaven N-W, papierhandel, drukkerijen en boekverkopers in het algemeen
(1967)–Isabella Henriëtte van Eeghen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
1-8-1704 Odilia Cloeck, ged. Westerkerk 10-10-1683, begr. Oude Kerk 24-3-1740 (1ste kl.), dochter van Jacob Cloeck, koopman, en Anna Outmans. 12-5-1734 test. voor not. Hunthum (N.A. 9920, 23 en 24). 1-6-1738, 17-5-1740 en 4-12-1741 test. en codicillen voor not. Ardinois (N.A. 9138, 542, 9150, 340 en 9159, 897). 6-6-1742 en 28-2-1743 inv. en scheiding van de nalatenschap voor idem (N.A. 9162, 426 en 9166, 153). | |
Adressen1701 etc. Kalverstraat bij de Sint Luciensteeg (dr.), 17-11-1723 nog aldaar (journaal Oude Kerk), 16-5-1725 Singel bij de Beulingsloot (R.A. 1288, 124). Op 31-10-1726 werd hij eigenaar van een huis en erf in de Kalverstraat bij de Dam voor f 12000. -, door koop van de weduwe van Gerard Valk, die op 28-10-1687 door willig decreet eigenaar was geworden (Kw. 4 T, 165) en op 8-5-1727 van twee woningen onder een dak in de Jonge Roelensteeg voor f 7500. - (Kw. 4 V, 44vo). Deze huizen werden in 1728 geheel verbouwd (maandblad Amstelodamum 1959, 222-223) en op 7-11-1742 door de erfgenamen overgedragen aan de boekverkoper Isaac Tirion voor f 28000. - met inbegrip van behangsels, vaste spiegel en schoorsteenstukken, winkel, comptoirtoonbank in het voorhuis en latten, planken etc. op de zolder (Kw. 5 L, 354vo). In de latere jaren was het huis bewoond door de dochter van Rudolph Wetstein en haar echtgenoot William Smith. Rudolph was 22-1-1734 eigenaar geworden van een huis op de Keizersgracht tussen Runstraat en Molenpad voor f 29000. -, door koop van Pierre Huguetan, welk huis hij betrok en tot zijn dood bewoonde. Op 7-11-1742 werd het door de erfgenamen overgedragen voor f 28900. - (Kw. 5 C, 4 en 5 L, 353). | |
Boekhandel16-2-1702 poorter als boekverkoper, 20-2-1702 gildelid tegelijk met zijn broer Gerard, met wie hij toen al in compagnie handel dreef (zie uitgeverij), wat hij vermoedelijk tot 1726 voortzette. Van 4-7-11-1726 werden de ongebonden boeken van R. en G. Wetstein geveild (G.A. 102). Sedert 1727 vindt men Rudolph Wetstein in compagnie met zijn zoon Jacob en zijn schoonzoon William Smith handelen. Ik neem aan, dat aan deze compagnie een einde kwam, toen Rudolph in 1734 verhuisde naar de Keizersgracht. Daarna werd de boekhandel en uitgeverij in compagnie tussen Jacob Wetstein en William Smith (st. 1741) gedreven en de drukkerij en lettergieterij later door de jongste zoon Hendrik Floris Wetstein. De vader hield echter over alles toezicht (N.A. 9159, 897). 16-9-1707 en 3-1-1708 berichten van de Lorme over Wetstein le Jeune betreffen vermoedelijk Rudolph. 1708 etc. overman van het gilde. 14-2-1711 bezocht Uffenbach de broers Wetstein om inlichtingen te vragen over bibliotheken en kabinetten. Zij toonden hem stukken van de schilder Dirk van Rijswijck, welke zij in commissie hadden (Uffenbach III 537). 3-5-1714 insinuatie door not. Wetstein namens zijn broers aan Paulus van Hemert, getr. met Susanna Janssonius van Waesberge, dat zij de eerste vier termijnen van de obligatie ten behoeve van de erfgenamen van Gillis Janssonius van Waesberge hebben voldaan, maar dat zij daarna in gebreke zijn gebleven bij ontstentenis van wettige houder; ze zijn bereid te betalen, echter geen interest wegens te late betaling (N.A. 8292, 27). 25-5-1714 obligatie voor not. Wetstein van Joannes Janssonius van Waesberge, R. en G. Wetstein en Jan Boom voor Jannetje Christiaans, wed. Cornelis Boutesteyn te Leiden, van f 5972.15. - voor boeken, gekocht in de veiling van 28-8-1713 te Leiden (N.A. 8292, 31); 20-3-1717 voor idem van | |
[pagina 175]
| |
R. en G. Wetstein voor Pieter Poiret te Rijnsburg van f 5899.10. -, te betalen in 15 halfj. term. (N.A. 8293, 18); 14-8-1719 voor idem van R. en G. Wetstein voor de erfgenamen van de wed. J. Wolters voor boeken, gekocht op de veiling van 24-4-1719, van f 537.5. -, te betalen in 16 driemaandel. term. (N.A. 8295, 12). 25-7-1716 contract voor not. Wetstein tussen R. en G. Wetstein en Timothy Childe, boekverkoper te Londen, dat zij zijn zoon Jean Childe voor 4 jaar in dienst zullen nemen, te beginnen 1-8-1716. Het zal hem verboden zijn voor zichzelf, zijn vader of anderen te handelen. Hij moet per jaar f 200. - betalen, ook indien hij eerder weggaat, voor onderricht, voeding, pension en was. Hij zal tweemaal meegaan naar de Frankforter Messe tegen betaling van f 100. - per keer. Robbert Jackson en Benjamin Bradley staan borg voor deze f 1000. -. (N.A. 8292, 135); 31-10-1718 contract voor idem tussen R. en G. Wetstein en de vader van Franco Soudaan, dat zij hem voor 7 jaar in dienst zullen nemen, te beginnen 1-9-1718. Het zal hem verboden zijn voor zichzelf te handelen, tenzij in kleine zaken en met toestemming van de broers Wetstein. Hij moet f 700. - ineens betalen en aan het eind van ieder jaar f 200. - voor kost, inwoning en onderricht, waartegenover hij in het 5de jaar f 100. - en in het 6de en 7de telkens f 200. - zal krijgen. Indien hij eerder weggaat, moet hij voor ieder jaar, dat hij minder dient dan 5, f 100. - betalen en zal de f 700. - kwijt zijn. (N.A. 8294, 38); 20-5-1724 contract voor idem tussen R. Wetstein en Abraham Broedelet, predikant te Opperdoes, voor zijn zoon Johannes Broedelet, dat hij hem voor 4 jaar in dienst zal nemen, te beginnen 1-8-1724. Hij zal geen zaken voor zichzelf mogen doen. Hij zal kost, inwoning en onderricht hebben en in het 3de en 4de jaar f 25. - per jaar en een verering krijgen. (N.A. 8302, 37). 12-12-1718, 9-3-1719 en 1-5-1719 brieven betreffende een overeenkomst tussen Rudolph Wetstein en Antoine Houdar de la Motte, te Parijs gemaakt, dat deze hem 50 exemplaren van zijn Fables voor 6 livres per stuk zou leveren. Vóór het verschijnen zou de la Motte vellen naar Amsterdam zenden, opdat Wetstein daar kon laten intekenen. Dit was verzuimd en pogingen van de Wetsteins om dit door een verklaring van de la Motte, dat hij de exemplaren aan hen had verzonden, goed te maken, mislukten, daar een Parijs boekverkoper vellen aan de Haagse boekverkoper Vaillant had gezonden en die in 1720 met een editie van deze Fables kwam. (Br. M. brieven Wetstein). 1722 ondertekenden R. en G. Wetstein het rekwest over Franse boeken (KS 931). 1722 openden R. en G. Wetstein een rekening bij de wisselbank, die tot 1729 bleef bestaan, 1736 openden Rudolph en Hendrik Floris Wetstein een rekening, sedert 1741 tot 1754 Hendrik Floris Wetstein alleen. 30-9-4-11-1737 was hij op de Frankforter Messe (G.A. 112). 5-10-3-1742 veiling van gebonden boeken van W. Smith, 22-24-5-1742 van boeken van Rudolph Wetstein, 9-14-7-1742 van ongebonden boeken van Smith en Rudolph Wetstein (G.A. 117). 6-6-1742 blijkens de inventaris bestond de nalatenschap in huizen, enkele obligaties van openbare lichamen en obligaties van boekverkopers, van Zacharias Chatelain f 4000. - (1733-1741), restant van Willem Stieven f 1000. - (1739), idem Jacobus Issendorp f 4000. - (1739), van François Changuion f 1520. - (30-11-1741 not. Barels), van Hendrik Floris Wetstein f 7000. - (21-12-1741 en 10-2-1742), van Jacob Wetstein en William Smith f 36000. - (31-8-1735, 1-2-1736 en 1-2-1737), van Jan Roman de Jonge f 1123.10. - (21-9-1741) en nog een obligatie van een Haagse boekverkoper door overdracht, verder 1/32 scheepspart en 16 rollen tabak tezamen met Hendrik Floris Wetstein. Onder Hendrik Floris berustte f 3000. - ter betaling van het werkvolk. De drukkerij en lettergieterij werden pro memorie genoemd als geprelegateerd aan Hendrik Floris Wetstein. Opsommingen van ongebonden boeken op de zolder in de Kalverstraat ten huize van J.H. Kramer en van de overledene worden gegeven. Jan Brinkhuysen moet nog ± 1400 scheepspsalmboekjes | |
[pagina 176]
| |
hebben om te binden. Er is een openstaande rekening met H. van Hoekke & Comp. te Middelburg wegens 1/4 in het gedrukte 4o psalmboek. Een aantal goederen op de binderij worden opgesomd, waarbij 12700 ongebonden scheepspsalmboekjes, 595 dito in schapenleer en gemerkt met het merk van de compagnie, 146 dito in leer en gemerkt, met slootjes, 750 Burs vrage boekjes in 8o groot quarto (40?) bladen, 53 Tafreelen des doods in 8o groot 34 bladen, 28 Ars notariatus 8o groot 16 bladen, 1 Ursinus over de catechismus 4o, 1 Bullingerus in folio, enkele gebonden bijbels 4o, psalmboeken 4o, testamenten, drie Taffijns in 4o, 1 Roeloff Pieterse in 4o, 11 molerie handboekjes in 12o. ‘Verder eenige exemplaaren Maleydsche bijbels, psalmboeken in 4o, en cathechismussen, dog welke vermeend werden aan de Oostindische Compagnie tenminste wat het papier betreft toe te behooren pro memorie.’ Dan volgt een opsomming van het boekbindersgereedschap, waarbij o.a. ‘twee kopere merken voor de Oostindische Compagnie en een dito platie voor almanacken.’ Voor geleverde boeken etc. aan de O.I. Compagnie van 1-1-1742 tot het overlijden f 172.2.12. Verder worden als debiteuren genoemd: de wed. Barlinkhoff volgens het kladboek van de gieterij, Jan Brinkhuysen voor papier aan saldo met binden en te verdienen, wed. Tronchin, Marten Smets, Jan Daniel Beman, Hendrik Vieroot, Gijsbert Verwij, de wed. W. Smith voor drukloon, Jacob Wetstein voor drukloon en Hendrik Floris Wetstein voor diversen. | |
Drukkerij, lettergieterij en binderij1723 blijkt uit het contract van de drukkers, dat Rudolph Wetstein een drukkerij had. Wanneer hij deze op touw had gezet en of die al door zijn vader was begonnen, kan ik niet zeggen. 16-5-1725 fiat op het rekwest van Rudolph Wetstein om in het huis, dat hij huurt van de wed. Backer en bewoont, op het Singel bij de Beulingsloot op zolder een middelmatig fornuis tot het zieden van water voor zijn drukkerij te mogen stellen (R.A. 1288, 124). 1735 richtte Rudolph Wetstein een eigen lettergieterij op (Enschedé F. 112). Blijkens een brief van William Smith van 15-12-1739 geschiedde dit om de drukkunst tot hogere perfectie te brengen en ook, omdat hij als drukker van de O.I. Compagnie een goed voorziene lettervoorraad moest hebben (Br. M.). 1-6-1738 prelegateerde hij zijn zoon Hendrik Floris de drukpersen en lettergieterij of ter keuze f 10000. -, met de bepaling dat deze steeds door het oudste familielid in de boekhandel voor f 10000. - zouden kunnen worden overgenomen. Hendrik Floris zou f 250. - huur per jaar voor de drukkerij, de zolder voor de binderij en de achterzolder en f 100. - voor de twee kamers van de lettergieterij betalen. 17-5-1740 prelegateerde hij Hendrik Floris alle boeken, gebonden en ongebonden, voor leverantie aan de O.I. Compagnie, scheepspsalmboeken in het klein en in 4o, psalmboeken, testamenten, bijbels, Tafreelen des doods, met het schrijf- of drukpapier op de binderij en bindersgereedschappen en ook de gedrukte cedulen en papieren, welke men aan de Compagnie kon leveren. Aan de kerkeraad der Maleise kerk te Batavia legateerde hij de Arabische letters voor de Maleise bijbel, waarvan hij de stempels en matrijzen had aanbesteed, waarvan zijn erfgenamen 800 pond gewicht zouden moeten laten gieten en naar Batavia zenden, dit alles ter voortplanting van het christelijk geloof onder de heidenen. Indien de kerkeraad verkoos dit hier te laten drukken, zou dat moeten gebeuren door Hendrik Floris, die daarvoor door de O.I. Compagnie betaald zou moeten worden. 4-12-1741 herhaalde hij zijn bepaling omtrent de Arabische letters en zijn prelegaat van boekdrukkerij en lettergieterij (die werden uitgeoefend in de twee huisjes in de Jonge Roelensteeg). De fideicommissaire bepalingen liet hij echter vervallen. 11-4-1742 verklaarde Hendrik Floris Wetstein voor not. Ardinois de lettergieterij en drukkerij over te nemen (N.A. 9161, 242). | |
[pagina 177]
| |
7-5-1742 resolutie van bewindhebbers van de O.I. Compagnie om het legaat te aanvaarden. 6-6-1742 fiat op het rekwest van Hendrik Floris Wetstein om op de zolders van het huis, dat hij heeft gehuurd op de Fluwele Burgwal of Oude Beschuitmarkt tussen de Stoofsteeg en de Hoogstraat, twee fornuizen voor de lettergieterij en één voor de waterzieding van de drukkerij te mogen stellen (R.A. 1291, 157). 13-3-1743 veiling ten huize van Hendrik Floris Wetstein op de Beschuitmarkt van ‘een schoone en groote verzameling van allerley soorten van letteren, benevens 4 extraordinaire goede drukparssen, en alles het geene tot een compleete drukkerij behoord, bij een vergaderd en nagelaten door wijlen de heer Rudolph Wetstein’ (A.C. 26-2- en G.A. 118). | |
UitgeverijVan 1701 tot 1726 kwam de compagnie van Rudolph en Gerard Wetstein met een groot aantal uitgaven in het Latijn, Frans, Holl. en een enkele in het Duits. Zoals ik reeds bij de Boekhandel vertelde, moet de compagnie eind 1726 zijn ontbonden, waarbij tevens een einde kwam aan de gezamenlijke uitgaven. Een enkel maal vindt men nog een uitgaaf van de broers van later tijd (zie o.a. deel II 173), vermoedelijk omdat deze al eerder op touw was gezet. Voor het aandeel, dat Gerard blijkbaar in de Maleise bijbel had, zie men hieronder bij 1731. Te beginnen met 1727 kwamen de uitgaven op naam te staan van de compagnie van R. Wetstein, J. Wetstein en W. Smith, waaraan blijkbaar in 1734 een einde kwam, zodat sedertdien de uitgaven op naam van J. Wetstein en W. Smith staan tot de scheiding van hun compagnie in 1741 toe (zie uitgeverij 1728), vervolgens alleen op naam van J. Wetstein. 1701 verscheen een pamflet van N. Muys van Holy, Raadsel. Caracter van sekere staatspersoon. Dit was gedateerd ‘Amsterdam 15 july 1701’ en had het adres: t'Amsterdam, Bij Rudolf en Gerard Wetstein; Boekverkoopers in de Kalverstraat, bij de Sinte-Lucye-steegh. 1701. 23-9-1710 ‘'t Werd aen alle liefhebbers der geleerdheyd en wetenschappen bekend gemaekt, dat tegenwoordig bij R. en G. Wetsteyn boekverkoopers t'Amsterdam in de Kalverstraet bij de St. Lucyen-steeg, in de regt Nederduytse tael gedrukt en uytgegeven werd 't Republyk der geleerde, behelsende 't merg en den voornaemsten inhoud van alle nieuwe boeken, soo hedendaegs in allerhande talen en wetenschappen uytkomen, in die selve ordre geschikt als voorheen de Boekzael en Tweemaendelijke Uyttreksels, eerst van P. Rabus, toen van Séwel en van Gaveren geweest zyn; dog nu door Joh. Ruyter Med. en Philos. Doctor, als mede Theol. Cand. vernieuwt en verbetert word. Sullende 't eerste stuk voor de maenden Julius en Augustus, tegens den 24 Sept. 1710. aenstaende, en voorts alle twee maenden met den aenvang van de maend daer op volgende, de liefhebbers die 'er aendeel aen begeeren, worden mede gedeeld’ (A.C.). Bij Onder de Linden kwam deze uitgaaf reeds ter sprake in verband met een gezamenlijke privilege aanvraag, toen in 1731 Johannes Broedelet te Utrecht, de vroegere leerknecht van de broers Wetstein, te Utrecht met een soortgelijke uitgaaf begon. Tot en met januari-februari 1727 werd de Republyk door R. en G. Wetstein uitgegeven, tot en met juli-aug. 1733 door R. en J. Wetstein en W. Smith, daarna door Antoni Schoonenburg, aanvankelijk met de titel Republyk der geleerden, of kort begrijp van Europa's letternieuws tot hervorminge der wetenschappen..., sedert begin 1718 Republyk der geleerden of boekzaal van Europa... Deze uitgaaf geeft aan het eind van elke aflevering een naamlijst van nieuw gedrukte boeken, die te krijg zijn in de boekwinkel van R. en G. Wetstein, sedert januari-februari 1727 van R. en J. Wetstein en W. Smith, waarin uiteraard vooral ook de eigen uitgaven worden vermeld. Hetzelfde geldt voor het ‘Nieuws uit Holland’ of ‘Amsterdam’, dat in de meeste afleveringen te vinden is. Vaak vindt men er ook berichten over intekening op grote uitgaven, waaraan de Wetstein's deel hadden, en over de aflevering bij het verschijnen. Op | |
[pagina 178]
| |
13-11-1725 werden R. en G. Wetstein door de schout gedaagd, omdat zij in de aflevering van juli-aug. 1725 ten dele het naamregister der leden en steden en regeringen derselver, uit welke de vergadering van haar Ed. Gr. Mog. de heren Staten van Holland en Westfriesland bestaat, hadden afgedrukt, in strijd met het privilege van Jan van Beyeren, stadsdrukker te Alkmaar van 15-10-1722; de eis tegen hen werd echter ontzegd (Schoutsrol). 12-10-1713 adv., dat bij hen ‘is afgedrukt, en alomme te bekomen Q. Horatius Flaccus, met de geleerde aantekeningen van den Hr. R. Bentley, waervan de Engelsche druk in 14 dagen is uitverkogt, nu op nieuw door den autheur oversien en verbetert, en met een ruymen index vermeert 4to, als mede de Republyk der geleerde voor de maanden July en Augustus 1713’ (A.C.). 5-2-1715 ‘R. en G. Wetstein, boekverkopers tot Amsterdam, onlangs met privilegie van de heeren Staten van Holland en West Friesland hebbende gedrukt Dictionarium Tetraglotton, Latijn, Frans, Griex en Nederduyts, dat zij met veele kosten zeer hebben doen vermeerderen en verbeteren so is 't, dat Pieter Scheffers, boekverkoper in 's Hertogenbosch, zig niet heeft ontzien op een onbehoorlijke wijze haar het zelve niet alleen na te drukken, nemaar ook de eigen namen en devys van de voorn. R. en G. Wetstein op den tytel te doen stellen, alleen met dit onderscheid, dat hij met geheel kleine letters boven het devys heeft doen zetten, Juxta Exemplar, om aan diegene die niet scharp van gezigt zijn, dezen zijnen nadruk, voor die van R. en G. Wetstein, te doen doorgaen en verkopen. Dierhalven vinden zij haer verpligt alle liefhebbers en meesters te waarschouwen, dat deze nadruk zeer vitieus, en met meer dan twee duizend fouten vervult is, doordien in het onderzoeken van dezelve, op verscheide bladeren meer dan 70 a 80 fouten op ieder blad gevonden zijn, hetwelk zij aennemen te bewijzen, op de verbeurte van een honderd guldens, ten behoeve van de diacony armen dezer stede’ (A.C.). Op 10-4-1715 sloten Petrus Scheffers en de broers Wetstein voor not. Wetstein een overeenkomst. Scheffers stond alle rechten, die hij pretendeerde te hebben op de Dictionarium Biglotton en Tetraglotton, aan de broers af. Zij zouden hem hiervan leveren bij 500 exemplaren tegelijk, contant te betalen, maar voor 25% minder als deze bij honderden tegelijk aan andere Brabantse boekverkopers verkocht werden. Zij zouden in gemeenschappelijk overleg een minimum verkoopsprijs vaststellen. Scheffers mocht niet in de Zeven Provinciën verkopen, met uitzondering van Gelderland. Van de Dictionarium Biglotton zou Scheffers direct 500 exemplaren voor 1 gulden per stuk overnemen en een jaar later nogmaals 500 voor 18 st. per stuk. Indien de broers deze opnieuw zouden willen drukken en Scheffers nog onverkochte exemplaren zou hebben, zouden ze daarvan de helft moeten overnemen en verkopen, alvorens met een nieuwe druk te komen. Deze exemplaren zouden worden verrekend per aantal geleverde vellen met exemplaren van de nieuwe druk. De broers mochten evenmin met een nieuwe druk van de Dictionarium Tetraglotton komen, voordat Scheffers zijn eigen druk zou hebben uitverkocht, en zouden ook daarmee hem helpen en dat verrekenen op dezelfde wijze als bij de Dictionarium Biglotton. Scheffers moest alle afgedrukte vellen van zijn Dictionarium Biglotton aan de broers leveren tegen betaling van f 2, - per riem. (N.A. 8292, 75, bij KS 931 zeer onvolledig). 1715 speelde zich een dergelijke kwestie af tussen de broers Wetstein en Hendrik Blank, die in de kranten had geadverteerd, dat hij liet drukken ‘Het rapport gedaen op den 10 juny door de heeren van 't Geheyme committe aen beyde de huysen des Parlements.’ De broers hadden de oorspronkelijke Engelse copie als eersten in hun bezit en lieten vertalingen in het Frans en Holl. maken en lieten daarom op 1-7-1715 door not. Wetstein aan Blank insinueren, dat hij de copie moest tonen of, indien hij dat niet kon, van deze uitgaaf moest afzien. Hun argument was o.a.: ‘Onder de boekverkopers zoo alhier, als elders een gewoonelik gebruik te wezen, dat diegeene, welke kan aantoonen de aldereerste copije van het een of ander boek te hebben, reght heeft om hetselve alleen te mogen drukken zonder dat een ander vermagh hetselve insgelijks te doen, wanneer hij nader- | |
[pagina 179]
| |
hand diergelijke copye maghtig werd, ofschoon hij hetzelve bij preadvertentie heeft bekent gemaakt.’ Daar Blank inderdaad geen copie kon tonen, werden de Wetstein's in het gelijk gesteld door overlieden. (KS 931-935 en N.A. 8292, 92). In 1715 vroegen Pierre Brunel, R. en G. Wetstein, David Mortier, Pierre de Coup, allen te Amsterdam, Adriaan Moetjens en L. en H. van Dole te den Haag privilege voor de herdruk van de Grand Dictionnaire historique de Mr. Louis Morery (KS 935). Op 24-3-1718 sloten Brunel (1/7), R. en G. Wetstein (1/7), David Mortier (1/7), Pieter de Coup (1/7), Willem van de Water te Utrecht (1/7), de wed. Adriaan Moetjens (1/7) en L. en H. van Dole (1/7) voor not. Wetstein een overeenkomst over het uitgeven van dit werk en van een supplement. Ze keurden hierbij de afrekening van het door ieder in het particulier gedrukte en ook de generale rekening van Mortier goed. Het recht van copie zou niet verder dan in 1/7 parten verdeeld mogen worden. Bij verkoop zouden de deelhebbenden recht hebben voor de veilingsprijs het verkochte part tot zich te nemen. Indien de Huguetan's één van hen ten opzichte van deze compagnie zouden attaqueren, zouden de onkosten gezamenlijk worden gedragen. Zolang nog één van de compagnons de uitgaaf compleet in 6 exemplaren zou kunnen leveren voor f 30. -, zou deze niet herdrukt mogen worden. (N.A. 8293, 126). Op 8-4-1718 werd tot het herdrukken van de eerste vier delen besloten, daar deze uitverkocht waren (KS 945). Een compagnie, bestaande uit Pierre Brunel, David Mortier, Pierre Humbert, de erven van de wed. Pieter Mortier, R. en G. Wetstein, allen te Amsterdam, en I. Vaillant te den Haag, nam in 1720 van de Erven van Reinier Leers de exemplaren van de Dictionaire historique et critique van Bayle over (KS 948 etc.). Op 22-10-1720 verklaarden zij voor 2000 exemplaren f 50000. - schuldig te zijn, te betalen in 4 halfj. term. (N.A. 8296, 169). Op 25-10-1720 werd voor not. J. Obreen te Rotterdam een contract gesloten met Michel Böhm, die f 25000. - van hen zou ontvangen. Op 8-10-1720 verkocht de compagnie aan Nicolas Barreme te Parijs 1500 exemplaren van deze Dictionaire in 4 delen, gedrukt te Rotterdam, te leveren zodra zij ze hadden ontvangen, voor f 46. - per stuk, tezamen f 69000. -. Hij zou deze gedurende een jaar uitsluitend in Frankrijk mogen verkopen, waartegenover zij die daar dat jaar niet zouden verkopen. Op 20-4-1722 waren slechts 255 exemplaren geleverd en was slechts f 28000. - betaald (KS 956). Tenslotte leende Hendrik Wetstein f 16000. - aan Barreme, waarvoor hij op 23-5-1722 584 exemplaren van de Dictionaire ontving (N.A. 6515, 111). Op dezelfde dag werd het bedrag, verhoogd tot f 73173.15. - wegens wanbetaling, gedeeltelijk afbetaald en werden 523 exemplaren, gerekend op f 44. - per stuk, teruggegeven (N.A. 8299, 91). Door de compagnons werden de exemplaren niet onder de f 60. - aan particulieren en onder de f 54. - aan boekverkopers verkocht (KS 949-950). Op 20-4-1722 verkocht David Mortier zijn 1/6 part in het recht van copie en in de transactie met Barreme en bovendien 20 exemplaren voor f 50. - het stuk aan de broers Waesberge (KS 955, zie ook N.A. 8299, 71). De rechten van de Erven van de wed. Pieter Mortier werden overgenomen door R. en G. Wetstein op 23-5-1722 (N.A. 8299, 91). Tenslotte werkten de twee compagnieën tezamen, zoals men zal zien uit de gegevens, die ik vermeldde onder Pierre Brunel (zie deel III 53-54). 1-10-1718 ‘Also de Werenfelds De Logomachiis eruditorum en Dissertationes miscellaneae 8, 2 vol. bij R. en G. Wetstein gedrukt, in Duytsland zijn naergedrukt met eenige weinige Dissertationes theologicae vermeerdert, onder de titul van Werenfelsi Opera theologica phil. miscell. in 4to, so adverteren zij bij deze, dat dezelve vermeerdering bij 't hare gedrukt zal werden, en 't geheele werkje voor 30 stuyvers te bekomen zijn’ (A.C.). Deze uitgaaf van 1702 noemde ik bij H. Wetstein. 1719-1726 zetten de broers Wetstein de Bibliothèque ancienne et moderne, die voordien door | |
[pagina 180]
| |
David Mortier was uitgegeven, voort (delen XI-XXVI). Wanneer dit precies geschiedde kan ik niet zeggen, daar het tweede gedeelte van deel XI (exemplaar U.B.A.) weer in tegenstelling tot het eerste het adres van David Mortier geeft. Uit een adv. van 2-5-1720 blijkt, dat toen deel XIII van dit tijdschrift van Jean le Clerc, dat in driemaandelijkse afleveringen verscheen, bij de broers te krijg was (A.C.). In deel XIV 1720, eerste gedeelte, vindt men achterin een ‘Catalogue des livres nouveaux qui se trouvent dans la boutique des Freres Wetsteins’, in de verdere delen steeds voorin een pagina met opgaaf van nieuwe boeken in het Frans en Latijn. Ook vindt men hier een enkel maal berichten over intekening etc. betreffende eigen uitgaven of van compagnieën, waarin de broers deel hadden, in het Frans en Latijn of Grieks. Maart 1720 verzochten de broers Wetstein privilege op werken van Minell, wat door Leiden werd gestuit. De overlieden kregen daarom het verzoek, geen privileges voor boekverkopers van Leiden meer toe te staan en wanneer een rekwest van hen binnenkwam de burgemeesters te wijzen op de houding van Leiden (G.A. 52). Sept.-okt. 1719 vindt men het eerste bericht over de intekening op de Algemene kerkelijke en wereldlijke geschiedenissen des bekenden aard-kloots... door Geerlof Suikers, rechtsgeleerde. En in het licht gegeven door Isaak Verburg. (Republyk 342-374). Deze uitgaaf, bewerkt door de bekende rector van de Latijnse School, die veel voor de broers Wetstein heeft gedaan, vindt men daarna voortdurend genoemd, hetzij in aankondigingen over de intekening of aflevering van verschenen delen (bijv. sept.-okt. 1725, p. 173; een excuus bij het verschijnen van het 7de en 8ste stuk over het te late uitkomen, en mei-juni 1728, p. 556; het einde van de aflevering), hetzij in besprekingen van de verschenen delen. Men vergelijke ook de adv. in de kranten (o.a. A.C. 10-6-1721 en 23-9-1723). Het werk verscheen in 2 delen of 10 stukken, in 5 of 10 banden te binden, van 1721-1728. Blijkens de adv. van 10-6-1721 waren de 10 delen tot 1-8-1721 ook voor niet intekenaren nog voor 67 gulden te bestellen en zouden daarna boven de 75 gulden doen. Band IV verscheen nog ‘Te Amsterdam. Bij Rudolf en Gerard Wetstein 1726.’ Ook de opdracht van 20-4- aan Lieve Geelvinck geschiedde door hen. De volgende band verscheen ‘Te Amsterdam. Bij R. en J. Wetstein en W. Smith 1728.’ Deze heeft een opdracht van de bovengenoemden aan twee burgemeesters en twee schepenen. In het laatste van de foliodelen vindt men achterin soms gebonden de in 8o gedrukte ‘Aenwijzing waar de geschiedenissen van ieder landt...’, die bedoeld was als boeklegger. Uit de ‘Voorrede’ van I. Verburg in de laatste band blijkt, dat er grote moeilijkheden over deze uitgaaf zijn geweest, die zelfs tot in de Staten doordrongen en mede oorzaak waren van de vertraging van het verschijnen. Van dit boek, dat in 1728, het jaar waarin het nieuwe huis in de Kalverstraat gereed kwam, werd voltooid, ging waarschijnlijk daarom het gerucht, dat uit de winst ervan het nieuwe huis, met f 100000. -, bekostigd werd (K. Fuhri, Beantwoording der prijsvraag uitgeschreven door de Vereeniging..., 1846, 53). 1728-1753 verscheen de Bibliothèque raisonnée des ouvrages des savants de l'Europe, en wel juli-sept. 1728 tot april-juni 1734 ‘Chez les Wetsteins & Smith’, juli-sept. 1734 tot april-juni 1741 ‘Chez J. Wetstein & G. Smith, sedertdien ‘Chez J. Wetstein’. Voorin juli-sept. 1741 (deel XXVII) deelt J. Wetstein mee, dat Wetstein en Smith hun compagnieschap hebben ontbonden en van 4-9-10-1741 hun fonds hebben geveild en dat hij voortaan alleen dit tijdschrift zal uitgeven. Van het begin tot het einde vindt men catalogi van nieuwe boeken en ‘nouvelles litteraires’, waarin uiteraard onder Amsterdam veel over de uitgaven van de Wetstein's is te vinden. 1731 verscheen bij R. en G. Wetstein, drukkers van de Compagnie, het Maleise Nieuwe Testament, in 1733 het Oude Testament en in 1735 de Psalmen in het Maleis (Darlow and Moule 6493-6494 en Goovaerts 151). Ofschoon de compagnie tussen hen reeds in 1726 opgeheven moet zijn en slechts enkele uitgaven, die gemeenschappelijk op touw gezet zijn, gezamenlijk werden voortgezet, | |
[pagina 181]
| |
moeten blijkens deze drie uitgaven Rudolph en Gerard Wetstein tezamen van hun stiefmoeder Cornelia Knijff de relaties, die zij door haar eerste echtgenoot, Abraham van Someren, met de O.I. Compagnie onderhield, hebben overgenomen. Wanneer dit geschiedde, kan ik niet zeggen, en evenmin wanneer Gerard zich hieruit terugtrok. Blijkens de testamenten van Rudolph van 1740 en 1741 was hij toen alleen eigenaar van de Arabische letters en van de lettergieterij. Van deze Arabische letters, die inderdaad naar Batavia werden gezonden, verscheen daar in 1758 een uitgaaf van de bijbel, die mede door de gouverneur-generaal Mossel werd bekostigd (C.W.Th. van Boetzelaer, De Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië, Den Haag 1947, p. 256). 1727 etc. vindt men uitgaven op naam van R. en J. Wetstein en W. Smith, zoals o.a. blijkt uit de uitgaaf van de Republyk der geleerden. 31-5-1728 kregen overlieden hun verzoek tot burgemeesters om enig Nederduits kerkgoed te mogen drukken om advies (G.A. 81, achter 8). 31-1-1729 gaven overlieden gunstig advies op hun rekwest om verlenging van het privilege op het Woordenboek van Halma (G.A. 81, 20). 24-10-1733 gaven de Staten copie van een rekwest van Jacob Wetstein en Willem Smith om privilege op Rollin's Histoire ancienne des Egyptiens, waarvan reeds vijf delen waren gedrukt, en op het vervolg, zoveel als de auteur nog zou schrijven en uitgeven, welk werk zij op 7-10-1733 van R. Wetstein, Hendrik van Waesberge, Jan Boom, Joannes Pauli, Pierre Humbert, François l'Honoré, Zacharias Chatelain, Mich. Charles le Cène, J.F. Bernard, François Changuion, Hermanus Uytwerf, Henry Dusauzet, Pierre Mortier en Willem Kuyper tot een hoge prijs hadden gekocht. Op 9-11-1733 beloofde Rudolph Wetstein op de gildekamer, dat zijn kinderen de condities, op welke ze dit werk hadden gekocht, zouden nakomen, namelijk dat ze geen van de vijf delen zouden herdrukken, voordat ze van de anderen alle exemplaren voor de afgesproken prijs zouden hebben overgenomen. Op 12-11-1733 gaven overlieden gunstig advies. (G.A. 81, 56). Het privilege voor dit zeer gezochte werk van Charles Rollin, Histoire ancienne des Egyptiens, des Carthaginois, des Assyriens, des Babyloniens, des Medes et des Perses, des Macédoniens, des Grecs, dat van 1730 tot 1738 in 13 delen bij Jacques Etienne en diens weduwe verscheen, dateert van 21-11-1733. Door de grote vraag ernaar bestaan vrijwel alle exemplaren, zowel van de vele Parijse uitgaven als van de Amsterdamse uitgaaf uit combinaties van verschillende oplagen (zie o.a. exemplaar Library of Congress te Washington). De eerste vijf delen verschenen in 1733 ‘A Amsterdam, Aux dépens de la compagnie’. Het drukkersmerk was ‘Vis unita major’, dat ik reeds noemde bij de Waesberge's naar aanleiding van de compagnie. J. Wetstein en G. Smith voltooiden de Amsterdamse uitgaaf, die in 1733 was begonnen, in 1739, herdrukten echter nog delen tot 1741. De Bibl. Nat. bezit delen van een uitgaaf met het adres van J. Neaulme te Den Haag (VII en VIII 1742 en 1743), naar ik aanneem wegens het privilege, vermoedelijk een gefingeerd adres. Op 17-12-1738 kregen Wetstein en Smith ook privilege op Rollin's Histoire Romaine jusqu'à la bataille d'Actium, dat van 1739-1749 te Amsterdam verscheen. Deel I-IV bij Wetstein en Smith (1739-1741), de verdere delen bij J. Wetstein alleen (KS 990 en 992). De XVI delen hebben (met uitzondering van deel VII, VIII en XIII) steeds catalogi van boeken, die bij hen te krijg waren, deel IX een ‘Catalogue de quelques livres François imprimés aux dépens de J. Wetstein.’ 24-4-1736 gaven overlieden afwijzend advies op het rekwest van Geertruy de Ruyter te Amsterdam aan burgemeesters om privilege voor Lamekis, ou les voyages extraordinaires d'un Egyptien dans la terre interieure van Charles chevalier de Mouhy, ook in het Holl., daar Wetstein en Smith dit al in de Leidse Courant van 16-1-1736 hadden geadverteerd. (G.A. 81, 82). | |
[pagina 182]
| |
BijzonderhedenWilliam Smith (geb. Belfast 1697/98, begr. Oude Kerk 21-11-1741 (1e kl.), ondertr. kerk 18-10-1725 Agatha Cornelia Wetstein, ged. Nieuwe Kerk 22-7-1705; zij hertr. 1742 Abraham Cornabé) werd 21-11-1725 poorter als boekverkoper en 11-2-1726 gildelid. Blijkens een aankondiging omtrent het door hem verzorgen van de uitgaaf van Cumberland's De Legibus naturae in een Franse vertaling van Barbeyrac (Republyk nov.-dec. 1726, 556), echter pas verschenen bij Pieter Mortier in 1744, had hij waarschijnlijk aanvankelijk nog eigen zaken. Sedert 1727 vinden we hem echter steeds in compagnie, eerst met zijn schoonvader en zwager, later alleen met zijn zwager. Van de laatste compagnie, die vlak voor zijn dood werd ontbonden, vindt men 1735 en 1738-1740 boeken op de Messe (KS 1468). Voor de veilingen na zijn dood, vergelijke men hiervoor. Jacob (de) Wetstein (ged. N.Z. Kapel 12-12-1706, st. Leiden vóór 1775, ondertr. kerk 3-10-1738 Elisabeth Antonia Cocq, ged. Oude Kerk 4-8-1713, st. na 22-1-1776, dochter van Cornelio Cocq, koopman, en Maria Grill) werd 28-5-1723 poorter als drukker van het kleinzegel, 30-8-1723 gildelid, 1736 overman van het gilde. Het drukken van het kleinzegel en de gedrukte papieren moet hij al gauw overgelaten hebben aan de reeds genoemde leerknecht Franco Soudaan, die op 23-1-1725 ook als drukker daarvan werd benoemd en op 16-6-1748 tegelijk met Jacob Wetstein hiervoor bedankte (zie ook KS 1501). Hij woonde bij zijn ondertrouw op de Herengracht, in 1742 in het huis van zijn overleden vader op de Keizersgracht, dat echter tegelijk met het huis in de Kalverstraat, dat steeds door William Smith was bewoond, werd overgedragen op het eind van dat jaar. Waar hij daarna woonde kan ik niet zeggen. Vermoedelijk verhuisde hij in 1757 of 1758 naar Leiden, waar hij in dat laatste jaar als boekverkoper gevestigd was (G.A. 83, 29). Uitgaven van hem vermelden tot en met 1757 als adres Amsterdam, sedert 1758 Leiden. Op 22-10-1754 werd hij door de schout gedaagd wegens het verkopen van de Genera plantarum van C. Linnaeus, gedrukt te Stockholm door Laurentius Salvius in 1754, daar de Leidse boekverkopers C. en G.J. Wishoff dit werk in 1737 en 1742, de laatste maal met privilege van 20-4-1741, hadden uitgegeven. Op 14-1-1755 werd hij veroordeeld tot betaling van een boete van f 3000. - en verbeurdverklaring van de geïmporteerde exemplaren. (Schoutsrol). Een aantal stukken betreffende zijn actie hiertegen, daar het een door de auteur zelf verbeterde uitgaaf was, zijn bewaard in het archief van het Amsterdamse gilde (G.A. 52, 26-4-1756, en G.A. 82, 132). Zijn appel bij het Hof van Holland werd tenslotte met succes bekroond. Het vonnis van schepenen van Amsterdam van 14-1-1755 en het nader vonnis van 3-12-1755 werden te niet gedaan, mits Jacob Wetstein bij ede verklaarde, dat het privilege hem niet bekend was geweest. (KS 994-1000). Een zoon van Jacob Wetstein, Rudolph Hendrik de Wetstein was van 1775-1783 boekverkoper te Leiden (Ledeboer). Bijzonderheden over hem en over zijn enige broer vindt men in de papieren, behorend tot het familiegraf Voetboogskapel 79 Oude Kerk (liassen 1799, 55 en 1810, 21). Hendrik Floris Wetstein (ged. N.Z. Kapel 28-9-1712, woonde 20-12-1775 te 's Gravenhage blijkens acte voor not. van Leeuwen aldaar) werd 9-2-1736 poorter als koopman en 8-9-1738 gildelid. Bijzonderheden over zijn werkzaamheden in verband met de drukkerij en lettergieterij gaf ik reeds. |
|