De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. Deel 2. Uitgaven van Jean Louis de Lorme en zijn familieleden
(1963)–Isabella Henriëtte van Eeghen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
Inleiding [errata en addenda voor deel 2]In dit tweede deel van mijn Amsterdamse Boekhandel (1680-1725) vindt men als hoofdbestanddeel een lijst van 135 nummers, die bijzonderheden verstrekken over de uitgaven, die in verband te brengen zijn met Jean Louis de Lorme en zijn familieleden. Zij het met enige aarzeling heb ik hier alles door elkaar opgenomen. Ik zou uitgaande van het uitgeversadres, dat ons toch in de eerste plaats de weg moet wijzen, een onderscheid hebben kunnen maken in eigen uitgaven en uitgaven van anderen. Bij de eerste categorie, de eigen uitgaven, kwam ik zeven verschillende soorten tegen en wel:
| |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
Bij de tweede categorie, de uitgaven van anderen, kwam ik vier verschillende soorten tegen en wel:
Er zijn nog meer varianten denkbaar; die vond ik echter niet bij de hier behandelde uitgaven. Vandaar dat ik ze niet noem. In deze bovengenoemde soorten kon ik mijn stof verdelen. Van mijn aanvankelijke plan achter elk nummer van een categorie de betreffende nummers aan te brengen, zag ik af, daar het mij vrij zinloos leek. Ik wil hier slechts vermelden, dat ik een vijftigtal uitgaven in de eerste categorie 1 (uitgaven op eigen naam) en een vijfentwintigtal uitgaven in de eerste categorie 2 (uitgaven samen met anderen) kon onderbrengen. Ook wil ik er op wijzen, dat de oplagen van enkele uitgaven gesplitst werden en men zo een aantal exemplaren kon krijgen in bijvoorbeeld de eerste categorie 1 en ook nog een aantal in de eerste categorie 4. In de loop van het onderzoek veranderden enkele uitgaven niet alleen van nummer in de eerste en tweede categorie, maar ook wel eens van categorie, en het is heel goed denkbaar, dat ik in bepaalde gevallen nog tot een verkeerde conclusie kwam en verschuiving mogelijk is. Vandaar dan ook, dat ik van mijn oorspronkelijke plan, het onderscheiden van eigen uitgaven en uitgaven van anderen in twee afzonderlijke lijsten, afzag. Betreffende de nummering van de ene lijst, die ik tenslotte gaf, wil ik nog het volgende opmerken. Alle herdrukken en nadrukken, die in een later jaar dan het oorspronkelijke verschenen, heb ik onder dat latere jaar vermeld met verwijzing naar het nummer van de oorspronkelijke uitgaaf, waarbij ook alle herdrukken en nadrukken zijn behandeld. Nieuwe titeluitgaven vermeldde ik wel steeds onder | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
het nummer van de oorspronkelijke uitgaaf, maar ik gaf ze geen eigen nummer in de lijst. Ik vlei mij niet, dat deze lijst volledig is, zelfs niet voor zover de uitgaven met eigen adres betreft. Vrijwel tot op het afsluiten toe vond ik dergelijke mij tot dusverre onbekende drukken. Ongetwijfeld zullen nog meer uitgaven, waarop geen eigen adres is vermeld, mij zijn ontgaan. Ik stelde de lijst samen aan de hand van de catalogus Enschedé bij de bibliotheek van de Vereniging ter bevordering van de belangen des boekhandels en een zeer nuttige lijst op het Franse seminarie aan de Universiteit van Amsterdam van Franse uitgaven, met Hollandse adressen, verschenen tot 1789 (geput uit Barbier, Berghmann, Brunet, Burger en Moes, Gockinga, Hatin, Lanson, Ledeboer (van Waesberghe) en cat. Morgand). Deze algemene werken en ook nog andere noemde ik alleen, wanneer zij iets meedeelden, dat ik zelf niet kon vinden. De bijzonderste aanwinsten voor mijn lijst van uitgaven putte ik verder uit de advertenties en boekbesprekingen in de belangrijkste kranten en tijdschriften, die in de door mij behandelde periode verschenen. Een enkele maal vond ik in de boeken zelf een catalogus van eigen uitgaven. Tenslotte gaf de lijst van exemplaren, die de Lorme met de la Feuille had geruild tegen andere werken, mij enig houvast. Toch vond ik daarnaast nog geheel toevallig uitgaven, zo bijvoorbeeld no. 53, een Latijnse Mercurius, waarvan het Gemeente-Archief een exemplaar bezit. Onder deze 135 nummers nam ik ook de boeken op, die de Lorme en zijn familieleden in kranten en tijdschriften aankondigden te zullen laten drukken, ook al verschenen zij voor zover ik kon nagaan niet. Dat adverteren geschiedde, zoals ik reeds in deel I vertelde, met het oog op het verkrijgen van het copierecht en daarom meestal overhaast. Het is dus zeer verklaarbaar, dat de uitgever er soms per slot van rekening toch nog van afzag. Vooral bij de kleinere uitgaven moet men echter zeer voorzichtig zijn met de conclusie, dat het niet vinden van een exemplaar ook inhoudt dat de uitgaaf nooit het licht zag. Ik denk bijvoorbeeld aan no. 27, een boekje van Baudot de Juilly, waarvan ik aanvankelijk aannam dat de Lorme niet verder dan een advertentie was gekomen, totdat de Gesamtkatalog mij 7 exemplaren opleverde. Ik beperkte mij echter tot uitgaven, die werden geadverteerd. Uitgaven, waarvoor de Lorme belangstelling aan den dag legde, maar die hij niet in een krant aankondigde, heb ik van de lijst uitgesloten. Ik kan er hier drie noemen. Blijkens de | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
opgaaf van madame Labrousse gaf Bayle aan de Lorme op 14-9-1703 (mogelijk is ook 1704) in een thans niet terug te vinden brief een uiteenzetting over de Thesaurus linguae Latinae van Robert Etienne. Dit werk, dat in 1536 en 1543 als Dictionarium te Parijs en in 1573 met bovengenoemde titel te Leiden was verschenen, beoordeelde Bayle weinig gunstig. Volgens hem was het alleen zo gezocht door de schaarsheid van exemplaren. De veel meer voorkomende Calepin en Fabri schatte hij veel hoger. (Labrousse 304). Madame Labrousse meent, dat de Lorme zelf een uitgaaf overwoog. Waarschijnlijker lijkt het mij, dat hij voor een ander informeerde. Dat zullen wel niet de Londense boekverkopers Thomas Bennet, Thomas Leigh en Daniel Midwinter zijn geweest, die in de Amsterdamse courant van 30-8-1703 bekend maakten, dat de condities van intekening voor ‘dit nuttig en door geheel Europa beroemd werk’, dat zij gingen herdrukken, bij François Halma, François van der Plaats en Rudolphus en Gerard Wetstein te Amsterdam te vinden waren. Ware dat het geval, dan zou de Lorme ook wel bij de Amsterdamse boekverkopers, waar men kon inschrijven, genoemd zijn. Eerder lijkt mij, dat hij zijn licht opstak bij de beroemde Bayle voor zijn vrienden te Trevoux, die in die tijd ook met dergelijke plannen rondliepen. In oktober 1704 leest men althans in de Nouvelles de la republique des lettres (p. 467): ‘On prépare à Trevoux une nouvelle edition du Thrésor de la langue Latine de Robert Etienne. Il sera augmenté d'un tiers pour le moins. Ce sera un livre de bon débit, s'il est bien corrigé. Il semble que les imprimeurs de Trevoux ont besoin de cèt avis.’ Voor zover ik kon nagaan, zag noch de Londense uitgaaf, noch die van Trevoux het licht. Pas van 1734-1735 en van 1740-1743, de eerste met Londens, de tweede met Basels adres, vond ik uitgaven. Dan noem ik hier als tweede een uitgaaf, die ik alleen bij Quérard vermeld vond en wel als volgt: ‘B. de Vienne prêtre du tiers-ordre de Saint-Dominique. - l'Année mystique, contenant la vie des saints pour tous les jours de l'année, avec des méditations et des réflexions. Paris (Hollande), P. Witte, 1708, 2 vol. in-8. On a du même plusieurs autres ouvrages imprimés antérieurement à 1700.’ Over deze uitgaaf kon ik geen nadere bijzonderheden te weet komen. Bij het bewerken van het brievenboek voor deel I was ik blijkbaar zo onder de indruk van de gefingeerde namen, waarmee de Lorme enkele van zijn correspondenten adresseerde, dat ik de naam van deze zeer onbekende auteur eveneens voor | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
gefingeerd hield en in de geadresseerde de befaamde priester Richard Simon meende te mogen herkennen. Bij nadere bestudering bleek mij echter, dat de twee eerste delen van diens Bibliothèque critique ten tijde van het schrijven van de brief, 12-4-1708, nog pas zeer kort of zelfs misschien niet eens uit waren en dat bovendien dit werk in de Republiek zeer verkoopbaar was, zodat de brief in feite weinig toepasselijk erop was. Dat leidde ertoe, dat ik opnieuw een onderzoek naar de Vienne instelde en daarbij op de bovengenoemde vermelding van Quérard stuitte. Ofschoon hij slechts over 2 delen spreekt, meen ik toch dat de kans groot is, dat dit werk in de bovengenoemde brief wordt bedoeld. Blijkbaar werden twee delen in Holland gedrukt, met het Parijse adres van P. Witte, die wij in dit deel II nog vaak zullen tegenkomen. Twee latere delen zouden elders ter perse moeten zijn gelegd. Daar ik uit de brief (deel I 174) van de Lorme niet de indruk krijg, dat het een eigen uitgaaf van hem betreft, nam ik deze niet in mijn lijst op. Van F. André Duval o.p. van het Couvent d'Études des Frères Prêcheurs te Le Saulchoir-Étiolles par Soisy-sur-Seine kreeg ik tenslotte de volgende inlichtingen over de schrijver, Bernard de Vienne. Hij was het zevende en jongste kind van François de Vienne de la Brossette, gouverneur de la ville et du chateau de Lespare, en van Bonne Phelipeau, geboortig van Fontenay-en-Brie, een vurig tertiarisse van de derde orde van Sint Dominicus. Haar twee zoons en twee dochters, die in leven bleven, kozen allen de geestelijke staat. De oudste zoon, François de Vienne, gaf vrije vertalingen van enkele werken van Heinrich Suso. De twee dochters, Marie (1642-1713) en Elisabeth (1646-1703), werden Dominicanessen van het klooster van Rozay-en-Brie. Bijzonderheden over de moeder en de dochters vindt men in l'Année dominicaine, ou les vies des saints, des bienheureux, des martyrs, et des autres personnes illustres ou recommandables par leur piété, de l'un et l'autre sexe, de l'ordre des FF. Précheurs, pour tous les jours de l'année, avec un martyrologe, waarvan delen over de maanden januari tot oktober van 1678 tot 1716 bij Guislain le Bel te Amiens het licht zagen. In het laatste deel vindt men op p. 577-622 een bericht over mère Marie de Vienne en daarbij ook het een en ander over haar jongste broer:... ‘et le plus jeune, qui est M. Bernard de Vienne, prêtre du Tiers-Ordre de S. Dominique, qui honore encore à présent l'état ecclesiastique, où Dieu l'a appelé. Après avoir obligé la Religion Chrétienne par le recueil qu'il a fait de la petite Année Dominicaine, qu'il a fait imprimer en six tomes, dans | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
laquelle on peut lire les Vies des saints, des saintes, et des personnages illustres des trois ordres de S. Dominique, l'Année Mystique en quatre tomes, où sont en abrégé les Vies des saints et des plus grandes âmes, qui ont fleuri en piété, tant de l'un que de l'autre sexe, de tous les ordres de l'Eglise, et de toutes sortes d'états: avec des meditations, des reflexions, et des sentences, tirées des saints Pères, pour tous les jours de l'année. Une retraite de dix jours sur la pureté du coeur: une autre pour se préparer à la mort, un petit livre d'actes d'amour de Dieu.’ Het is merkwaardig te zien, dat de schrijver van een dergelijk werk zich tot Hollandse uitgevers wendde. Een derde uitgaaf, waarvoor de Lorme zich interesseerde, was die van een Italiaan, waarvan hij in een brief van 30-8-1708 aan Bignon een soort analyse insloot met de vraag of Bignon iets over de auteur kon zeggen. Ik kon deze aanvankelijk niet thuisbrengen, maar stuitte sedertdien op een bericht in de Journal des sçavans van november 1708 - Bignon's tijdschrift -, dat er misschien mee in verband is te brengen. Wij lezen daar (p. 405): ‘D'Amsterdam. Il y a déja quelque temps qu'il est arrivé ici un auteur Italien, nommé Alexandre Ubaldini, avec des mss. pour 32 vol. in fol. qu'il voudroit bien faire imprimer. Cet ouvrage est un recueil de toutes les dispenses et d'autres bulles accordées en faveur des ecclesiastiques, des religieux, des laiques, etc. par les papes en différens temps; avec la taxe desdites bulles, l'état de plusieurs benefices, et la taxe de la pension qu'on peut accorder dessus.... On ne sçait si on trouvera un libraire qui veuille faire la dépense d'imprimer un si gros ouvrage.’ ‘On a aussi apporté en ce pais les Oeuvres posthumes de feu. M. Bened. Averani professeur en eloquence à Florence. Ce sont plusieurs dissertations sur Thucydide, sur Euripide, sur les anthologies Grecques, sur Ciceron, sur Tite-Live et sur Virgile. Elles sont remplies de beaucoup d'érudition. Mr. Averani a ramassé avec soin dans l'histoire Grecque et Romaine, et, dans la plus sçavante antiquité, tout ce qu'il a jugé propre à éclaircir les ecrits de ces auteurs Grecs et Latins. On sçait assez que Mr. Averani écrivoit très-bien en Latin; ainsi on ne doute pas que quelque libraire ne se détermine bien-tôt à imprimer cet ouvrage. Le recueil fera deux gros volumes in fol. Le premier contiendra les dissertations sur les auteurs Grecs, et le second les auteurs Latins.’ Voor zover ik kon nagaan, heeft het eerste werk van 32 delen nooit het licht gezien, het tweede pas in 1717 in Florence. Hier wil ik ook nog vermelden, dat ik van enkele uitgaven van de Lorme en | |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
familieleden, die stellig wel het licht hebben gezien, geen exemplaren kon vinden. De gedrukte catalogi van de grote bibliotheken, rondvraag in ons land en een onderzoek in Duitsland brachten niets aan het licht. De lacunes blijken uiteraard steeds bij elk betrokken nummer. Om belangstellenden, die misschien een enkele van deze hiaten zouden kunnen aanvullen vóór de verschijning van deel IV, te helpen, noem ik ze hier nog eens apart: De courant de Nouvelles extraordinaires de divers endroits van 1686 en 1688 (1), het tijdschrift Histoire abrégée de l'Europe van maart 1688 (2) en een Zuid-Nederlandse nadruk van dit werk op naam van Claude Jordan (2), (Devaux) Medecin de soi-même etc. Seconde édition 1687 (4), de comedie Les Yvrognes 1687, met adres Pierre Marteau (5), de courant de Histoire abrégée de l'Europe van januari-mei 1691 (slechts één nummer bekend) (7), alle uitgaven van Claude Jordan de vader. (Child) Discours... sur le commerce 1694 (8), (de Chevremont) Connoissance du monde 3e lettre 1694 (9), Réponse à l'écrit de Mr. d'Avaux 1694, met adres Pierre Marteau (15), Gaillard, Oraison funèbre de... François de Harlay 1696 (25), (Caumont de la Force) Histoire de Marguerite de Valois 1696 (29), Gerberon, Histoire generale du Jansenisme nadruk 1701 (61), Academie des sciences et des arts 3 vol. 1706 (80), alle uitgaven van Jean Louis de Lorme of op zijn naam. (Jordan) Choix des bons mots. Nouvelle édition 1716 (93), de Bucquoy, Livre de l'Europe 1713 (96), werken van Figari 1713 (97), (Chaussé) Apologie des femmes 1713 (98), Almanach de Milan 1714 (109), alle uitgaven van Claude Jordan junior of op zijn naam. Almanach de Milan 1711 (109), beide uitgaven van Marc Antoine Jordan. Du Bourdieu, Faction de la Grande-Bretagne 1716 (116), Journal historique etc. 1719 (125), beide uitgaven van Emanuel Du Villard.
Tenslotte zal het wel overbodig zijn mee te delen, dat de nummers voor zover mogelijk chronologisch zijn geordend naar datum van verschijning. Daar deze niet altijd bekend is en daar bij advertenties van uitgaven, die nooit het licht zagen, geen datum van verschijning bestaat, zullen er wel eens enkele ongerijmdheden te vinden zijn. Daarbij wil ik ook nog wijzen op de gewoonte om grotere werken, die in het najaar verschenen, op het volgend jaar te dateren (vergel. Nouv. de la rep. des lettres, dec. 1705 p. 627 en mei 1708 p. 487). Bij de indeling liet ik dat | |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
jaar steeds prevaleren boven de datum van verschijning. Daardoor is het mogelijk, dat een kleiner werkje wel eens eerder komt dan een groter werk, dat een later jaartal draagt, maar in feite eerder verscheen.
Om de lezers enigszins wegwijs te maken, geef ik hier een globaal overzicht van de volgorde der bijzonderheden onder elk nummer. Bovenaan vindt men cursief de titel van de eigen uitgaaf, gevolgd door titels van eventuele eigen herdrukken, eigen nieuwe titeluitgaven en nadrukken op naam van de Lorme of familieleden, of van de uitgaaf van een ander op naam van de Lorme of familieleden. Daarbij vermeldde ik het aantal pagina's, het formaat en nummer(s) van de bibliotheken. Voor de paginering telde ik de pagina's te beginnen met de eerste gedrukte pagina - dus vrijwel steeds de titelpagina - en te eindigen met de laatste bedrukte pagina. Deze wijze van tellen kan wel eens een afwijking geven van de in catalogi genoemde aantallen, daar men soms alle pagina's, ook onbedrukte, op het eind meetelt. Bij het formaat leverden de folio en quarto-uitgaven geen moeilijkheden op; de 8o, 12o en 16o uitgaven daarentegen zijn dikwijls verward, ook reeds in de tijd zelf, al naar gelang de vellen papier, die werden gebruikt, van groter of kleiner formaat zijn geweest. Hieraan hechte men dus niet te veel waarde. Wat de bibliotheeknummers betreft, ik noemde alle exemplaren op de U.B.A. en in principe ook die op de Bibl. Nat. Vond ik echter alleen een exemplaar op deze laatste bibliotheek, dan trachtte ik indien mogelijk ook nog een exemplaar in ons land te vinden. Andere bibliotheken vermeldde ik in doorsnee slechts, wanneer op de bovengenoemde twee bibliotheken geen exemplaar was of indien op die andere bibliotheek een bijzonder exemplaar bewaard werd. Nummers gaf ik alleen voor de eigen uitgaven van de Lorme en zijn familieleden en voor uitgaven van anderen op hun naam. Men houde in het oog, dat het mij niet mogelijk was te controleren of deze nummers in de loop der jaren, dat ik met dit werk bezig was, veranderd werden. Vooral op de K.B. bleek dit nogal eens te zijn gebeurd. Tussen haakjes vindt men onder elke titel bijzonderheden over de druk. Allereerst vermeldde ik, of de titelpagina in rood-zwart (een Hollands gebruik) of zwart was uitgevoerd. Daarna liet ik een beschrijving van het vignet of drukkersmerk op de titelpagina volgen. Hierbij moet ik erop wijzen, dat het mogelijk is, dat ik één vignet soms verschillend heb beschreven. Wanneer men deze niet naast elkaar | |||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||
heeft, is het soms moeilijk uit te maken, of men hetzelfde of een ander vignet van bloemen of dergelijke voor zich heeft. Claude Jordan had als eigen drukkersmerk de grote en kleine schildpad. In de eerste jaren van zijn uitgeverij werkte Jean Louis de Lorme met verschillende vignetten, waarbij alleen de ineengestrengelde figuur (vermoedelijk met zijn initialen) van persoonlijke aard was. Vergelijking leert, dat hij in de loop der jaren verschillende houtstempels daarvoor heeft gebruikt. Pas in 1704 bij de Opera philosophica van le Clerc (77) vinden wij voor de eerste maal het speciale drukkersmerk met het opschrift ‘Libertas sine scientia licentia est’, dat de Lorme voortaan voor zijn grote officiële uitgaven zou gebruiken. De beide neven Jordan bedienden zich alleen van willekeurige vignetten. De neef Du Villard het direct al in 1716 door Picart een eigen drukkersmerk maken ‘Un travail assidu voit le fruit de ses peines’, dat hij later ook in Genève nog zou gebruiken. Daarnaast bediende hij zich ook van willekeurige vignetten. Dan vindt men ook nog tussen de haakjes een opgaaf van de platen en indien mogelijk van de signaturen daarvan. Een heel enkele maal tenslotte kon ik de naam van een drukker noemen, bij wie het werk werd uitbesteed. Vaker kon ik een vermelding geven over een catalogus van nieuwe boeken of eigen drukken, die voorin of achterin de uitgaaf is opgenomen. Waar het boeken in afdelingen met verschillende titels betreft, vindt men deze tenslotte nog opgegeven. Hier wil ik erop wijzen, dat ik nooit melding maakte van banden, daar deze in doorsnee door de kopers en min of meer willekeurig voor één, twee of meer delen tezamen werden aangebracht. Dan komen in kleine letters en voor zover mogelijk chronologisch bijzonderheden over de uitgaaf in de vorm van advertenties, aankondigingen in tijdschriften, recensies, prijzen, latere aanbiedingen, beslagleggingen (uiteraard steeds in Frankrijk), verboden en een heel enkele maal octrooien. Verreweg het belangrijkste daarvan zijn de advertentiën. Op het gevaar af in herhalingen te vervallen, heb ik deze meestal uitvoerig overgenomen. Juist door de kleine onderlinge afwijkingen zijn zij dikwijls tekenend. De eigenlijke advertenties in de kranten zijn bovendien bijzonder waardevol, daar zij de enige directe bewijzen - die men in de bedriegelijke boekwereld vaak nodig heeft - vormen, dat een bepaald boek werkelijk van een bepaalde uitgever is. Men adverteerde niet tegen betaling met opgaaf van een onjuist adres, waar niets te krijgen zou zijn. | |||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||
Ook hier moet men echter nog op zijn hoede zijn. Zo vindt men achterin de Boekzaal van 1698 een ‘Bekendmakinge van D. Goris en P. van der Slaart’, deze laatste de uitgever van de Boekzaal, die als volgt luidt: ‘Alzoo eenige booze en baatzoekende menschen zig niet ontzien hebben, in de Leidsche Courant van den 19 december jongstleden te laten stellen een zeker quaadaardig berigt, beginnende Pieter Mortier, boekverkooper t'Amsterdam, en Compagnie maken hier mede aan al de wereld bekent, dat den Dictionarium Latino-Belgicum, of het Woordboek Latijn en Nederlandsch, in 't Latijn en Fransch uitgegeven door Guido Tachard, etc. onder de pers is, en binnen korten tijd staat uit te komen etc. en eindigende Nota. Dit Woordboek zal in alle deugd en gebruik verre overtreffen alle Dictionaria van die beide talen, die tot den dag van heden uitgekomen zijn, en werd hier mede een yder gewaarschouwt, zig van geen andere drukken te voorzien. 't welk alleen strekt om de menschen, waar 't mogelijk, af te schrikken van het koopen van 't nieuwe Latijnsche en Nederduitsche Woordboek, bij ons voor eenige weken uitgegeven: onder den volgenden titel Dictionarium Latino Belgicum, in quo voces, verba, atque elegantiae exquisitissimae, optimorum scriptorum fide traduntur, opus ad utramque linguam intelligendam utilissimum. Curâ ac studio B.J. et S.H. in 4. Zoo verstendigen wij alle liefhebbers van de Latijnsche en Nederduitsche talen bij dezen, dat het voorzeide berigt zonder de minste (Noot: Dit zullen wij met een brief van Sr. Mortier bewijzen) kennis van Pieter Mortier, door François Halma boekverkooper tot Utrecht (Noot: En dit met de Leidsche courantier) en Pieter van der Aa boekverkooper te Leiden, stoutelijk en tegen de waarheid is terneder gesteld: niet anders voor hebbende, zoo't schijnt, als ons nut en noodig nieuw Woordboek, 't welk alle voor dezen uitgegevene Latijnsche en Nederduitsche Dictionaria verre te boven gaat, bij onkundigen te benadeelen. Dog daar van, hopen wij, zal in de Boekzaal van january en february naastkomende breeder gesproken werden.’ Zo'n valse advertentie zal echter stellig uitzondering zijn geweest. Bij de tijdschriften lagen de zaken weer anders. Daar werden de uitgeversnamen niet genoemd als reclame, maar meer om de lezers wegwijs te maken. Het adres van de titelpagina werd vermeld, of dat adres juist was of niet. Slechts een enkele maal werd meegedeeld, dat het in feite elders was gedrukt. Hier moet ik er op wijzen, dat uiteraard de kranten op de dag van de datering verschenen, de maandelijkse tijdschriften dikwijls veel later dan de maand in kwestie. Daarop moet men bij het raadplegen wel letten. | |||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||
Geheel volledig kon ik uiteraard niet zijn. Ik beperkte mij wat de couranten betreft tot de Amsterdamse courant en de gazette, die te Amsterdam werd gedrukt. Voor de eerste raadpleegde ik het exemplaar van het Gemeente-Archief, dat van 1672-1677 couranten van verschillende courantiers bevat, van 1684-1686 alleen van van Gaesbeeck en van 1686 af volledig is. Voor de gazette raadpleegde ik het exemplaar van de Bibliothèque Nationale, dat van november 1688 tot december 1690 volledig is om daarna pas weer met 26 oktober 1693 te beginnen tot 13 mei 1694, waarop dit exemplaar overgaat in de Nouvelles extraordinaires de divers endroits, die te Leiden werden uitgegeven. Sedert Januari 1695 vindt men als grotere hiaten de jaren 1701 en 1702 en augustus tot december 1709. Nummers, die vervangen zijn door een van de andere Hollandse Franse couranten, komen nogal eens voor. In ons land vond ik slechts eert exemplaar, dat voor mijn tijdperk iets opleverde en wel op de U.B.L., waar men 16-1-1711 - 25-12-1711, 9-9-1718 - 23-12-1718, 18-2-1721 - 30-12-1721 en 22-12-1722 - 30-12-1755 etc. vindt. Dan nam ik de belangrijkste tijdschriften in het Frans van de betrokken periode door, de Nouvelles de la republique des lettres, waaraan eerst Bayle, later voornamelijk Bernard werkte, de drie series van le Clerc, de Bibliothèque universelle et historique, de Bibliothèque choisie, en de Bibliothèque ancienne et moderne, en tenslotte de Histoire des ouvrages des savants van Basnage de Beauval. Ook werkte ik de Hollandse nadruk van de Journal des sçavans door, die behoudens enkele kleine uitzonderingen, voornamelijk toevoegingen, de inhoud van de Parijse druk overneemt, echter meestal op een iets latere datum. In enkele speciale gevallen raadpleegde ik ook de oorspronkelijke editie. Wanneer ik die aanhaalde, vermeldde ik dat steeds erbij. De Lorme's eigen onderneming, de nadruk van de Journal de Trevoux, wijkt zo sterk van het origineel af, dat ik beide drukken doornam, sedert juli 1705 uiteraard alleen de Franse. Daarnaast raadpleegde ik de Hollandse Boekzaal en de Latijnse Acta Eruditorum en tenslotte enkele kleinere Franse tijdschriften, waarvan exemplaren op de U.B.A. waren. De prijzen, beslagleggingen, verboden en octrooien behoeven geen nadere toelichting. Wel meen ik goed te doen hier nog te verklaren, waarom ik de latere aanbiedingen van de familieleden van de Lorme vermeldde. Zij zijn het namelijk, die ons iets leren over de duur van het uitverkopen van een oplaag. Bij de aan- | |||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||
biedingen van Brunet en Jombert is het dikwijls moeilijk uit te maken, welke uitgaaf is bedoeld, waarschijnlijk echter meestal een Franse. Ook in kleine letter volgen dan in geval van een herdruk, vertaling of nadruk bijzonderheden over de oorspronkelijke uitgaaf. Van de oorspronkelijke Franse drukken gaf ik steeds de in het boek zelf vermelde datum van het privilege etc. en de datum van de voltooiing van de druk, waarmee oorspronkelijk het privilege een aanvang nam, later de datum van de approbation. Omgekeerd nam ik hier ook gegevens op over nadrukken, vertalingen en latere herdrukken van uitgaven van de Lorme en zijn familieleden. Daarbij beperkte ik mij zoveel mogelijk tot de behandelde tijd. Dan vindt men tenslotte in grotere letter een verhaal over elke uitgaaf met korte gegevens over de schrijver en de inhoud en vooral bijzonderheden over allerlei wat op de uitgaaf zelf betrekking heeft. Daaraan knoopte ik, indien dat mogelijk was, aan met uitweidingen over onderwerpen, die enigszins ter zijde lagen, maar voor de kennis van de toenmalige boekhandel van betekenis kunnen zijn. Ik noem als voorbeeld no. 41, waar ik de passages, die Leti aan de boekhandel wijdde, uitvoerig weergaf. Die overzichten bij elk nummer zijn zeer verschillend uitgevallen. Het is moeilijk over zoveel en zo uiteenlopende meest buitenlandse onderwerpen te schrijven. De nodige boeken ontbraken mij vaak en voor ruim 100 onderwerpen kan men nu eenmaal niet doen, wat voor één onderwerp misschien wel mogelijk zou zijn geweest. Ik kan mij dan ook voorstellen, dat ingewijden op een bepaald terrein wel eens verbaasd zullen zijn over de lacunes. In het algemeen ben ik ervan uitgegaan, dat ik de her en der verspreide gegevens, die ik uit allerlei geschreven en gedrukte bronnen putte, zoveel mogelijk moest vermelden, daar anderen misschien er verder op in kunnen gaan. Indien mogelijk citeerde ik in het Frans of Engels, daar ongetwijfeld ook wel eens buitenlanders zich zullen afpijnigen over mijn tekst en daaraan dan althans enig houvast kunnen hebben. Wat de illustraties van de uitgaven betreft, heb ik, voor zover daarvoor onbekende Amsterdamse kunstenaars te werk werden gesteld, steeds getracht enig meer licht over hen te doen schijnen. Moeilijker, ja vrijwel ondoenlijk was het om uit te vinden, waar in sommige gevallen de platen zelf of de voorbeelden vandaan kwamen. In no. 91 is bijvoorbeeld de koperplaat van het ‘habit d'hiver 1676’ ongetwijfeld aan een andere uitgaaf ontleend. Te trachten uit te vinden, welke dat is | |||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||
geweest, is echter gelijk aan het zoeken naar een speld in een hooiberg. Als voorbeeld noem ik de illustraties van de Voyage et avantures de François Leguat. Langdurige studie van grondig onderlegde detaillisten bracht een aantal voorbeelden aan het licht. Deze uitgaaf van de Lorme kan ik als voorbeeld aanhalen van wat men over één enkele aan litteratuur kan vinden. Een eindeloze reeks van tijdschriftartikelen en zelfs enige boeken zijn aan deze merkwaardige publicatie gewijd, waaronder één artikel van mijzelf van 20 pagina's speciaal over de uitgaaf zelf. Tenslotte wil er hier nog op wijzen, dat ik om niet te veel in herhalingen te vervallen slechts in grote lijnen de gegevens, die men in de correspondentie in deel I vindt, overnam. De index in deel IV zal het raadplegen van de kleine details daarover mogelijk maken.
Slechts na lange aarzeling besloot ik tot het publiceren van de lijst in deze vorm. Hier wil ik allereerst vertellen, welke grote bezwaren daar m.i. aan kleven. Zelf stond ik wel eens verwonderd, wanneer ik een van de vroeger doorgewerkte bronnen nogmaals inzag en daarin dan bijna altijd wel weer iets vond, dat ik toen niet optekende. Hoeveel verbaasder zullen de lezers zijn over het ontbreken van bepaalde berichten! De verklaring daarvan is echter eenvoudig. Twintig jaar geleden kreeg ik bij het ordenen van het archief der Waalse Gemeente het copieboek van de Lorme voor het eerst in handen. Het was, zoals dat meestal het geval is, voor mij aanvankelijk een onbegrijpelijke stof, waaruit ik echter al spoedig concludeerde, dat het de copieën van brieven van een boekverkoper moesten zijn. Gelukkig had hij een enkele maal zijn naam onder zo'n copie gezet en heel langzaam aan vond ik zijn uitgaven terug, stuk voor stuk, nog tot het allerlaatst toe. Wanneer de Lorme's naam niet werd vermeld, zag ik uiteraard advertenties, aankondigingen, recensies etc. van uitgaven, die ik nog niet had weten te plaatsen als afkomstig van hem of van zijn familieleden, over het hoofd. Geldt het bij elk groter werk meer of minder, dat men steeds wel weer opnieuw kan beginnen, hier is dat in bijzonder sterke mate het geval. Dat was evenwel, zoals men zal begrijpen, niet mogelijk. Daarmee houde men dus rekening. Een tweede moeilijkheid, waarvan ik de bezwaren telkens weer ondervond, is het feit, dat de boeken, voor zover terug te vinden, her en der verspreid zijn, zodat vaak vergelijking niet mogelijk was. De Bibliothèque Nationale is uiteraard ver- | |||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||
reweg het best voorzien, maar toch zijn ook daar grote lacunes. Een verblijf van één maand in 1946 en één week in 1961 leverde veel op, maar er bleven bij de uitwerking onopgeloste vraagpunten. Wat de Franse archieven betreft, is het waarschijnlijk overbodig uit te leggen, dat ik daar wel in die tijd het een en ander van het allerbelangrijkste kon doorwerken, echter volstrekt geen grondige studie van het aanwezige materiaal kon maken. Waar de buitenlandse boekhandel van ons land een ondeelbaar geheel vormt met de boekhandel van andere landen, blijft dit steeds een bezwaar. Uiteindelijk zal ieder land en ook details daarvan toch het best en het uitputtendst door een inheems historicus behandeld worden. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de reeds genoemde Pierre Witte, die een uiterst merkwaardige rol in de Frans-Hollandse boekhandel speelde en daarmee annex de verboden boekhandel van Parijs en Rouen. Het rechte kwam ik daarover niet te weten. Toch is hij voor onze boekhandel minstens even belangrijk als menig Hollands boekverkoper. Voor ons land lagen de zaken veel gunstiger. Daar kon ik de boeken van de U.B.A. alle nog weer eens controleren, voor zover nodig ook de boeken in andere bibliotheken en deze eventueel zelfs vergelijken. In de loop der jaren ontwikkelt ieder onwillekeurig wel eens een andere werkwijze en zo constateerde ik ook bij mijzelf, dat dikwijls naar mijn tegenwoordige maatstaven aan de beschrijvingen van vroeger het een of ander te kort schoot. Mrs. A.A. Carter en mr. H. van Riel ben ik grote dank verschuldigd, daar zij voor mij verschillende uitgaven in Engelse, Franse en Duitse bibliotheken beschreven of controleerden. Tegenover deze bezwaren zijn er echter ook veel voordelen. Wordt op het Gemeente-Archief naar een Amsterdamse uitgaaf geïnformeerd - en dat gebeurt nogal eens -, dan moet men vrijwel altijd het antwoord schuldig blijven. Er is geen tak van handel, die zich zo vaak mag verheugen in een zeer speciale, een klein onderdeel betreffende belangstelling als deze. Daarbij komt nog, dat de boekenwereld van vroeger niet alleen buitengewoon gecompliceerd was - alle facetten van het leven vindt men er terug -, maar ook - ik kan niet anders zeggen - zeer bedriegelijk. Leugens en knoeierijen waren schering en inslag, onverbrekelijk verbonden met de boekhandel al vrijwel van het begin van zijn bestaan af. De macht der gewoonte speelde een grote rol. Ook wanneer het niet nodig was, gebruikte men valse adressen. Men zie bijvoorbeeld het voorstel van Fraguier aan de Lorme om op de titel van Hardouin's werken ‘Antwerpiae’ te zetten, terwijl | |||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||
de gehele Republique des lettres wist, dat de Lorme de werken liet drukken. Leti's vernietigend oordeel over het fatsoen van de boekhandel was zeker niet van grond ontbloot. Is het reeds moeilijk zich een denkbeeld te vormen van een bonafide tak van handel van eeuwen geleden, voor de boekhandel, die met een vaste code van bedrog werkte, is dat vrijwel ondoenlijk. Na het samenstellen van dit deel II durf ik van vrijwel geen enkele uitgaaf - tenzij ik een advertentie ervan ken - zonder meer neer te schrijven ‘uitgegeven door...’, maar ben steeds geneigd angstvallig te spreken van ‘met adres van...’. Het globale onderzoek, dat ik instelde naar alle uitgaven van één uitgeversfamilie, bracht merkwaardige zaken aan het licht, die gedeeltelijk niet te voorschijn hadden kunnen komen, wanneer ik mij tot één uitgaaf had beperkt. Ik noem hier als voorbeeld de nos. 75 en 82. De Disquisitio historica, waarover de Lorme aan Bignon schrijft, is niet de druk van 1704 van de Historica disquisitio, die met adres van de Lorme verscheen, echter geen uitgaaf van hem is, maar een werkje, dat wegens het moeilijke Griekse beginwoord steeds met enkele woorden midden uit de titel werd aangeduid, waarbij de uitgever de Lorme zich verschool achter een niet bestaande Bernardus Salius te Antwerpen. Hadden de boeken van Boileau als auteur van de Lorme in het algemeen mij niet zo geïnteresseerd en meer in het speciaal nog dit boekje over de censuur van boeken, dan zou ik deze uitgaaf, die nog nooit door iemand met de Lorme was gecombineerd, niet op het spoor zijn gekomen. Verder kan ik hier wijzen op de Histoire abrégée de l'Europe, de krant, die Jordan in de eerste helft van 1691 drukte. Het enige nummer, dat ik tenslotte vond, ging op de Bibliothèque Nationale verscholen met een bisnummer, dat niet in de catalogus was aangegeven, achter het gelijknamige, maar heel verschillende en veel vroegere tijdschrift van deze naam. Het idee, dat Jordan een door de Staten van Holland streng verboden publicatie voortzette met de titel van een vroeger werk, waarvoor nog een privilege van diezelfde Staten liep, was niet bij mij opgekomen, vóór ik met mijn neus gedrukt werd op dit exemplaar, dat den ijverige archiviste-paléographe op de Bibliothèque Nationale voor mij wist op te sporen. Ik zal hier om geen verwarring te scheppen maar niet vertellen welke reconstructie van zaken ik eerst had gemaakt. Genoeg is, dat zij volkomen fout was. Dan wijs ik op de serie uitgaven, die de Parijse uitgever Witte reeds tijdens het leven van Claude Jordan, maar ook vooral na diens dood op diens naam in het | |||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||
licht gaf. Mede in verband met die uitgaven, die ik toen nog niet alle als drukken van een ander onderkende, schreef ik Claude Jordan een langer leven toe dan hij in werkelijkheid had gehad. Waar de boekwereld er vaak op uit was de eigen tijdgenoten een rad voor ogen te draaien, is het voor de latere schrijvers extra moeilijk en soms onmogelijk om de ware gang van zaken te reconstrueren. Tijdens het schrijven van dit deel moest ik keer op keer mijn mening herzien en een nummer opnieuw bewerken. En ik ben zeker, dat nog verschillende onjuiste veronderstellingen, foute conclusies en onopgeloste problemen op den duur een dergelijke herziening van node zullen hebben. Bij die onopgeloste problemen denk ik bijvoorbeeld aan de strookjes, die vooral Du Villard plakte over de adressen van anderen, ook bij uitgaven waarvan de inkt om zo te zeggen nog nat was. Dikwijls is de oplossing eenvoudig, maar men moet er maar op komen. Mijn eigen deel I kan daarbij als leerzaam voorbeeld strekken. Van de 600 exemplaren hebben 35 het adres van de stadsdrukkerij, de rest dat van Scheltema en Holkema NV. De oplossing daarvan vindt men in de notulen van het bestuur van de Stichting H.J. Duyvis Fonds. Zo gelukkig is men voor vroeger tijd echter meestal niet. Wat deel I betreft, bij het schrijven waarvan ik nog niet zo'n diepgaande studie van de uitgaven had gemaakt als thans het geval is, moest ik nogal eens een daar gegeven reconstructie herroepen. Ik deed dit uiteraard steeds bij de betreffende uitgaaf. Ter beter overzicht hoop ik in deel IV een lijst op te nemen van errata met verbeteringen en van toevoegingen met verwijzing naar de betrokken plaatsen. Nu wil ik dit nog niet doen, daar ik overtuigd ben bij het voltooien van deel IV nog meer onjuistheden te kunnen aanwijzen. Ik moet echter weer op het nut van deze lijst van 135 uitgaven terugkomen. Zij vormen niet meer dan een druppel in een volle emmer water, wanneer men de gehele Amsterdamse boekproductie van die jaren in ogenschouw neemt, voor zover dat althans mogelijk is. Het zou ondoenlijk zijn iets dergelijks te ondernemen voor alle uitgevers of zelfs voor een gedeelte. De Lorme en zijn familieleden waren echter door de archiefstukken, die van hen zijn bewaard en althans een uitgangspunt gaven, een gelukkig object om eenmaal een zodanig werk aan te wijden. Wat de hoeveelheid van hun uitgaven betreft zijn zij juist de doorsnee boekverkopers van die tijd. Op geen ander terrein vond ik ooit zoveel fouten gemaakt als bij de beschrijving | |||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||
van de vroegere boekhandel, ook door belangrijke en verdienstelijke auteurs. Dat sterkte mij erin mijn eigen fouten niet al te zwaar op te nemen. Blijft er veel onduidelijk of komt er zelfs door dit deel veel, wat vroeger vanzelfsprekend scheen, op losse schroeven te staan, toch komen enkele evidente waarheden onomstotelijk vast te staan en daarbij wil ik dan noemen, dat Jean Louis de Lorme en Claude en Marc Antoine Jordan werkelijke uitgevers van vlees en bloed zijn geweest, geen ‘imprimeurs imaginaires et libraires supposés’, waarbij G. Brunet ze indeelt, een eer die ze overigens delen met een twintigtal andere echte Amsterdamse uitgevers van hun tijd.
Tenslotte wil ik hier nog een korte verklaring geven van de bijlagen, die ik opnam. Het vermelden van de advertenties onder het nummer van elke uitgaaf had het bezwaar, dat een aantal passages, die geen eigen uitgaven betreffen, of soms gehele advertenties niet werden gepubliceerd. Ik heb deze - voor zover ik niet voor onduidelijkheid vreesde alleen de titels van de te koop aangeboden werken - hier alle opgenomen. Ik beperkte mij daarbij tot de advertenties in couranten. Voor tijdschriften betaalde men niet - zoals ik reeds vertelde - en het opgeven van ‘se trouve chez...’ of ‘se vend chez...’ geschiedde dan ook vrij willekeurig, meestal omdat de boekverkoper een relatie van de uitgever van het tijdschrift was. Dan nam ik de rekening-courant betreffende geruilde boeken tussen de Lorme en de la Feuille in zijn geheel op, ofschoon uit de eerste lijst veel is afgedrukt onder de aparte nummers. Ik meende echter, dat dit nuttig was voor het verkrijgen van een overzicht. Het daarna volgende contract van boekverkopers in verschillende steden van 1710, waaraan de Lorme ook deelnam, is in vele opzichten zo merkwaardig, dat ik meende het hier een plaats te moeten geven. Het werd al eens eerder afgedrukt, maar met vele fouten en in een niet gemakkelijk te vinden tijdschrift (Weekblad voor de boekhandel 1853, 99 en 117). Verdere stukken betreffende de Lorme nam ik niet meer op. Aan het materiaal, gepubliceerd in deel I, zou weinig toe te voegen zijn. Wel wil ik hier ter verkrijging van een beter overzicht de belangrijkste stukken memoreren met verwijzing naar de vindplaatsen. Hierbij noem ik ook een enkel stuk, dat ik sedert de bewerking van deel I nog tegenkwam. Stukken betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van Marie le Bret, huisvrouw van Jean Louis de Lorme van 1723-1727, met stukken betreffende | |||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||
zijn boekhandel 1693-1713, waaronder het copieboek, vindt men in het archief der Waalse Gemeente onder no. 507a (Gemeente-Archief Amsterdam). 3-1-1693 contract voor notaris Hoekebak tussen de gemachtigde van Claude Jordan en Jean Louis de Lorme (N.A. 5845, afgedrukt KS 388 met foute datum, met copie van bevestiging van Claude Jordan te Parijs 12-1-1693. Eveneens bij de losse papieren 507a met verklaring van J. Sabonadiere te Amsterdam van 4-12-1707 over een kist boeken gezonden in 1693 naar mrs. Ravanel Maon te Genève, en met 4 wisselbrieven van f 850. - getekend door L. de Lorme). 24-9-1694 procuratie voor notaris van Achthoven van J.L. de Lorme op Jacob Alvarez Penso, koopman te Londen, om f 292.6.- van J. Bobin aldaar namens hem te ontvangen (N.A. 6401, 49). 16-12-1700 contract voor notaris H. van Woudenbergh te Utrecht tussen H.A. van der Marck, Jean Louis de Lorme en Joseph t'Serstevens en afwikkelingen daarvan van 26-4-1710 en 21-6-1710 voor notaris H. de Wilde (N.A. 6491, 180, afgedrukt KS 1378, en 250) en 18-4-1713 voor notaris P. van Aken (N.A. 7225, 60). 2 en 17-10-1704 behandeling van rekwesten van Leers en de Lorme bij de Staten-Generaal (Res. 1092 en 1148), 27-3-1705 rapport van commissarissen, aangesteld 26 en 29-11-1704 ter behandeling van de rekwesten van de Lorme en Leers, aan de Staten van Holland (Res. 181) en concept-rekwest van 1705 ten gunste van de Lorme in te dienen door Amsterdamse boekverkopers (G.A. 87, afgedrukt KS 390). 16-3 en 23-4-1723 inventaris voor notaris W.J. van Midlum van de nalatenschap van Marie le Bret, huisvrouw van Jean Louis de Lorme (N.A. 7174, 38 en 54). 17-6-1717 schuldbekentenis voor notaris Wetstein van Claude Jordan voor Susanna Pelt, weduwe Hendrik Schelte, voor f 281.13.- voor aankopen op de veiling van 30-3-1717 te betalen in 3 termijnen van 3 maanden, borg Nic. Et. Lucas (N.A. 8293, 32). Vooral het bovengenoemde rekwest, afgedrukt bij KS 390, geeft belangrijke bijzonderheden omtrent de boekhandel van die tijd. Daar dit werk echter zeer algemeen verspreid is, drukte ik het niet nogmaals af.
Tenslotte vindt men als bijlagen nog het contract tussen Du Villard en Changuion en een acte ter beëindiging van dit contract. De inhoud hiervan is weliswaar weinig belangrijk, maar als specimina van dergelijke contracten geven zij toch een indruk, hoe men toen te werk ging. |
|