De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. Deel 1. Jean Louis de Lorme en zijn copieboek
(1960)–Isabella Henriëtte van Eeghen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Boekhandel van Jean Louis de LormeOver de boekhandel van de zwager en neven van de Lorme weten wij vrijwel niets, behalve enkele kleinigheden, die de advertenties ons leren. Daar deze, voor zover van belang, in een volgend deel zullen worden afgedrukt, kunnen wij ons hier beperken tot de boekhandel van onze hoofdpersoon, waarover trouwens reeds bij de uitgeverij herhaaldelijk bijzonderheden zijn verteld. Ligt thans het zwaartepunt van de boekhandel bij de afzet, toen lagen voor de boekverkoper, dat wil zeggen meestal uitgever-boekhandelaar, de zaken geheel anders. Het systeem van ruilhandel bracht, zoals wij al zagen, mee, dat de boeken niet alle zo maar te krijgen waren en dat een boekverkoper daarom dikwijls bepaalde boeken niet kon leveren. Veel zo niet alles hing voor de boekverkoper af van de goede verstandhouding met zijn collega's. Uiteraard zijn wij over de relaties, die bestonden tussen de Lorme en zijn Hollandse collega's veel minder goed op de hoogte dan over die met zijn buitenlandse collega's, waarover het copieboek ons uitstekend inlicht. De brieven maken slechts een enkel maal melding van de Hollandse boekverkopers. Ik ontleen daaraan het volgende: Voor zijn vroegere associé Roger springt de Lorme herhaaldelijk in de bres, waaruit wij mogen opmaken, dat de relatie tussen beiden goed was gebleven. Op verzoek van Parijse boekverkopers wendt de Lorme zich tot Marret, Pierre Mortier en Braakman, wat op zich zelf niet meer zegt dan dat de Lorme in ieder geval geen ruzie met hen had. Met l'Honoré en Kuyper stond de Lorme op ruilvoet. Henry Desbordes verzond voor hem aankondigingen van het werk van Hardouin. Met Humbert stond de Lorme in voortdurend contact ter wille van de Boudots, voor wie Humbert een herdruk bezorgde. Humbert weigerde echter uiteindelijk aan de Lorme zelf daarvan exemplaren te leveren. Humbert had klaar- | |
[pagina 45]
| |
blijkelijk ook veel boekhandel op Parijs en maakte daarom een reis daarheen. De Lorme was uiterst verlangend om te weten, wat hij daar allemaal deed. Met Gaspar Fritsch was blijkens de bewaarde brieven de verstandhouding bijzonder goed. Een naam, die tenslotte nog telkens in de brieven opduikt, die van monsieur Dubois, was minder gemakkelijk thuis te brengen. Tenslotte bleek het A.J. de Brigode Dubois, de trouwe metgezel van de beroemde Quesnel te zijn, die, ofschoon geen gildelid, een uitgebreide boekhandel en uitgeverij in jansenistische en kerkelijke werken dreef. Ook met hem onderhield de Lorme voortdurende relaties. Nog één naam kan ik noemen van een boekverkoper in Amsterdam, die zaken met hem deed. Bij de dood van madame de Lorme was er nog een niet verrekende open rekening tussen Paul de la Feuille en de Lorme, lopend van 1694 tot 1712. De Lorme's uitstekende Franse relaties zullen zijn positie onder de Hollandse boekverkopers zeker versterkt hebben. Aan de boekverkoper Johnson in Den Haag deed de Lorme het voorstel om hem speciaal de verkoop in Den Haag te geven van de uit Frankrijk ingevoerde boeken. Ook had de Lorme zijn vijanden. De bekende Leidse boekverkoper van der Aa noemt hij een fripon of wel schurk. Met de jonge Wetstein, die een reis naar Zwitserland en Duitsland had gemaakt, schrijft hij geen omgang te hebben. Het beste ingelicht zijn wij echter over zijn slechte verhouding tot de befaamde Reinier Leers, de Rotterdamse uitgever van de werken van Bayle en Basnage. Een uitvoerige beschrijving van een hooglopend geschil tussen hem en de Lorme geeft een indruk van de moeilijkheden, die de boekhandel toen meebracht. De Lorme was met paspoort van de staat naar Frankrijk gegaan, waarschijnlijk in de eerste helft van 1704, om voor zichzelf en andere boekverkopers vorderingen te innen, die zij daar nog hadden uitstaan. Het gebruikelijke excuus voor het in dat jaar nog verboden handeldrijven in oorlogstijd! Hij had zich in boeken moeten laten betalen en alweer met paspoort van de staat waren 21 balen met de beurtschipper van Sas van Gent, waar de balen waren gevisiteerd en de inkomende rechten waren voldaan, naar Rotterdam gebracht. Hier werden zij echter op 12 september 1704 aangehouden door de commiezen ter recherche van het college ter admiraliteit op de Maze en in beslag genomen. Met veel moeite kwam de Lorme er achter dat dit geschied was op verzoek van zijn Rotterdamse collega Leers en dat deze na de inbeslagname de balen had doorzocht. Vier van de balen | |
[pagina 46]
| |
waren namelijk gevuld met 200 exemplaren van de zogenaamde Dictionnaire de Trevoux - het verwondert ons niet, dat de Lorme deze van zijn Franse vrienden kreeg -, een nadruk van 1704 van de Dictionnaire van Ant. Furetière, een woordenboek dat in 1670 voor de eerste maal en in 1701 vermeerderd door de bekende Basnage met privilege bij Leers was uitgekomen. De fiscaal van het college ter admiraliteit oordeelde, dat de Lorme het maar met Leers moest afmaken. Deze was echter niet tevreden met alleen de confiscatie der boeken en de f 300. - boete, die de placaten hem toekenden, maar eiste een schadevergoeding van f 5000. - en wel ten eerste, omdat er nog andere nagedrukte boeken in de balen zaten en ten tweede omdat indertijd een zending van hem naar Frankrijk aldaar geheel inbeslag was genomen onder voorwendsel, dat er één verboden boek onder was, wat volstrekt niet in overeenstemming was met de Franse placaten op dit stuk, en ten derde omdat enige van de geconfisceerde balen voor rekening van de Parijse nadrukkers van de bovengenoemde Dictionnaire waren gezonden. Leers ging met deze eis stellig zijn boekje schromelijk te buiten en de Lorme verzette zich uiteraard met alle macht. Daarop diende Leers een rekwest in bij de Staten-Generaal met het verzoek om schadeloosstelling, met het gevolg dat dit college provisionele handsluiting - dat wil zeggen in beslagname van de boeken - toestond en verder advies vroeg aan de admiraliteit op de Maze. In de volgende vergadering, van 14 oktober 1704, werd echter een tegenrekwest van de Lorme behandeld. Deze verdedigde zich door het betoog, dat de invoer van nadrukken geen zaak voor de admiraliteit, maar voor de ordinaris rechter was, dat Leers ten onrechte de zaak voor de Staten-Generaal had gebracht, waar zij beiden ingezetenen van Holland waren, en tenslotte, dat hij niet aansprakelijk was voor het onrecht, dat Leers in Frankrijk was aangedaan. Beide rekwesten werden door de Staten-Generaal om advies doorgezonden naar de admiraliteit op de Maze. De Lorme diende intussen een eigen rekwest van soortgelijke strekking in bij de Staten van Holland. Op 26 en 29 november 1704 werden gecommitteerden benoemd om hierover rapport uit te brengen, wat op 27 maart 1705 eindelijk geschiedde. Zij waren met de Lorme van mening, dat dit inderdaad een zaak van ordinaris justitie was en dat de handsluiting behoorde op te houden. Daarop besloten de Staten om beide partijen en de fiscaal nader te horen en pogingen aan te wenden tot accommodatie.Ga naar eind5 Waarschijnlijk is er inderdaad een oplossing gevonden; de resolutiën vermelden althans niets meer over deze zaak. | |
[pagina 47]
| |
Zoals uit een concept-rekwest, bewaard in het boekverkopersgildearchief, blijkt, trok de Lorme uiteindelijk toch aan het kortste einde. Een dergelijk langdurig oponthoud had geweldige nadelen. Niet alleen een grote som gelds - de zending was door Leers getaxeerd op f 1500. - per baal en het waren er 21 - lag gedurende vele maanden renteloos, maar verschillende nieuwe Franse boeken, twee medische en één reisbeschrijving, waren intussen in de Republiek nagedrukt en veel goedkoper verkrijgbaar, zodat de Franse drukken daardoor hun waarde geheel hadden verloren. Bovendien had de fiscaal nog enkele ‘scandaleuse pasquillen’ in de balen ontdekt, waarvoor hij de Lorme met een boete van f 1000. - en corporele straf bedreigde. Zijn Amsterdamse collega's verdedigden de Lorme: hij kon niet op de hoogte zijn van de nieuwe boekjes, die men hem uit Frankrijk toezond en bovendien moesten immers van dergelijke boekjes wel enkele exemplaren worden ingevoerd, wilden de betrokken instanties er kennis van nemen. De oorzaken van het geschil lagen uiteraard veel dieper dan uit al deze stukken blijkt. Leers, tot nog toe de machthebbende in de boekhandel op Frankrijk, zag in de persoon van de Lorme een gevaarlijke concurrent optreden. Dit moet hem tot zijn actie hebben gebracht. Dat de correspondentie tussen Leers en de Lorme in 1707 verre van vriendschappelijk was, verwondert ons dan ook allerminst. De Lorme stelde er blijkbaar grote prijs op om in het bezit van enkele uitgaven van Leers te geraken. Deze was echter weinig coulant - zijn uitgaven waren zeer gezocht - en weigerde te ruilen op de gebruikelijke basis, met als grondslag 4 à 6 duiten per vel. Alleen voor contant geld wilde hij zijn uitgaven leveren. Men krijgt de indruk, dat Leers door het bezit van een aantal veel gevraagde uitgaven een machtspositie had, die maakte dat hij zijn collega's geheel naar zijn believen kon behandelen.
Bleek uit dit geschil, dat de Lorme moeilijkheden dreigde te krijgen door het invoeren van enkele pasquillen uit Frankrijk, slechts eenmaal is hij in Amsterdam wegens een dergelijk feit in aanraking met het gerecht gekomen. Op 15 april 1704 werd hij tezamen met Joseph t' Serstevens op de schoutsrol gedaagd wegens het verkopen van een libel, genaamd Brief aan pater Egidius de Glabais, zonder naam van drukker of auteur, een geschrift over de jansenistische beroeringen, waarover van hogerhand het stilzwijgen was opgelegd. t' Serstevens liet verstek gaan, maar de Lorme compareerde wel. De zaak werd door twee schepenen over- | |
[pagina 48]
| |
genomen en de afloop kennen wij niet. Zwaar zal de Lorme voor dit onschuldig feit zeker niet zijn gestrafd. Dergelijke geschriften over verboden onderwerpen waren voor de boekhandelaren aantrekkelijk, zelfs in een vrij land als het onze. Er was veel vraag naar. Over de smaak van het Hollands publiek lichten de brieven ons een enkel maal in. Boeken van de uitgever d'Houry te Parijs, die zich toelegde op medische werken, wilde de Lorme graag hebben. Ter wille van een wetenschappelijk boek als de Palaeographica graeca van Montfaucon hield hij de correspondentie met de Boudots, die hij allang had willen opzeggen, aan. Van alle nieuw uitgekomen boeken in Frankrijk vroeg hij steeds enkele exemplaren, behalve van de kerkboeken, die in Holland in het geheel niet gingen. Het Traité de la prière van Duguet, waarvan Etienne een derde druk gaf, liep naar mening van de Lorme niet het minste gevaar om nagedrukt te worden in Holland, voor Brussel moest de Fransman zich echter wel hoeden. Het feit, dat een boek in de Republiek werd nagedrukt, wilde echter volstrekt niet altijd zeggen, dat het daar veel aftrek vond. Soms geschiedde het alleen voor de uitvoer. Zo blijkt achteraf, dat Dubois al bezig was in Amsterdam de tweede druk van Etienne's werk voor iemand in Lille te laten nadrukken. Regelmatig brengt de Lorme zijn Franse collega's op de hoogte van Hollandse nadrukken van hun boeken. Niet altijd zijn deze een succes. Zo moet naar hij heeft gehoord Henry Desbordes met de helft van de oplaag van zijn Oeconomie générale van Liger, die hij in 1701 had nagedrukt, zijn blijven zitten. Aan de boekverkoper Moreau belooft hij alles te doen om een nadruk van een van diens uitgaven te beletten. Zijn collega's Etienne en Coignard kan hij in een zelfde geval niet helpen. Omgekeerd roept hij de bemiddeling in van zijn Parijse collega's om de nadruk van zijn eigen uitgaven tegen te gaan. Zelfs ziet hij er echter niet het minste kwaad in om aan Parijse boekverkopers aan te bieden de goede nieuwe Hollandse uitgaven, die voor nadruk in aanmerking komen, te zenden. Het gebrek aan goede hulpmiddelen voor de boekhandel op het gebied van bibliografieën, catalogi etc. blijkt voortdurend uit de correspondentie. Op 8 september 1707 schrijft de Lorme aan Bignon, dat de boekverkopers in Holland aan de journalisten en ook aan alle binnen- en buitenlandse geleerden presentexemplaren van hun uitgaven sturen, voordat ze deze te koop aanbieden, zodat deze dikwijls beter ingelicht zijn omtrent de nieuwste boeken dan de boekverkopers zelf. | |
[pagina 49]
| |
Wel zegt hij steeds zorg te dragen de Hollandse kranten door te kijken voor de advertenties van nieuwe boeken en bovendien door le Clerc op de hoogte te worden gehouden van alles, wat die weet dat zal verschijnen. Net zoals bij de uitgeverij was ook in de boekhandel le Clerc, de geleerde professor, een dankbare toevlucht voor de boekverkoper. Heel wat van de vragen, die Bignon stelde, kon de Lorme door middel van le Clerc beantwoorden. Een dergelijke hulp had de Lorme bitter nodig, daar hij begrijperlijkerwijze zelf niet bijzonder wetenschappelijk geschoold was en juist al weer door het gebrek aan hulpmiddelen als het ware werd overstroomd met vragen, van alle mogelijke kanten. De advertenties, een van de voornaamste bronnen van informatie in die tijd, zijn dat ook thans nog voor ons. In een volgend deel zal ik dan ook de belangrijkste advertenties van de Lorme en zijn familieleden opnemen. Hier wil ik slechts enkele bijzonderheden erover geven. Uit advertenties van 28 maart, 4 april en 13 mei 1710 blijkt, dat hij niet alleen in nieuwe of betrekkelijk recente boeken handelde, maar ook in oude boeken, zoals drukken van de beroemde Aldus en Rob. en Hen. Etienne. Met het Hollandsche veilingwezen heeft de Lorme zich blijkbaar niet bezig gehouden, in tegenstelling tot zijn neven. Claude Jordan veilde herhaalde malen zelf bibliotheken en kocht op de veiling van Michel Bohm te Delft van 11 november 1715 voor f 1200. -, Du Villard en Changuion op de veiling van Joannes Wijbrants te 's Gravenhage van 18 september 1720 voor f 2373.13.8, zoals blijkt uit actes voor notaris Wetstein te Amsterdam van 2 januari 1717 en 28 november 1720. Alleen toen de reeds meermalen genoemde schoonvader van zijn vriend le Clerc, de bekende Gregorio Leti, was overleden en op 25 oktober 1701 in het sterfhuis op de Leidse gracht zijn bibliotheek werd verkocht, werd blijkens een advertentie in de Amsterdamse courant van 15 en 18 oktober de catalogus verkrijgbaar gesteld bij de weduwe en bij de Lorme. Op 7 april 1705 wordt in dezelfde krant geadverteerd, dat bij hem de catalogus van een veiling van Latijnse en Franse boeken bij de boekverkoper Paulus Boekenes te Rotterdam is te vinden. Ook grote Parijse veilingen adverteert hij een enkele maal, in 1699 de veiling Boucot in de gazette d'Amsterdam, waarvan de catalogus bij hem is te verkrijgen, in 1706 de veiling van de heren Bigot uit Rouen te Parijs. Dan biedt hij niet alleen de catalogus aan, maar verklaart ook, dat men hem commissie voor bieden kan geven. In 1706 en 1708 adverteert hij in de gazette d'Amsterdam de veilingcatalogi | |
[pagina 50]
| |
van de bibliotheek van Marquardus Gudius te Hamburg. Advertenties van 24 en 26 juli en 2 augustus 1703 kondigen aan, dat de Lorme, zijn Haagse collega Meijndert Uytwerf en zijn Utrechtse collega W. van de Water zich belasten met de verkoop van de Franse huiscatechismus van Mr. le Noir, een particuliere uitgaaf van een vertaling van de Franse spraak- en schrijfmeester David Gebert, vroeger te Utrecht en later te Harderwijk woonachtig. Heeft de Lorme zich zelf nooit op journalistiek bewogen, zoals zijn zwager Jordan dat deed, wel heeft hij gedurende een aantal jaren, namelijk van begin 1696 tot 9 mei 1704 gefungeerd als verkoper van de Franse Amsterdamse courant, de zogenaamde gazette d'Amsterdam, die door Tronchin Dubreuil werd uitgegeven. Eerst deelde hij dit voorrecht met de weduwe Oossaen te Amsterdam en Meyndert Uytwerf in s' Gravenhage, later met N. Violet, Dirk Schoute en L. Renard te Amsterdam en met Jean Malherbe en Tirel te Rotterdam en H. la Feuille aldaar. Dit directe contact met de uitgevers van de courant bracht uiteraard bij het adverteren grote voordelen met zich mee. Hetzelfde gold voor zijn relaties met de uitgevers van buitenlandse periodieken, zoals bijvoorbeeld de Journal de Trevoux. Het bekende ‘à..... et se trouve à Amsterdam chez Jean Louis de Lorme’ vindt men daar steeds weer. Slechts enkele andere Hollandse boekverkopers, die blijkbaar ook persoonlijk contact met de uitgever hadden, vindt men daar naast hem als verkoper van bepaalde boeken aangegeven. Een eigen uitgaaf, zoals Jean Louis de Lorme enkele jaren heeft gehad in de nadruk van deze Journal de Trevoux, was met het oog op het adverteren voor een boekverkoper natuurlijk nog het allergunstigst. Naast de kranten gebruikten de boekverkopers ook hun eigen uitgaven, meestal de kleinere en minder fraaie, voor het aankondigen van boeken. Daar namen zij dan lijsten op van de uitgaven uit hun fonds, die nog voorradig waren. Deze lijsten, die men ook herhaaldelijk in de werken van de Lorme aantreft, geven uiteraard een goed inzicht in het debiet van de verschillende uitgaven. Daarnaast placht Jean Louis de Lorme losse catalogi te laten drukken van nieuwe boeken, die hij uit Frankrijk had ontvangen. Op 9 juni 1705 kondigt hij voor de eerste maal zo'n catalogus in de gazette d'Amsterdam aan. Helaas is mij geen exemplaar van een van deze catalogi bekend. Het moeten echter hele boekwerken zijn geworden. Op 15 september 1707 schrijft de Lorme althans aan Muguet, dat zijn nieuwe catalogus bijna vier vel druk beslaat. | |
[pagina 51]
| |
Een andere vorm van reclame, ditmaal weer speciaal voor de eigen uitgaven, was zo mogelijk nog belangrijker of kon dat althans zijn, als ze gunstig uitviel, namelijk de recensies in litteraire tijdschriften. Ook wat dat betreft heeft de Lorme goede relaties gehad, daar zowel le Clerc met zijn Bibliotheque choisie als Bignon met zijn Journal des savants hem ten zeerste ter wille waren. Merkwaardig is dat de Lorme's zwager Jordan in de nouvelles de litterature, die hij sedert december 1705 in zijn Clef du cabinet gaf, nooit een uitgaaf van de Lorme heeft besproken.
De boekhandel met het buitenland kwam reeds herhaaldelijk ter sprake, wat min of meer van zelf spreekt, daar binnen- en buitenlandse handel eigenlijk vrijwel niet te scheiden zijn. Hier wil ik echter nog eens speciaal daar iets nader op ingaan. Onze voornaamste bron voor deze tak van handel is stellig het copieboek van 1707 en 1708. Aangezien de brieven hierachter volledig of in excerpt volgen, kan ik daarover betrekkelijk kort zijn. Enkele belangrijke punten moet ik hier echter ter verduidelijking wel bespreken. In deze twee jaren was de handel op Frankrijk zonder enige twijfel het middelpunt van de Lorme's bedrijf. Met die handel zal hij reeds direct in 1693 begonnen zijn. Alleen al zijn relaties met Claude Jordan moeten hem daartoe hebben gebracht. Van 28 februari 1695 dateert een acte voor notaris Hoekebak, waarbij de Lorme procuratie geeft om van sieur Burvenich, commis des postes te Brussel, alles te innen, wat deze hem schuldig was. Ongetwijfeld stond hij met deze in contact voor de doorzending naar Frankrijk. In later jaren werden de Lorme's banden met Frankrijk steeds sterker. Zelf schrijft hij op 5 september 1707 aan de Parijse libraire Delaulne, dat hij reeds drie reizen voor zijn zaken naar Parijs heeft gemaakt. De allereerste vond plaats in 1704, zoals bleek uit het geschil met Leers, de tweede in 1706, toen hij o.a. op 20 september met Desprez een contract sloot en Bayle in december gespannen wachtte op de boeken, die de intussen teruggekeerde de Lorme voor hem had meegebracht. De derde reis volgde in 1707. Hij was in dat jaar blijkens zijn brieven in maart en april en ook in juni en juli, toen hij de contracten voor de uitgaaf van de Horatius-vertaling van Dacier sloot, in Parijs. De verordening, dat buitenlandse boekverkopers niet langer dan drie weken in Parijs mochten vertoeven, was toen blijkbaar al min of meer een dode letter geworden. Ook daarna maakte hij geregeld reizen naar Parijs, in 1709 toen hij in de Bastille kwam en in 1711, toen hij niet meer terugkeerde. De toekenning van paspoorten voor deze beide | |
[pagina 52]
| |
laatste reizen kan men nog in de Archives Nationales vinden. Zij golden officieel voor een maand. Een andere verordening, namelijk dat geen Parijse boekverkopers mochten optreden als commissionnaires of facteurs - men gebruikte in de omgang toen daarvoor meestal het woord correspondent, dat in Holland ook in zwang was -, was vanzelfsprekend nog veel meer een dode letter geworden. Jean Louis de Lorme had althans in Parijs de bekende libraire Jean Boudot als officieel correspondent. Reeds in 1697 en stellig in 1699 moet dit het geval zijn geweest, zoals blijkt uit de twee acten over de levering van de Opera Sancti Cipriani. Boudot distribueerde toen de exemplaren over de Parijse boekverkopers. Op 23 december 1706 stierf Jean Boudot. De verstandhouding was blijkbaar goed geweest. In zijn brieven heeft de Lorme slechts lof voor de overledene en: ‘On me mande qu'il a été tué par un boureau de medecin, et un charlatan. Je voudrois qu'il fut condamné que je fut le sien. Je vous asseure qu'il passeroit mal son temps’, schrijft de Lorme op 6 januari 1707 aan Etienne. Met de weduwe en zoon van Boudot kon de Lorme het heel wat minder goed vinden, zoals uit zijn vele brieven blijkt. Hij was ontevreden en zocht zonder iets te zeggen naar een andere correspondent, die hij door bemiddeling van Bignon in de boekverkoper Musier zou vinden. Ondertussen nam de boekverkoper Girin de meeste belangen voor hem waar. De moeilijkheden met de Boudots waren van velerlei aard. Een van de belangrijkste betrof echter het paspoort voor invoer van boeken in Frankrijk. Het was namelijk - men bedenke het wel - oorlogstijd. Vrijwel de gehele periode, waarin de Lorme zijn boekhandel dreef, is dat het geval geweest. Het zou een studie op zich zelf zijn om over de daarmee gepaard gaande belemmeringen op handelsgebied te schrijven. Ik moet mij hier daarom beperken en wil voor de eerste periode verwijzen naar de gegevens over Leers en hier alleen mede delen, dat in deze tweede periode van de zijde van de Republiek slechts van 1 juni 1703 tot 1 juni 1704, en wel alleen op aandringen van Engeland, de handel op de vijand, dat wilde dus zeggen Frankrijk en Spanje, geheel verboden was. Dat wilde niet zeggen, dat de handel daarvoor en daarna geheel onbelemmerd, plaats vond. Uiteraard waren de verbindingen in die jaren slecht en van de kant van de bondgenoten en vijanden, die wel de verboden hadden, kwamen er dikwijls moeilijkheden, vooral op zee. In Frankrijk daarentegen bleef de handel op de vijandelijke landen in het algemeen verboden. Artikelen als thee en tabak kon de Lorme dan | |
[pagina 53]
| |
ook niet zenden. De invoer van boeken werd echter van zo'n belang geacht, dat deze meestal wel werd gepermitteerd. Invoer van boeken vond plaats op paspoorten, die, zoals blijkt uit de brieven van de Lorme aan Girin, de Franse boekverkopers moesten aanvragen met het al of niet juiste motief, dat zij in het buitenland nog vorderingen hadden uitstaan en die alleen in boeken betaald konden krijgen. De Lorme kreeg daarover grote moeilijkheden met de Boudots. Zij wilden hem niet toestaan op paspoorten op hun naam - al had de Lorme zelf een belangrijk aandeel gehad in de verkrijging ervan - boeken aan anderen in te voeren. Behalve zijn correspondent had de Lorme in Parijs namelijk nog ± 20 boekverkopers, zoals hij op 22 september 1707 schreef, met wie hij een open rekening had. Dat wilde zeggen, dat men elkander wederzijds leverde - en in ruil, en in geld - en meestal eenmaal per jaar of half jaar afrekende. Daarnaast deed de Lorme echter nog zaken met ± 25 andere Parijse boekverkopers of trachtte althans dit te doen, soms met meer soms met minder succes. Over Parijs liep ook de handel van de Lorme met Lyon; slechts één brief, aan Deville, is direct daarheen gericht. In enkele andere Noord-Franse steden had de Lorme ook zijn contacten. In de allereerste plaats in Rouen, waarover de invoer en de uitvoer per zee, meestal via Rotterdam, soms via Amsterdam plaats vond. In Rouen had de Lorme een drietal boekverkopers en een koopman met wie hij correspondeerde. Rouen was evenals de andere kleine Noord-Franse plaatsen, zoals Reims, Chalons, Troyes en Verdun, van ouds een markt van verboden boeken. Uit het copieboek moet men opmaken, dat in 1707 en 1708 de Lorme alleen in de laatste van deze vier plaatsen zijn contact had, namelijk met Muguet. Met de beruchte Godard in Reims had hij vroeger zeker in relatie gestaan, toen hij aan deze 250 Opera Sancti Cipriani leverde, en ook handelde deze iets later in de Lorme's verboden Historia cultus Sinensium. Het snellere, maar dure vervoer van boeken over land ging over Lille of Rijssel, van Holland uit eerst per schuit en daarna per vrachtrijder. Ook daar had de Lorme zijn vertegenwoordigers en dat moest ook wel, want naast Rouen was Lille de enige plaats in Noord-Frankrijk waar boeken mochten worden ingevoerd. Wilde de Lorme iets heel snel verzenden, dan gebeurde dat per post. Uiteraard was dat zeer kostbaar. Bij de Franse posterijen had hij goede relaties, zodat hij gratis brieven uit Frankrijk kon krijgen. Omgekeerd lukte hem dat echter niet. | |
[pagina 54]
| |
Naast de brieven aan boekverkopers en aan kooplieden vinden wij een aantal brieven aan particulieren, want zeer tot ergernis van zijn correspondent leverde de Lorme direct aan enkele particulieren en dan natuurlijk tegen lagere prijzen dan de toen reeds vaak al min of meer vaststaande klantenprijzen. Men vindt onder hen geleerden, schrijvers en bibliofielen. De allerbelangrijkste - hij verenigde overigens de drie functies - was de bekende abbé Jean Paul Bignon. Hem kan men echter ternauwernood een particulier noemen, hoewel de correspondentie tussen hem en de Lorme stellig zuiver persoonlijk was. Bignon kocht voor zich zelf op enorme schaal boeken aan en daarover correspondeerde hij met de Lorme, maar ook over andere zaken. Bignon nam namelijk voor zijn oom de Pontchartrain, van 1699 tot 1714 kanselier van Frankrijk, de ‘direction de la librairie’ waar. Hij had naar aanleiding hiervan een niet vast omschreven taak, was echter stellig de machtigste man in Frankrijk in alles wat de boekhandel, uitgeverij en drukkerij betrof. De Lorme moet reeds spoedig met Bignon in aanraking zijn gekomen. Uit een brief van Bignon van 18 februari 1701 aan le Clerc blijkt, dat de Lorme toen al boeken aan Bignon leverde en bovendien de beide geleerden in contact had gebracht: ‘je ne saurois m'empecher de savoir bon gré à M. de Lorme de m'avoir procuré l'honneur d'avoir quelque commerce de lettres avec vous’. In 1707 sloot de Lorme, zoals uit zijn brieven op te maken is, in Parijs een overeenkomst met Bignon, waarbij hij zich verplichtte alles te leveren, wat verscheen in de Republiek, in de Zuidelijke Nederlanden en in Duitsland, ongetwijfeld op voordelige condities. Daartegenover heeft de Lorme een oneindig aantal faciliteiten op allerlei gebied genoten, zoals telkens weer uit de brieven blijkt. Men krijgt de indruk, dat hij in dit opzicht min of meer het werk voortzette, dat voordien, in het laatst van de 17de eeuw, Reinier Leers had gedaan. De Lorme heeft dit ongetwijfeld slechts veel kortere tijd volgehouden. Uit een brief van hem aan le Clerc van 10 juni 1709 blijkt, dat hij toen nog de bescherming van Bignon genoot. Le Clerc durft hem geen exemplaren van het werk van Hardouin te sturen, daar de Lorme in de Bastille vast heeft gezeten. De Lorme antwoordt hem echter, dat hij die wel moet sturen, aangezien alles geschiedt op bevel van de ‘seigneur qui me protege’. In 1711 moet er met het vertrek van de Lorme uit Amsterdam in ieder geval een einde aan zijn gekomen. In een brief van 27 juni 1713 van Turrettini wordt voor de laatste maal melding gemaakt van de Lorme's bemiddeling als boekverkoper. | |
[pagina 55]
| |
Of de tenuitvoerlegging van de overeenkomst een onverdeeld succes is geweest? Uit de correspondentie zou men het wel eens betwijfelen. De Lorme bleek al heel gauw zijn verplichting om alles te leveren wat in Duitsland verscheen, volstrekt niet te kunnen nakomen. Op 12 maart 1708 verzocht hij om van deze verplichting ontslagen te worden en uit een brief van 18 juni van dat jaar blijkt, dat Bignon dit verzoek inwilligde. In Duitsland had de Lorme stellig al eerder zaken gedaan, o.a. met de vroegere Amsterdamse boekverkoper Robert Roger, ook een refugié. Zijn vorderingen uit 1700 en 1701 op diens failliete boedel, tezamen f 1691.7. -, droeg hij op 24 oktober 1702 voor notaris de Wilde over aan Arnaud du Sarrat, boekverkoper te Halle. Dit is waarschijnlijk dezelfde du Sarrat, die hij in 1707 tweemaal schrijft en wel om te zeggen, dat hij ontevreden is over de zaken, die hij in 1703 met hem heeft gedaan over het Nieuwe Testament van le Clerc. In verband met zijn overeenkomst met Bignon schrijft de Lorme aan relaties in Hamburg, en wel aan de boekverkoper Konig, en in Leipsig, de boekverkoper Fritsch, om alles wat daar nieuw uitkomt. Ook de broer van de laatste, Gaspar Fritsch, die toen officieel in Amsterdam was gevestigd, maar tijdelijk in Duitsland rondreisde, schrijft hij hiervoor aan. De Frankforter Messe tracht hij te bereiken via een bevriende boekverkoper in Luik. Op 16 september 1707 bestelt hij daar echter weer alles af. Omgekeerd zendt hij direct van Parijs via Sedan boeken naar de Frankforter Messe. De leveranties uit Duitsland liepen allerminst vlot, zoals reeds bleek uit het annuleren van dit punt van het contract met Bignon. In de Zuidelijke Nederlanden, toen nog Spaans, had hij in Brussel contacten met de boekverkopers Francois t' Serstevens, waarschijnlijk de broer van Joseph, en de weduwe van François Foppens, met welke twee boekverkopers hij in hoofdzaak correspondeerde over de doorvoer van boeken van en naar Frankrijk. In Londen had de Lorme behalve David Mortier, die bij de uitgeverij ter sprake kwam, nog een boekverkoper, met wie hij in 1707 en 1708 correspondeerde, de refugié de Varennes, een oude connectie, met wie hij niet alleen open rekening maar ook hevige ruzie had. De hoge prijzen van de Engelse boeken hadden echter ten gevolg, dat de Lorme daar over het algemeen de duurdere boeken alleen bestelde, wanneer hij opdracht daartoe had gekregen. Voor Bignon kocht hij daar dan ook niet. Wel zorgde hij voor de doorzending van de kisten, die via Rotter- | |
[pagina 56]
| |
dam uit Londen voor Bignon werden gezonden. De oorlog maakte het directe verkeer onmogelijk. Hoewel de handel met Duitsland en Engeland dus kennelijk bijzaak was voor de Lorme, ging hij toch volgens de laatste brieven, vlak voordat het copieboek op 30 augustus 1708 afbreekt, een reis in deze twee landen ondernemen. Een enkele brief aan een boekverkoper in Stockholm en Bern wijst er op, dat de Lorme daar vrijwel geen zaken deed. Wel leverde hij aan twee geleerden in Kopenhagen. Stellig was dus de boekhandel op Frankrijk hoofdzaak voor de Lorme. En wanneer hij op 21 mei 1708 in een bui van ergernis over de moeilijkheden met de Boudots schrijft, dat hij erover denkt om deze op te geven, is dat stellig grootspraak. In de jaren van het copieboek is zijn invoer ongetwijfeld veel groter dan zijn uitvoer. Hij heeft in Frankrijk geld over en daar het koersverlies bij wissel-trekken groot is, gaat hij, zoals wij reeds zagen, er toe over daar de Horatius van Dacier te laten drukken, waarin hij 12000 à 14000 francs steekt. Ook maakt hij plannen Frans papier in Parijs te kopen en dit in Amsterdam weer te laten veilen. Toch werden via een bevriende bankier, Louis François AubertGa naar eind6 te Amsterdam, herhaaldelijk bedragen overgemaakt. Blijkens een uittreksel uit diens grootboek, dat bewaard is in de papieren in het archief van de Waalse diaconie, bedroegen deze van 1708 tot 1710 bijna f 1700. -. Het waren voor het merendeel wissels op Bignon. Aubert kocht in 1709 voor de Lorme o.a. een aandeel voor f 300. - in de Compagnie du Canada en dat terwijl de Lorme steeds geldgebrek had! Jean Louis de Lorme heeft in die jaren stellig mogelijkheden van ongekende aard gehad, zoals hij ook zelf herhaalde malen in zijn brieven te kennen gaf. Uiteindelijk heeft hij ze echter niet weten te benutten. Aanvankelijk wist hij blijkbaar op de mensen veel indruk te maken. Zo schreef Fraguier op 5 april 1709 aan le Clerc: ‘Il ne fait que courir pous ses affaires. Je crois qu'il les fera autant bien qu'on les peut faire avec nos libraires’. Op den duur hoort men de mensen echter klagen, dat hij zijn beloften, die hij blijkbaar gemakkelijk en veel deed, niet nakwam. Zo de Oratorien B. Lamy aan Marchand in een brief van 10 januari 1711. Hij toont zich in zijn brieven als een lastig en zeer wispelturig grootspreker. Aanvankelijk uiterst onderdanig, wordt hij al spoedig bepaald vrijmoedig ten opzichte van Bignon. Hij was zeer slordig en richtte soms geheel ongefundeerde verwijten tot zijn zakenrelaties, zo bijvoorbeeld aan Thomas Fritsch. Zijn boeken | |
[pagina 57]
| |
hield hij blijkbaar bijzonder slecht bij. Tegen een kleine leugen af en toe zag hij niet op. Een analyse van zijn handschrift, voor zover thans nog mogelijk, bevestigt dit alles: niet dom, maar een middelmatig peil van ontwikkeling, lastig, inhalig, wisselvallig in zijn houding tegenover mensen, weinig aanpassingsvermogen, toegefelijk tegenover zichzelf, niet uitkomend voor zijn fouten. Kortom allerminst iemand om op den duur succes in zaken te hebben! Hoe die zaken uiteindelijk zouden zijn gelopen, wanneer hij in Amsterdam was gebleven, is moeilijk te bevroeden. Zijn verlaten huisvrouw zette de boekhandel voort, maar natuurlijk op een geheel andere schaal dan haar man. Van uitgeverij was geen sprake meer. Veel van haar mans oude relaties hadden medelijden met haar en vorderden daarom de schulden, die de Lorme nog aan hen had, niet in, zoals de medicus-corrector Régis en de erfgenamen van de bankier Aubert. Uit de afwikkelingspapieren blijkt, dat de familie Tronchin Dubreuil, een relatie sedert 1690, voortdurend met haar in contact bleef staan. In 1721 en 1722 leverde Charles Tronchin Dubreuil haar voor f 3364.8. -, waarvan zij bij haar dood reeds f 2871.12. - had afbetaald. Uit ingekomen brieven bij executeuren weten wij, dat Tasse en Colijns te Antwerpen en Taignon te Mons van de overledene gazettes hadden ontvangen, welke door de laatste gedeeltelijk al direct aan Tronchin Dubreuil waren voldaan. Aan Paul de la Feuille leverde Marie le Bret van 1719 tot 1723 voor f 283.19.14 aan gazettes en lardons, terwijl de weduwe van Meyndert Uytwerf haar van oktober 1722 tot maart 1723 1144 exemplaren van de Quintessence des nouvelles à f 4. - per honderd had geleverd en Hermanus Uytwerf van mei 1722 tot april 1723 ± 80 mercures per maand à 3 stuivers per stuk, tezamen f 139.7.-. Men krijgt uit dit alles de indruk, dat Marie le Bret zich met hulp van enkele getrouwen door deze handel, voornamelijk in kranten en tijdschriften, een bescheiden broodwinning wist te verschaffen. Ook leverde zij echter boeken. Aan Bureau te Lille, die haar bij haar dood bijna f 700. - schuldig was, had zij o.a. voor een zekere monsieur Bertrand een Dame d'Autriche, de Memoires de Mr. Amelot en een exemplaar van de laatste klasse van de loterij geleverd. De diakenen van de Waalse kerk waren, zoals reeds vermeld, uiterst somber over de boedel. In hun rekwest zeiden zij, dat zij na het vertrek van haar echtgenoot was achtergebleven ‘sonder dat sij in staet was gebleven, van de koopmanschap van | |
[pagina 58]
| |
boeken te continueren, gelijk sij deselve, nogte ook eenige andere functie (voor soo veel de supplianten bewust is) hadde gedaen’. Dit was stellig niet juist en ook de sombere gedachten van de diakenen over de boedel bleken ongegrond. Een voorlopige inventaris, die zij hadden laten opmaken, had hen angstig gestemd. Zij vreesden voor vele crediteuren. Een schuldbekentenis van 19 juli 1720 voor notaris de Marolles van f 980. - van de neef van de overledene, Emanuel Du Villard, en zijn compagnon François Changuion, een van de grootste posten onder de activa, bleek daarentegen al weer te zijn getransporteerd. Boeken komen op deze en ook op de volgende inventaris helaas niet voor. Verwezen wordt naar een catalogus, die Paul de la Feuille tegen betaling van f 40. - opmaakte. Op de voorlopige inventaris staan echter, waarschijnlijk bij vergissing, enkele artikelen genoemd: ‘een pacquet op welke ges. stond toutes les figures ou portraits des Hommes illustres des deux volumes in folio etc., 14 losse prenten, manuscript traduction d'Agrippa, een pacquet histoire de Louis XIV par Larrey 4 vol.’ De winkelinventaris werd als volgt geschat: een toonbank en eenige planken 8 gl., 195 boeken in folio 160 gl., 80 dito in quarto 30 gl., 1584 in duodecimo 80 gl., 149 pakken ongebonden boeken 300 gl., dus tezamen f 578. -. De verkoop op 4 en 5 mei door Hermanus Uytwerf - op 1 mei 1723 kondigde hij in de Amsterdamse courant deze verkoping van ‘veel fraye theol., historise en andere boeken’ aan - bracht echter heel wat meer op: gebonden boeken f 739.13. - ongebonden boeken f 981.10. -, dus tezamen f 1721.3. -. Daarvan kreeg Uytwerf 8% en de afslager van de gebonden boeken 7¾%, van de ongebonden 5%, zodat er in totaal een bedrag van f 1477.2. - overbleef. Na aftrek van alle onkosten bedroeg het saldo van de nalatenschap tenslotte f 1088.18.10, die de diakenen van notaris Beukelaar in ontvangst namen. Op 20 maart 1727 moesten zij echter nog f 54.15.8 betalen aan de weduwe van Meyndert Uytwerf, maar daarmee was dan ook de nalatenschap van Marie le Bret, femme délaissée de Jean Louis de Lorme, afgewikkeld. |
|