De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. Deel 1. Jean Louis de Lorme en zijn copieboek
(1960)–Isabella Henriëtte van Eeghen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Drukkerij en uitgeverij van Jean Louis de Lorme en zijn familieledenDrukkerijZowel Claude Jordan als Jean de Louis Lorme zijn begonnen als boekdrukker. Claude Jordan werd in het Leidse gilde allereerst als drukker ingeschreven en heeft daar dus waarschijnlijk een eigen drukkerijtje gehad. In Amsterdam is dit zeker het geval geweest; na zijn vertrek naar Parijs werd de drukkerij immers op 3 januari 1693 overgedragen aan zijn zwager de Lorme. Deze maakte zoals zovelen in het ongebonden Holland geen haast tot het gilde toe te treden. Pas ruim een jaar later, op 15 maart 1694, werd hij daarin als boekdrukker opgenomen, waarschijnlijk ook al omdat hij eerst de vier vereiste leerjaren moest hebben volbracht. Die drukkerij heeft hij vermoedelijk slechts enkele jaren aangehouden. Hij associeerde zich namelijk in 1696 - op 13 februari van dat jaar wordt het voor de eerste maal in de gazette d'Amsterdam meegedeeld - met een zekere Etienne Roger, een refugié, die al jaren in Amsterdam woonde en die geen gildelid was. Tezamen gaven zij in 1696 en 1697 verschillende boeken uit, meest nadrukken van Franse uitgaven, maar ook enkele oorspronkelijke werken op het gebied van de muziek. De instigator hiervan was ongetwijfeld Roger, die later de belangrijkste uitgever van muziek in Amsterdam zou worden. De wegen van de Lorme en Roger scheidden zich al spoedig: op 25 maart 1697 kondigde de Lorme in de gazette d'Amsterdam een nieuwe uitgaaf aan, die alleen bij hem zou verschijnen. Etienne Roger, die nog geen gildelid was, kocht op 24 oktober 1697 het recht hiertoe en verklaarde toen één jaar bij de Lorme gewerkt te hebben. Het is heel goed mogelijk, dat hij de drukkerij van de Lorme heeft overgenomen. Hij had immers voor zijn muziekuitgaven, waarvoor hij een geheel nieuwe techniek ontwierp, zonder enige twijfel een eigen drukkerij nodig. Daarenboven weten wij uit advertenties in de gazette d'Amsterdam, dat Jean Louis de Lorme op 9 december 1697 een werk ter perse had gelegd en dat dit op 3 april 1698 was uitgekomen, welk werk | |
[pagina 25]
| |
niet door hem zelf was gedrukt, maar door de Franse boekdrukker Daniel Boulesteys de la Contie in de Elandstraat. Ook later heeft deze Boulesteys, die geen enkele uitgaaf op zijn eigen naam heeft staan, voor de Lorme gedrukt. De weduwe van een andere gerefugieerde drukker, die echter wel tevens uitgever was, maar wiens zaken niet floreerden, Pierre Chayer genaamd, heeft eveneens voor de Lorme gedrukt. Het komt echter slechts zelden voor, dat in een boek naast de uitgever de drukker wordt vermeld, en daarom weten wij vrijwel nooit, op welke drukkerijen de uitgevers hun werk uitbesteedden. Alleen de Mercurius Amstelaedamensis van 1699 spreekt nog van de Lorme als ‘typographum’ of wel drukker. Misschien berustte dit echter op een vergissing; naar men zei wist de Lorme immers niet veel af van de klassieke talen. Zeker is het echter, dat de Lorme in 1707 en 1708, de jaren van het copieboek, geen eigen drukkerij had. Ook zijn neven Jordan en de man van zijn nicht, Emanuel Du Villard, hebben hun boeken niet zelf gedrukt. | |
Uitgeverij van Claude JordanClaude Jordan is voor alles journalist geweest, maar daarnaast heeft hij zich, vooral in zijn Hollandse jaren, ook zelf met de uitgeverij bezig gehouden. Men vindt hierover veel in de beide werken, die Hatin nu al bijna een eeuw geleden aan de Franse journalistiek wijdde. In Leiden heeft Claude Jordan volgens zijn eigen verklaring van 20 maart 1690 enige jaren medegewerkt aan het uitgeven, een onderneming van de weduwe Van Gelder, van de Nouvelles extraordinaires de divers endroits, die in 1680 begonnen zijn, een voorganger van de later zo bekende gazette de Leyden. Daarnaast gaf hij sedert juli 1686 de Histoire abrégée de l'Europe uit, een soort politieke courant, die eens per maand verscheen en die in tegenstelling tot de Nouvelles extraordinaires het uitgeversadres van Jordan noemt. De redacteur was niet Jordan, maar naar Hatin weet mede te delen de bekende Jacques Bernard, eveneens een refugié en een zeer strijdbaar Protestant, die o.a. als getuige bij de doop van een der kinderen Jordan fungeerde. Dit werk werd nagedrukt door een Brussels uitgever tot grote verontwaardiging van Jordan, niet zozeer wegens het toen zeer gebruikelijke nadrukken, als wel omdat de nadrukker zijn eigen naam niet vermeldde. | |
[pagina 26]
| |
De Histoire abrégée de l'Europe werd na 2½ jaar stopgezet. Het laatste nummer dateert van december 1688, maar de handel erin bleef voortgaan. In mei 1691 werd Claude Jordan op de schoutsrol te Amsterdam gedaagd wegens het maken, drukken en verkopen van een blauwboekje, blauw libel of courant, genaamd de Histoire abrégée de l'Europe. Er kwam van de vervolging, die tevens tegen een andere boekverkoper, Aart Dircxsz Oossaen, die het werk had verkocht, was gericht, echter niets. Direct na zijn komst in Amsterdam, in november 1688, gaf Claude Jordan weer een krant uit, de Nouveau journal universel, die sedert het begin van 1690 zijn naam als uitgever droeg. Naast deze krant bestond echter ook de Franse krant van Commelin en Tronchin Dubreuil. De bezwaren tegen de oneconomische werking der uitgaaf van twee Franse kranten te Amsterdam leidden tenslotte tot een overeenkomst tussen beide partijen, die op 16 maart 1690 door burgemeesters werd bekrachtigd. Voortaan zouden zij gezamenlijk een krant uitgeven, die Gazette d'Amsterdam zou heten en het adres van Claude Jordan zou dragen. Zo verscheen in 1690 de Gazette d'Amsterdam met het uitgeversadres van Claude Jordan in de Bergstraat en het verkopersadres van A.D. Oossaen op de Dam. Lang heeft deze werkzaamheid van Jordan niet geduurd. In januari 1691 werden door de Staten van Holland alle Franse kranten verboden en pas op 1 augustus 1691 kreeg Tronchin Dubreuil opnieuw privilege voor het uitgeven van een Franse krant. Deze zou tot 1693 Recueil des nouvelles heten en daarna in het geheel geen opschrift meer hebben. Met het verbieden van de Franse krant en het kort daarna vervolgen van de Histoire abrégée was blijkbaar de genadeslag aan de werkzaamheid van Claude Jordan toegebracht en dit zal meegewerkt hebben aan zijn terugkeer naar Frankrijk. Daar bleef hij, hoewel hij zich historiograaf noemde, werkzaam in hetzelfde genre, zoals ik reeds in zijn levensbeschrijving vertelde. Naast deze journalistieke prestaties moet ik hier ook nog enkele uitgaven vermelden, die in 1686 en 1687 op zijn uitgeversnaam in Leiden verschenen. Een philosophisch werk van de Villemandy, een vertaling van Devaux van een moralistisch Latijns werk van Daniel Becker en tenslotte een beschouwing over de verhouding van de paus en de koningin van Zweden, welke laatste blijkbaar aanleiding tot moeilijkheden kon geven en daarom gezet was op de bekende gefingeerde uitgeversnaam van Pierre Marteau Cologne. Dit laatste werk werd ook | |
[pagina 27]
| |
in het Hollands uitgegeven door de meermalen vermelde Oossaen te Amsterdam, met wie Jordan door de kranten in nauwe relatie stond. Frankrijk heeft aan deze na enkele jaren teruggekeerde refugié, die in de vreemde zeer actief had meegewerkt aan de strijd tegen het vaderland, niet alleen een renegaat, maar ook een in de Republiek - en dat was de opleidingsschool bij uitnemendheid! - gedurende 10 jaren geschoold journalist gewonnen. Het verheugen over deze bekeerde zondaar was zo groot, dat de koning hem een lijfrente schonk. Moge aan deze merkwaardige figuur nog eens een uitgebreider studie worden gewijd dan hier mogelijk is! | |
Uitgeverij van Jean Louis de LormeJean Louis de Lorme heeft zich op een totaal ander gebied van uitgeverij toegelegd dan zijn zwager Jordan. Begonnen met de drukkerij van zijn zwager, benutte hij deze niet voor het uitgeven van kranten, maar uitsluitend voor het nadrukken van kleine Franse werkjes en voor het drukken van boekjes, vertaald uit het Engels in het Frans. Hij vond hierbij, zoals wij reeds zagen, al spoedig steun van Etienne Roger. Het jaar van samenwerking, te beginnen met februari 1696, was bijzonder vruchtbaar. De Lorme, die voor zover na te gaan in 1694 en 1695 5 boekjes uitgaf, produceerde in dit ene jaar tezamen met Roger 12 uitgaven, die thans door hun uitgeversadres nog terug zijn te vinden, en daarnaast waarschijnlijk een aantal werken op muziekgebied, die thans moeilijk thuis te brengen zijn, omdat deze meestal geen uitgeversnaam plachten te vermelden. In het begin van 1697 hepen beider wegen uiteen. Roger ging alleen verder met de op den duur buitengewoon productieve en winstgevende muziekboekhandel-uitgeverij. De Lorme zette aanvankelijk het nadrukken op kleine schaal voort. Nog verschillende malen associeerde hij zich daartoe met een ander. Op 17 januari 1697 adverteerde hij in de gazette d'Amsterdam tezamen met Adriaan Braakman, een Amsterdamse collega, twee werken te zullen uitgeven. Een van deze werken - beide nadrukken - de Hommes Illustres van Perrault, dat als attractie de levens van Pascal en Arnauld, die in de Franse editie gesupprimeerd waren, opnam, is alleen op naam van de Lorme verschenen, het andere, de werken van de Bensserade met het uitgeversadres van de oorspronkelijke uitgever - een methode, die | |
[pagina 28]
| |
zoals wij reeds bij Jordan zagen, verwerpelijk werd gevonden. Of Braakman nog deel in deze twee uitgaven heeft gehad, blijkt dus niet. Wel is in ieder geval zeker, dat de samenwerking van korte duur was. Uit hetzelfde jaar dateert een Franse uitgaaf van een Italiaan, Gregorio Leti, de Critique sur les lotteries, die Paquot aan P. Mortier en J.L. de Lorme toeschrijft. De uitgaaf zelf maakt ons niet wijzer, daar deze als adres het weinig zeggende ‘chez les amis de l'auteur’ geeft. De Lorme was echter inderdaad zeer gelieerd met Leti, die zijn laatste levensjaren in Amsterdam doorbracht. Dezelfde Franse vertaling verscheen in 1697 eveneens bij de Amsterdamse uitgever T. Boeteman. Of het hier een concurrentiestrijd of een nadruk van één der beide partijen geldt, is niet uit te maken. Op veiliger terrein begaf de Lorme zich het volgend jaar. In 1698 gaf hij samen met de Parijse boekverkoper en graveur Etienne Picart een boek over gelaatsuitdrukkingen uit van Ch. le Brun, de hofschilder van Lodewijk XIV, waarvan de platen door Etienne's zoon, de bekende Bernard Picart, waren getekend. Voor zover na te gaan is dit werk het eerste oorspronkelijke boek, waarin de Lorme deel had. Waarschijnlijk is het in Holland gedrukt; deelname van de Lorme zou anders weinig zin hebben gehad. Het lijkt, of met dit werk een nieuwe weg door de Lorme werd ingeslagen. Voortaan zouden het niet meer uitsluitend nadrukken zijn, die zijn fondscatalogus sierden: naast nadrukken, meestal in klein formaat komen enkele originele en grotere uitgaven. Voor deze werken, die een tijdlang ter perse bleven, was echter veel geld nodig en dit bezat de Lorme stellig niet. Op 16 december 1700 sloot hij met een Amsterdamse collega, Joseph t' Serstevens, uit een Brusselse boekverkopersfamilie, en met Mr. Hendrick Adriaen van der Marck, de latere heer van de Leur, een aanzienlijk en rijk boekliefhebber, een contract voor notaris Herman van Woudenbergh te Utrecht om gedurende tien jaren tezamen boeken te drukken, waartoe van der Marck aan de beide boekverkopers het geld zou schieten. Uit deze overeenkomst zijn drie boeken voortgekomen: in 1703 de zogenaamde bijbel van Mons, de bekende Franse bijbelvertaling van de Saci, een wegens de Jansenistische inslag oorspronkelijk als ketters veroordeeld werk, dat geweldige opgang heeft gemaakt, in hetzelfde jaar de Franse vertaling van het Nieuwe Testament van Jean le Clerc, twee delen in 4o, en in 1706 de verzamelde werken in het Latijn van Joannes Gerson, de laatmiddeleeuwse scholasticus, een vijfdelige foliant. Alleen de vertaling van le Clerc was oorspronkelijk en kwam op naam | |
[pagina 29]
| |
van de Lorme uit. De bijbel van Mons was een doodgewone nadruk van een reeds ontelbaar vele malen gedrukt, herdrukt en nagedrukt werk, dat nu ook weer voorzien werd van het oorspronkelijke adres van Gaspar Migeot à Mons. De herdruk van Gerson, waarvan de bekende wat jansenistisch georienteerde theoloog L.E. Dupin de redactie had, was geen nadruk, daar de laatste uitgaaf van 1606, juist van een eeuw vroeger dateerde. Men was met een heruitgaaf te Parijs begonnen, maar had die op koninklijk bevel stop gezet. Het was zoals Richard Simon schreef ‘un écrivain qui a des sentimens trop opposés a l'etat monarchique’. Vandaar waarschijnlijk dit Hollandse initiatief, dat als adres echter Antwerpen vermeldt. Blijkens het copieboek moeten ook de bekende Huguetans later nog op een of andere wijze betrokken zijn in de eerste uitgaaf; men kan daaruit opmaken, dat zij voor de helft deel hadden in de Lorme's part in deze bijbelvertaling. In 1710 werd voor de Amsterdamse notaris de Wilde de compagnieschap ontbonden. Op 26 april sloten de Lorme en van der Marck een accoord over de 1003 Nieuwe Testamenten van le Clerc, die nog over waren. De Lorme nam deze over met het recht van copie en platen, waarvoor hij van der Marck f 3150. - zou betalen vóór 15 februari 1713. Beiden verklaarden bij niet nakoming zich vrijwillig te zullen laten condemneren door de Hoge Raad, een gebruikelijke procedure in de boekhandel. Op 21 juni rekenden de drie deelnemers voor dezelfde notaris af. Van der Marck kreeg de resterende Gersons, 766 exemplaren op klein en 32 op groot papier. Joseph t' Serstevens betaalde hem 49 gulden en 10 stuivers voor verkochte boeken en bleef hem nog f 200. - schuldig en de Lorme, die blijkbaar slecht bij kas was, bleef aan van der Marck in het totaal f 2426. - schuldig, te betalen over precies vier jaren. De rente over beide bedragen betaalde de Lorme echter wel direct. De bijbel van Mons was de enige van de drie uitgaven, die geheel verkocht was, en wel aan Guillaume Desprez, de Parijse uitgever, die in Frankrijk het privilege hiervoor had. Er zijn andere voorbeelden, dat hij een nadruk van deze bijbel in zijn geheel trachtte op te kopen. Misschien heeft deze opzet bij de twee Amsterdamse boekverkopers al van het begin af aan voorgelegen, toen zij dit werk ter perse legden. De Lorme vertrok in 1711 naar Frankrijk en zo was het zijn verlaten huisvrouw, die op 15 februari 1713 bij condemnatie van de Hoge Raad tot betaling werd gedwongen. Over geld beschikte zij niet en daarom sloot zij op 18 april 1713 | |
[pagina 30]
| |
een overeenkomst met van der Marck voor notaris P. van Aken. Van der Marck kreeg als betaling voor de f 3150. - en ook van de f 2426. -, die pas een jaar later moesten worden voldaan, 700 exemplaren van de reis van Chardin, een latere uitgaaf van de Lorme, met het recht van copie en platen, en wel 595 in 8o 10 delen en 105 in 4o 3 delen. Van der Marck heeft dus lang moeten wachten op het geld, dat hij sedert 1701 in de compagnieschap had gestoken en het is zeer de vraag of het uiteindelijk een voordelige belegging voor hem is geweest.
Tenslotte heeft de Lorme in 1707 en 1708 enkele boeken uitgegeven tezamen met David Mortier, een uit Amsterdam afkomstige te Londen gevestigde boekverkoper, en wel de later zo vaak besproken Voyages et avantures de François Leguat, een nog nooit gedrukte reisbeschrijving, en de eveneens nieuwe Memoires de la comtesse de Tournemir, waarover de Journal des savants van 29 februari 1708 schreef ‘un tissu de faits bizarres et tragiques, dont l'amoir paroit toujours être le principe’. De exemplaren van deze beide boeken dragen geen gemeenschappelijk adres van de twee uitgevers; een gedeelte staat op naam van Mortier te Londen, een ander gedeelte, in het eerste geval op naam van de Lorme, in het tweede op naam van zijn neven, C. en M.A. Jordan. Waarom de Lorme dit deed, weten wij niet. De verkoop van deze twee boeken geschiedde in tegenstelling tot die van de vorige gemeenschappelijke uitgaven niet voor gezamenlijke rekening. Blijkens de advertenties in de kranten verkocht de Lorme zijn exemplaren in Frankrijk, Mortier de zijne in Engeland en de Republiek.
Uit dit overzicht van de medewerkers van de Lorme heeft men reeds een indruk gekregen van de variaties in zijn fonds. Een dergelijke gevarieerdheid was gewenst, waar alle uitgevers tevens boekverkopers waren en de ruilhandel in het onderling verkeer tussen die verschillende boekverkopers een belangrijke plaats innam. Wilde men wat goeds in zijn magazijn krijgen en daarvoor niet met contant geld betalen, dan moest men zorgen geschikt ruilmateriaal te hebben. Slechts grote boekverkopers konden zich de luxe veroorloven van een gedeeltelijk gespecialiseerd fonds. Bij de nadrukken en vertalingen, waarop de Lorme zich oorspronkelijk toelegde, was een grote variatie zeer gemakkelijk. Men had maar te grijpen onder de buitenlandse uitgaven. Wij vinden zeer uiteenlopende onderwerpen in de uitgaven van de Lorme: geschiedenis, moralistische werkjes, reisbeschrij- | |
[pagina 31]
| |
vingen, politieke pamfletten, toneelstukken, satires op godsdienstig gebied, lijkredenen, Katholieke religieuse werken, romannetjes etc. Niet alle nadrukken kwamen buiten medeweten en tegen de zin van de oorspronkelijke uitgevers uit. In 1701 zette de Lorme een uitgaaf op touw, die hij zo belangrijk oordeelde, dat hij - en dat was de enige maal dat hij dat deed - een privilege van de Staten van Holland aanvroeg. Het was een nadruk van de Franse Mémoires pour l'histoire des sciences et des beaux arts, populair meestal de Journal de Trevoux geheten. Dit voornamelijk litteraire maandblad, een uitgaaf van de Jesuiten, werd gedrukt op de drukkerij van de duc du Maine te Trevoux.Ga naar eind2 De Parijse correspondent van de Lorme, Jean Boudot, had korte tijd aan het hoofd van deze drukkerij gestaan en ook zijn opvolger, Etienne Ganeau, stond in nauwe relatie tot de Lorme en werd evenals Jacques Etienne, voormalig facteur van Boudot, blijkens de correspondentie van 1707 en 1708 voortdurend door de Lorme van Hollandse kranten en berichten voorzien ten behoeve van de journalisten van de Journal de Trevoux. De Hollandse uitgaaf van de Journal de Trevoux was geen zuivere nadruk: slechts een aantal artikelen werden overgenomen, maar daartegenover werden beantwoordingen of tegenartikelen van Protestantse zijde geplaatst. Deze nadruk geschiedde zeker met instemming van de Franse uitgever. Immers in 1700 werd een uitgaaf van de Lettres van Richard Simon, die volgens zijn eigen verklaring te Trevoux was gedrukt, op naam van de Lorme gezet. Hetzelfde geschiedde later met de Bibliotheque critique van deze schrijver, die van 1708 tot 1710 te Trevoux werd uitgegeven. In 1701 verscheen bij de Lorme een nadruk ‘suivant la copie de Trevoux’ van de Histoire de l'isle de Ceylon van Ribeyro, een Franse vertaling uit het Portugees van de abbé le Grand. Blijkens de geheel identieke platen van de Franse en Hollandse uitgaven had de Lorme de beschikking over de originele koperplaten of kreeg de afgedrukte illustraties uit Trevoux toegezonden. Niet in te denken is het dus, dat de herdruk of nadruk van de Journal de Trevoux, die van vlak daarna dateerde, buiten de Franse uitgevers om ging. Zelfs is hoogstwaarschijnlijk, dat het geschiedde met instemming van de duc du Maine en de Jesuiten van het College Louis le Grand te Parijs, die de redactie van het blad hadden, zoals Hardouin en Tournemine; immers ook met hen stond de Lorme in zeer nauwe relatie. Het idee van de duc du Maine om met deze Journal de Trevoux de antitraditionele doctrinisten te bestrijden, was ongetwijfeld oprecht; | |
[pagina 32]
| |
dit neemt echter niet weg, dat hij direct of indirect meegewerkt moet hebben aan het tot stand komen van de Hollandse uitgaaf, die enige jaren lang aan de voorstanders van deze doctrines de gelegenheid heeft gegeven ook hun stem te laten horen. De veronderstelling van de Jesuiten, dat de Remonstrantse professor le ClercGa naar eind3 de redactie van de Lorme's uitgaaf had, werd door de Lorme uitdrukkelijk tegengesproken: ‘M. le Clerc ne la fit, ni ne la corrige’. Inderdaad had de Lorme zeker voor het laatste een andere hulpkracht, zoals wij later zullen zien. Dit neemt niet weg, dat zijn vriend en toeverlaat - want dat was le Clerc - hem wel vaak advies zal hebben gegeven omtrent de over te nemen en nieuw op te nemen artikelen, waartoe hij zelf trouwens ook vele bijdragen heeft geleverd.
Hebben wij tot dusverre voornamelijk over nadrukken en heruitgaven gesproken, belangrijker zijn uiteraard de oorspronkelijke werken uit de Lorme's fonds. Dit zijn er niet meer dan een tiental. Een nieuwe titeluitgaaf van de lexicon van Martinius mag daartoe niet worden gerekend. Zijn eerste oorspronkelijke uitgaaf, die alleen door hem is verzorgd, is een weekblaadje in het Latijn, dat moet geschreven zijn door de reeds genoemde Gregorio Leti en genaamd was Mercurius Amstelaedamensis. De eerste twee nummers hiervan verschenen bij Jean Louis de Lorme, de volgende acht bij Nicolaus ten Hoorn, alles in 1699. Deze Mercurius gaf feiten uit de gehele wereld, met historische toevoegingen en beschouwingen, gedeeltelijk ernstig, gedeeltelijk spottend. Het is gezien de aard van de schrijver niet te verwonderen, dat de uitgever al spoedig werd gedwongen deze wekelijkse uitgaaf stop te zetten. De eerste grote oorspronkelijke uitgaaf van de Lorme was de driedelige Histoire dn jansénisme van Gerbéron, een vurig jansenist, die wegens zijn geloof Frankrijk had verlaten. Als de Rotterdamse uitgever Leers de Lorme voor een nadrukker uitmaakt, beroept deze zich op dit boek ter weerlegging. Het was geen mooie uitgaaf, maar het onderwerp stond juist in die tijd in het middelpunt der belangstelling en hoewel nu geheel vergeten, daar de historische waarde nihil is, is het heel wel mogelijk, dat het boek toen een succes is geweest. In hetzelfde jaar, 1700, verscheen bij de Lorme voor de eerste maal een boek van zijn vriend le Clerc, de Quaestiones Hieronymianae, een zeer geleerde repliek tegen de editie van S. Jérôme van Martianay. Het was een geheel ander soort | |
[pagina 33]
| |
werk dan het vorige, maar aangezien le Clerc in zijn tijd een zeer geliefde en bekende schrijver was, heeft het de Lorme zeker oprecht verheugd iets van hem te mogen uitgeven. Nog driemaal viel hem dit voorrecht te beurt. In 1703 was het de vertaling van het Nieuwe Testament, die wij reeds bespraken, een fraaie uitgaaf, hem mogelijk gemaakt door de financiële hulp van van der Marck. In 1704 volgden de Opera philosophica in 4 delen, een door de auteur verbeterde en vermeerderde herdruk van de tweede druk van 1698, die Gallet had verzorgd. Deze werken hadden blijkbaar veel succes; in 1710 volgde althans een vierde druk bij de Lorme, weer met veranderingen van de hand van de auteur. Een Leipziger nadruk dreigde deze uitgaaf te doen mislukken en le Clerc protesteerde in de Bibliotheque Choisie. De attractie van die nadruk, een korte levensbeschrijving van le Clerc, trachtte men te ondervangen door een uitgaafje van 1711 van de Lorme, Joannis Clerici vita et opera, een klein boekje, zogenaamd een biografie, in werkelijkheid een autobiografie. In 1707 verscheen, zoals wij reeds zagen, de reisbeschrijving van François Leguat. Dit boek draagt het jaartal 1708, maar dit gebeurde vaak met boeken, die aan het eind van het jaar van de pers kwamen. Gaf hij dit boek tezamen met Mortier uit, een dergelijke uitgaaf, die Mortier op touw had gezet, werd uiteindelijk door de Lorme overgenomen. Dat was een zeer verbeterde en vermeerderde druk van de reisbeschrijving naar Perzië van Jean Chardin - die net als Leguat in Engeland woonde -, waarvan de eerste druk in 1686 in Londen was verschenen. Ook in Frankrijk gevestigde Fransen telde de Lorme onder zijn auteurs. De abbé Jacques Boileau, een broer van de bekende schrijver, gaf bij de Lorme een Latijns geschrift uit over de kleding van geestelijken, dat in Frankrijk grote ergernis verwekte. De Jesuiet Hardouin, berucht om zijn paradoxale theorieën over de echtheid der gewijde en ongewijde schrijvers uit de oudheid, bood de Lorme de uitgaaf van zijn Opera omnia aan, waarover men alles in het copieboek vindt, daar de uitgaaf met veel strubbelingen gepaard ging. In dezelfde tijd drukte de Lorme de door de auteur zelf verbeterde vertaling van de Parijzenaar André Dacier van de werken van Horatius, reeds een derde druk. Beide verschenen in 1709. Voegen wij hierbij nog de titels van de boeken, waarvan de Lorme de uitgaaf in de kranten aankondigde om zich zo het copierecht te verwerven - dit gold uiteraard steeds nadrukken -, maar die voor zover na te gaan nooit verschenen, dan is het wel duidelijk, dat er weinig lijn in zijn keuzen van uitgaven zat. | |
[pagina 34]
| |
Alles, waarin hij profijt zag, heeft hij zich ten nutte gemaakt. Er waren slechts enkele onderwerpen, waaraan hij bepaaldelijk niet wilde. Zo schreef hij aan Rémond in Parijs, dat een medisch werk niets voor hem was, maar waarschijnlijk wel geschikt voor een Leidse drukker. In de academiestad was daarnaar blijkbaar meer vraag. Met het oog op zijn debiet, dat voornamelijk op Frankrijk afgestemd was, legde hij zich één beperking op: zijn uitgaven zijn alle hetzij in het Frans, hetzij in het Latijn. Merkwaardig is, dat vrijwel al zijn boeken in Frankrijk zijn verboden, of omdat het nadrukken waren of omdat de inhoud aanstoot gaf. Slechts enkele passeerden zonder meer de Franse censuur. Toch lukte het hem meestal wel een aantal exemplaren binnen te krijgen, voornamelijk door de intieme relatie, waarin hij stond tot de machtige abbé Bignon. Als dat ook mislukte, waren er altijd nog wel clandestiene wegen te vinden, zoals zijn brieven aan de Boudots ons leren. Slechts een enkel maal sneed de Lorme zich in de vingers. De abbé Bignon was onverbiddelijk over het boek van Boileau en de Lorme was niet zo goed, of hij bood aan de gehele oplaag van 500 exemplaren naar Parijs te zenden. Hij verzekerde althans aan zijn beschermheer dat dit de gehele oplaag was, maar uit zijn brieven aan de Boudots blijkt wel anders. De schrijver zelf kreeg te horen, dat de baal met alle exemplaren was zoek geraakt tijdens het vervoer door de slag bij Oudenaarden. Het manuscript van dit boek was in 1702 en 1704 aan de Franse censoren aangeboden, maar die hadden geen permissie gegeven. Het was daarom alleen al een aantrekkelijke uitgaaf geworden, waarvan de Lorme achteraf echter weinig plezier heeft gehad. Het heeft weinig zin hier werk voor werk nog eens na te gaan. Wel wil ik echter vermelden, hoe de moeilijkheden over de uitgaaf van de verzamelde werken van Hardouin - daarvan mocht de Lorme overigens 60 exemplaren met toestemming van Bignon invoeren -, waartegen de provinciaal der Jesuiten zich had gekant, en een kort verblijf van de Lorme in de Bastille aanleiding voor hem waren in de reisbeschrijving van Chardin, die ter perse was, geweldig te gaan schrappen. Dit geschiedde met zo'n haast, dat hij passages, die in een gepriviligeerde Franse editie van 1687 wel waren opgenomen, liet vervallen. Het was niet steeds even gemakkelijk de juiste middenweg te vinden en bij de aanstoot gevende boeken op de grens van het toelaatbare - het toelaatbare met protectie van Bignon wel te verstaan - te blijven. | |
[pagina 35]
| |
Enige boeken van de Lorme zijn en om het loochenen van het uitgeverschap eventueel te vergemakkelijken en om de attractie van het verbodene te suggereren op naam van Pierre Marteau te Keulen gezet, zoals o.a. de Doctrine de la grace van Arnauld en de Religion des Moscovites, welke laatste gedeeltelijk op zijn eigen naam en gedeeltelijk op naam van deze fictieve uitgever voorkomt. Een verbod van een boek was, hoewel het natuurlijk zijn bezwaren meebracht, indien daaraan streng de hand werd gehouden, in zekere zin de beste reclame, die men voor een boek kon wensen. Andere reclamevormen, zoals het adverteren in kranten en litteraire tijdschriften, het vooruit rondzenden van titelpagina's of korte samenvattingen aan de boekverkopers kostten meer en werkten meestal minder effectief. Bij een groot werk, zoals de uitgaaf van Hardouin, getroostte de Lorme zich echter deze uitgaaf en zond een Latijnse synopsis rond. De advertentie was zozeer binnengedrongen in het boekenvak, dat geen enkele uitgever het zonder deze kon doen. Ook de Lorme heeft vrijwel al zijn boeken in de Franse of Hollandse krant aangekondigd, ook wel in beide. Het mes sneed zo aan twee kanten, want zoals ik reeds zei werd daarmee meteen het copierecht gevestigd. Over het debiet - onverbrekelijk samengaand met het succes - van de Lorme's uitgaven in Holland weten wij weinig. Beter zijn wij ingelicht over Frankrijk door de correspondentie van 1707-1708. Was het een gezocht boek, dan hadden de boekverkopers gaarne het recht van alleenverkoop; zo kreeg bijvoorbeeld Dezalier dat voor de Gerson. Meermalen bood de Lorme dit voor zijn uitgaven aan of gaf althans de toezegging het boek aan slechts enkele boekverkopers, bijvoorbeeld 4 of 6, te zullen leveren. Zo'n alleenverkoop was, waar de ruilhandel nog een grote rol speelde, een goed middel om een boekverkoper aan zich te binden. Aan de andere kant was het gevaarlijk voor een uitgever al te exclusief te zijn; kwamen de exemplaren moeilijk los en was het een gevraagd werk dan bestond er altijd het gevaar van nadruk. Hetzelfde was het geval, wanneer men te weinig exemplaren naar een ander land stuurde. De Lorme kon in Holland in geen geval een boek laten verschijnen, voordat hij in de een of andere vorm een permissie had ontvangen om tenminste een aantal exemplaren in Frankrijk te mogen invoeren. Zelfs hij met zijn uitstekende relaties slaagde daarin niet altijd. Het vragen om een permissie bracht ook zijn gevaren mee. Een weigering maakte het onmogelijk andere wegen te zoeken. Veiliger was het dan om boeken te drukken met het adres van Pierre Marteau en deze Frankrijk binnen te smokke- | |
[pagina 36]
| |
len, waarvoor vele wegen bestonden. Welke weg men koos, was uiteindelijk een kwestie van het afwegen van voor- en nadelen, van inzicht, maar ook van geluk.
Over de relaties tussen de Lorme en zijn auteurs zijn behalve uit het copieboek slechts enkele gegevens bekend. Uit het contract met Chardin, dat oorspronkelijk door Mortier werd aangegaan en pas later door de Lorme werd overgenomen, blijkt dat de geldelijke vergoeding, die in deze tijd gebruikelijk ging worden, niet groot was. De Lorme deelt in een van zijn brieven mede, dat madame Dacier, wier vertalingen van Homerus hij gaarne zou drukken, heel hoge eisen stelde. Haar man was minder beroemd en blijkbaar minder veeleisend. Wij weten echter niet, wat de Lorme hem betaalde. Wel weten wij, dat de Lorme het voortdurend met Dacier aan de stok had over het nazien van de proeven, wat die naar de zin van de uitgever te langzaam deed, zodat deze voorstelde een beroeps-corrector te nemen. De Jesuiet Hardouin was waarschijnlijk blij een uitgever voor zijn foliant te vinden en kreeg voor zover blijkt niets betaald. Volkomen in overeenstemming met de toenmalige opvattingen over het recht van medezeggenschap van de auteurs heeft de Lorme zich niets aangetrokken van alle protesten - zij het dat deze wel of niet waren gemeend - van deze schrijver in verband met correcties. Verschillende malen hebben de Lorme of zijn vrouw het copierecht van een bepaald werk bezeten - een recht, dat door bevriende boekverkopers en ook meestal door de stadgenoten werd geëerbiedigd, door anderen vaak geheel over het hoofd werd gezien. Zo verkocht blijkens een brief aan t' Serstevens in Brussel de Lorme's vrouw aan deze boekverkoper het copierecht van de Cours des opérations van Dionis. Op de eerste inventaris, die werd opgemaakt na de dood van Marie le Bret, komt ook voor een traduction d'Agrippa, wat dus wilde zeggen het copierecht. Blijkens een advertentie in de gazette d'Amsterdam droeg de Brusselse boekverkoper Eug. Henri Fricx in 1698 aan de Lorme zijn copierecht over van de Abrégé de la nouvelle methode, een Latijnse grammatica. Dit doet merkwaardig aan, wanneer men weet, dat dit werk in Frankrijk al vele malen was verschenen met privilege, het laatst in 1696.
Niet alleen het contact met auteurs was van belang voor de Lorme. Voor een uitgever was toen de steun van geleerden geheel onontbeerlijk. De Lorme stond | |
[pagina 37]
| |
met vele binnenlandse en buitenlandse geleerden in correspondentie. Ik noem slechts enkelen, zoals Bayle en Cuper. Voor de hulp en adviezen, die hij doorlopend nodig had, moest hij echter een Amsterdammer hebben en vond die ook in de persoon van de zeer universele geleerde, de reeds genoemde Remonstrantse professor, Jean le Clerc, een neef van Jacques Bernard. De verstandhouding tussen beiden moet zeer vriendschappelijk zijn geweest. De professor had op zijn beurt in een tijd, toen de bibliografische hulpmiddelen zo goed als niet bestonden, de boekverkoper zeer nodig.
Van de personen, die de Lorme ter zijde hebben gestaan als correctoren, ken ik slechts en nog wel door een toeval - hij werd namelijk niet direct betaald en kwam pas na de dood van Marie le Bret met zijn vordering - één naam. Pierre RégisGa naar eind4 had naast andere werken de correctie verricht van de Memoires de Trevoux van 1703, twee delen van 60 vel, en van de Doctrine sur la grace van Arnauld, 33 vel, beide à 15 stuivers per vel. Voor de 89 vel van het Nieuwe Testament van le Clerc in 4o, een groter formaat, kreeg hij f 89. -, dus een gulden per vel, dat wilde zeggen vijf stuivers meer. De kleinere uitgevers, zoals de Lorme, hadden uiteraard geen vaste corrector in dienst. Zij namen daarvoor hun toevlucht blijkbaar tot willekeurige intellectuelen. De vriend des huizes, Marc Antoine Boyer, evenals Pierre Régis een uitgeweken dokter, heeft ook dergelijk correctiewerk verricht. Waarschijnlijk zal hij dus ook wel voor de Lorme hebben gewerkt. Het aanbod van arbeidskrachten hiervoor zal door de geweldige massa van dikwijls niet al te kapitaalkrachtige refugiés ongetwijfeld steeds groot zijn geweest.
Illustratoren en graveurs voor zijn boeken zocht de Lorme aanvankelijk in Holland. Pieter Pickaerdt of Pieter Picart (1668/69- ± 1715) signeerde de illustraties van enkele van de oudste uitgaven van de Lorme en Roger. Deze Picart kwam echter in 1698 in contact met de czaar en vertrok in 1702 voorgoed naar Rusland. Voor het in 1697 uitgekomen werk Memoires de madame la comtesse D. ontwierp Harrewijn de titelplaat. Waarschijnlijk was dit Jacobus Harrewijn (1660-1727), een Hollander, die naar Antwerpen en later naar Brussel trok. Sedert 1698 heeft de Lorme echter voornamelijk de hulp ingeroepen van de beroemde Bernard Picart (1673-1733), toen nog een jonge man en in Parijs woonachtig, dat hij in 1710 verliet om zich te Amsterdam te vestigen. Uit de brieven, | |
[pagina 38]
| |
die de Lorme in 1707 en 1708 aan hem schreef, leren wij de condities kennen, waarop Picart werkte. De illustraties van de beroemde Picart waren uiteraard meestal gesigneerd. Een enkel maal gebeurde dit niet en wel als er nog andere platen in het boek werden opgenomen. Zo is bijvoorbeeld de mooie titelprent, een soort lokvogel, van de reis van Leguat van Picart niet gesigneerd, waarschijnlijk om niet te zeer het verschil met de slechte illustraties van de tekst, van de hand van een anonym Hollander, te onderstrepen. Voor deze weinig wetenschappelijke uitgaaf heeft de Lorme de dure ontwerpen van Picart blijkbaar niet nodig geacht. De tekening voor de vertaling van Horatius, die in Frankrijk werd gedrukt, werd door Picart zelf gegraveerd en eveneens was dit de opzet voor de tekeningen voor het werk van Hardouin, ofschoon dit in Amsterdam werd gedrukt, waarschijnlijk echter omdat vergissingen absoluut vermeden moesten worden. Andere minder belangrijke ontwerpen van Picart werden echter in Amsterdam in koper gebracht, wat natuurlijk porto bespaarde. Verschillende malen heeft Gilliam van der Gouwen, een kopergraveur uit Antwerpen, die zich in 1681 in Amsterdam had gevestigd en op 15 maart 1716 op het Leidse Kerkhof werd begraven, dit op zich genomen, zo bijvoorbeeld bij de illustraties van het Nieuwe Testament van le Clerc en van de werken van Gerson. Van der Gouwen werkte regelmatig voor de Lorme, wanneer voor nadrukken van buitenlandse werken illustraties moesten worden na gegraveerd of wanneer de Lorme nieuwe vignetten voor de titelpagina's van zijn uitgaven nodig had. Voor het betere werk gebruikte hij echter bij voorkeur Picart of ook diens leerlingen. Nog in Frankrijk heeft Picart's leerling Louis Surugue (1686-1762) het graveerwerk gedaan voor het portret, dat zijn meester van le Clerc had gemaakt en dat de laatste uitgaaf van de Lorme zou sieren, zoals blijkt uit een brief van Fraguier aan le Clerc. Quirijn Fonbonne (1680- ± 1724) en Louis Surugue, beiden voor zover wij kunnen nagaan in 1710 met Picart naar Holland gekomen en beiden teruggekeerd naar Parijs, signeren enkele platen van de reisbeschrijving van Chardin. Voor deze uitgaaf vervaardigde Jacob Gole (± 1660-1724), ook al uit een refugié-familie, het portret van de schrijver. Voor kaarten waren er bepaalde specialisten. Gerard de Broen (1658/59-1740), een Amsterdamse kopergraveur, maakte de kaart voor het Nieuwe Testament van le Clerc. De kaart van Anthonie de Winter (1652/53- ± 1700), die de reis van Chardin illustreert, komt al in een Hollandse uitgaaf van 1687 voor en is dus niet in | |
[pagina 39]
| |
opdracht van de Lorme gemaakt. Tenslotte blijkt nog uit het copieboek, dat de Lorme voor een houtgravure een opdracht gaf aan een Parijzenaar, genaamd Bouttemont of Boullemont, over wie ik verder geen bijzonderheden kan geven. Niet altijd heeft de Lorme bekende tekenaars en graveurs gebruikt. Verschillende van zijn uitgaven hebben één of meer ongesigneerde illustraties van zeer middelmatige om niet te zeggen prultekenaars, zoals de onbeholpen portretten van de Histoire d'Angleterre en van de Histoire du Jansénisme. Voor verschillende van de zeer mistekende platen van de reis van Leguat hebben oudere prenten gediend. Ze werden overgegraveerd en vaak iets gewijzigd. Aan deze illustraties is in tegenstelling tot die in de reisbeschrijving van Chardin, die kennelijk meer als wetenschappelijk werk werd beschouwd, weinig aandacht aan de couleur local besteed. Voor zover na te gaan is, zijn voor de reis van Leguat echter tenminste geen oude koperplaten gebruikt, wat wel het geval is met de illustratie van de Memoires de la comtesse de Tournemir. Bij aandachtige beschouwing blijkt deze plaat als onderschrift te hebben: ‘Habit d'hyver 1676’. Het was dan ook maar een roman en de Lorme zag er blijkbaar geen bezwaar in om zijn heldin in de wintermode van 1676 af te beelden.
Wat het uiterlijk van de werken van de Lorme betreft, zijn nadrukken van Franse boeken zijn bijna altijd minder mooi dan de originele drukken, zowel wat de staat van de letters, royaliteit van druk, kwaliteit van papier etc. aangaat. Wel zijn ze echter dikwijls overzichtelijker, bijvoorbeeld door hoofden bovenaan de pagina's, inhoudsopgaven etc. Volgens het Hollandse gebruik maakte hij voor de titelpagina meestal gebruik van rode en zwarte inkt, terwijl de Franse drukken zich gewoonlijk tot zwart beperkten. Aan zijn oorspronkelijke uitgaven besteedde de Lorme meer zorg. Voor de werken van Hardouin liet hij nieuwe letters gieten. Het papier hiervoor ging hem ook blijkbaar veel meer ter harte. Frans papier was nog altijd het gezochtste.
Als besluit van mijn opmerkingen over de uitgeverij, wil ik nog iets zeggen over de keerzijde van het nadrukken, het nagedrukt worden. De Lorme mocht zich gelukkig prijzen: hij, die zoveel nagedrukt heeft, is zelf, voor zover na te gaan, slechts enkele malen het slachtoffer daarvan geworden. Nadrukken van nadrukken, die uiteraard ook voorkwamen, wil ik voorbijgaan. Van zijn oorspronkelijke | |
[pagina 40]
| |
uitgaven is de reisbeschrijving van François Leguat enige malen nagedrukt, gelukkig pas een aantal jaren later, toen de Lorme allang een ander beroep uitoefende. Bovendien is dit boek in het Hollands, Engels en Duits vertaald, wat blijkens de nagegraveerde platen niet met instemming van de Lorme kan zijn geschied. De Opera philosophica van le Clerc, waarvan de Lorme de tweede druk in 1704 en de derde in 1710 bezorgde, werden zoals wij zagen in 1711 in Leipzig nagedrukt. De Franse vertaling van een Spaans werk over Peru van A. de Zarate, oorspronkelijk verschenen in 1555, kwam in 1700 bij de Lorme uit. In 1706 drukten enkele Parijse boekverkopers dit na, na hiervoor op 21 december 1705 privilege te hebben gekregen. De Lorme is ondanks deze nadruk goed door het boek heen gekomen. Zijn indirecte opvolgers, Du Villard en Changuion kwamen in 1719 althans met een tweede druk. Een andere vertaling, Temple's Introduction à l'histoire d'Angleterre, een van de eerste uitgaven van de Lorme, uit 1695, werd het jaar daarop nagedrukt en dat nog wel op naam van de Lorme zelf, terwijl de illustraties met uitzondering van het portret van Temple werden weggelaten. De schuldige bleef onbekend. Eveneens een onaangename ervaring moet het voor de Lorme zijn geweest op zijn naam boeken te zien verschijnen, waarmee hij niets had te maken, zoals de Conference de Diodore et de Theotime in 1697 en in 1702 de afschuwelijk slechte druk van de Secreta monita, een zeer anti-Jesuitisch geschrift, dat in de Memoires de Trevoux door hem was afgedrukt. Een fel anti-Engels werk van de abbé Du Bos, dat in 1703 en 1704 herhaalde malen met adres van George Gallet, ook een Franse boekverkoper te Amsterdam, was verschenen - ten onrechte naar deze betoogde - werd ook eenmaal op naam van de Lorme gezet. Voor zover na te gaan is zijn verontwaardigd protest naar aanleiding hiervan geheel oprecht. Dat dergelijke praktijken de gedupeerden ook wel weer eens te stade konden komen, blijkt bij het reeds genoemde boek van Boileau. Hoewel de Lorme blijkens zijn brieven hier stellig deel in heeft gehad, verklaarde hij officieel, waarschijnlijk om tactische redenen, dat het in Rouen was gedrukt. Vertalingen van de Lorme's boeken zijn soms blijkens de nagegraveerde platen, bijvoorbeeld de werken van Temple en Leguat, zonder, soms blijkens de geheel identieke illustraties, bijvoorbeeld de Religion des Moscovites, met zijn toestemming verschenen. Vanzelfsprekend werden meestal de gezochtste boeken van de Lorme nagedrukt of vertaald, dus juist de werken, die hij zelf ook herdrukte, zo- | |
[pagina 41]
| |
als het boek over Peru en de Opera philosophica van le Clerc. Verschillende uitgaven van de Lorme zijn enkele jaren later weer verschenen, maar bij nauwkeurige beschouwing blijkt het zetsel geheel hetzelfde te zijn als dat van de oorspronkelijke uitgaaf. Dat het zetsel al die jaren was blijven staan, is geheel uitgesloten in een tijd, toen de letters schaars waren en men meestal na het zetten van enkele vellen al tot afdrukken overging. Men kan er dan ook zeker van zijn, dat dit alle nieuwe titeluitgaven zijn, dus eerder winkeldochters dan veel gevraagde werken. | |
Uitgeverij van de broers Claude en Marc Antoine JordanOver de productie van de neven van de Lorme kunnen wij kort zijn. Ik vertelde reeds, hoe de Lorme zich in 1708 om onbekende redenen van hun naam bediende voor een romannetje. Claude was toen net lid van het gilde geworden, Marc Antoine zou pas twee jaar later volgen. De Nouvelles de Cervantes, waarvan exemplaren bestaan met het jaartal 1705 of 1707 en met het adres Marc Antoine à Amsterdam, maar die in 1708 herdrukt werden met het jaartal 1709 en de naam Claude Jordan, kunnen wij blijkens de correspondentie eveneens als een uitgaaf van de Lorme beschouwen. Ook hierin moet David Mortier enig aandeel hebben gehad. In navolging van zijn oom drukte Claude Jordan enkele Franse boeken na, namelijk in 1709 een romannetje, de Histoire de la princesse Estime - misschien dus nog in feite een uitgaaf van de Lorme zelf -, en in 1713 de Apologie des femmes contre les calomnies des hommes. Dit laatste was min of meer bedriegelijk, daar de titel van de oorspronkelijke uitgaaf van 1685 en van de herdruk van 1707 luidde: Traité de l'excellence du mariage en dit slechts een ondertitel was. In de gazette d'Amsterdam van 1713 kondigde Claude Jordan de uitgaaf van vertalingen van een drietal Italiaanse werken aan en ook van een Engels pamflet. Hoewel ik deze niet kon terugvinden, blijkt uit latere advertenties, dat zij toch zijn verschenen. Tenslotte bestaan er nog exemplaren van de herdruk van de Franse vertaling van het werk van Montanus over Japan, met het jaartal 1722. Hetzelfde werk verscheen in dat jaar bij de Parijse boekverkoper Witte en het is dan ook waarschijnlijk, dat het een gefingeerd adres betreft, daar Claude Jordan al vier jaren eerder zijn boekhandel had gestaakt. Evenals bij zijn jongere broer | |
[pagina 42]
| |
verscheen bij hem een nieuwe titeluitgaaf van een boek van de overleden uitgever Thomas Lombrail. Het enige originele werk, dat Claude Jordan heeft uitgegeven, was de bloemlezing van zijn vader, de Choix des bons mots. Het verscheen in 1709 en had blijkbaar niet al teveel succes; de edities van 1715 en 1716 zijn waarschijnlijk nieuwe titeluitgaven, geen herdrukken. Niet alleen heeft Claude Jordan veel minder uitgegeven dan zijn oom Jean Louis de Lorme, maar ook was de omvang en kwaliteit van zijn werken veel minder. Wel kan men zeggen, dat uitgeverijen van oom en neef van een zelfde soort waren, dat wil zeggen, dat zij van allerlei probeerden. De jongere broer, Marc Antoine, is slechts enkele jaren, van 1710-1715, als boekverkoper gevestigd geweest. Behalve een herdruk van het werk van zijn oom Memoires de la comtesse D. in 1710 verscheen in dat jaar een Almanach de Milan bij hem. In 1711 gaf hij twee toneelstukken uit, nadrukken van Franse originelen. Daar deze bij bevriende uitgevers te Parijs het licht hadden gezien, is het heel wel mogelijk, dat ze met toestemming van de oorspronkelijk uitgevers verschenen. Zekerheid hieromtrent is echter niet te krijgen. | |
Uitgeverij van Emanuel Du VillardDe zwager van bovengenoemde broers Jordan, Emanuel Du Villard, die in 1716 na een leertijd van vier jaar bij Pierre Humbert zich zelfstandig als boekverkoper vestigde en op 19 maart 1718 François Changuion in zijn zaken opnam, begon zijn loopbaan als uitgever met een origineel werk, een door de gerefugieerde predikant Jean la Placette zeer vermeerderde uitgaaf van diens uitverkochte Essai, de morale, die in 1695 bij George Gallet waren uitgekomen. Zijn volgende werk was een nadruk van de Principes de la philosophie van Genest, een uitgaaf van de Parijse boekverkoper J. Estienne. Gezien de goede verstandhouding, die bestond tussen de schoonfamilie van Du Villard en Estienne, is het echter alweer mogelijk dat het in feite geen nadruk, maar een herdruk met toestemming is geweest of - wat ook vaak gebeurde - een herdruk in opdracht van de oorspronkelijke uitgever. Een ander Frans werkje, dat evenals het vorige in 1717 verscheen, de Amours pastorales de Daphnis en Chloé, en wel op naam van de Parijse boekverkoper | |
[pagina 43]
| |
Héritiers de Cramoisy, is wel een letterlijke, maar geen figuurlijke nadruk. Dit oneindig vele malen herdrukte werkje was immers voornamelijk geroemd om zijn platen en deze moesten worden nagegraveerd. Een van de platen, die in het Franse origineel wegens zijn gewaagdheid met de pen was getekend en later ingevoegd - men placht onnozele kopers wijs te maken, dat zij met een origineel te doen hadden - is hier gewoon afgedrukt. Met Changuion tezamen gaf Du Villard echter een aantal zuivere nadrukken uit: in 1718 de Lettres de Monsieur Filtz-Moritz over Spanje, op naam van de Héritiers de Leers te Rotterdam, in 1719 een verbeterde nadruk van een Londense uitgaaf van 1718, de Discours de la polysynodie van de abbé Saint Pierre, in hetzelfde jaar een nadruk van de beschrijving van Frankrijk van Piganiol de la Force, welke nadruk, zoals de advertentie aankondigde, de helft goedkoper en veel mooier dan het oorspronkelijke boek was, en in 1721 nadrukken van een aantal toneelstukken van Boursault en van een historisch werk over de vrouwen van de Romeinse keizers. In 1719 verscheen bij de compagnons een vertaling uit het Engels, de Bibliotheque des dames, samengesteld door R. Steele. Naast enkele herdrukken van werken van zijn vrouws oom de Lorme, heeft Du Villard ook nog één geheel originele uitgaaf het licht doen zien. In 1717 verscheen bij hem de Mémoires sur le commerce des Hollandois van bisschop Huet, die zo'n succes hadden, dat hij het volgende jaar tezamen met Changuion een verbeterde herdruk met vele toevoegingen liet verschijnen. Van de Amsterdamse uitgever Dusauzet, die in 1720 een bloemlezing van stukken van Leibnitz, Newton, etc. liet drukken, nam hij dit werk over, zodat het met zijn naam, geplakt over de oorspronkelijke, verscheen. Met deze Dusauzet had hij al eerder samengewerkt. Op 3 februari 1719 kondigden Du Villard en Changuion tezamen met Dusauzet in de gazette d'Amsterdam aan een Nouveau journal historique, politique, critique et galant te zullen gaan uitgeven. Hiervan heb ik geen exemplaren kunnen vinden; waarschijnlijk is dus dit plan niet ten uitvoer gelegd. Een aantal boeken, die ook door hem in de kranten aangekondigd zijn, zijn al evenmin met zekerheid aan te wijzen, zodat het te betwijfelen valt of zij werkelijk het licht zagen. Het bovenstaande zal echter voldoende zijn om duidelijk te maken, dat de uitgeverij van Du Villard geheel dezelfde lijn volgde als die van zijn vrouws oom en zijn beide zwagers. |
|