moogelijk ontdaan en later door zoogenaamd filantropische maatreegelen verzacht.
Deeze zaak is niet te loochenen. Alle huur, rente, dividend, winst wordt, zoo niet geheel dan toch met meedehulp van deezen truc verkreegen. Het belasting heffen wat nominaal alleen de gemeenschap heet toe te komen, wordt in onbeperkte mate en zonder eenige verantwoordelijkheid door den particulier gedaan, met de bekende gevolgen. Het heerschen van den machtige of sterke, het beheerscht en uitgeput worden der zwakkeren zien we dagelijks om ons heen. Nu kan men dat goed vinden en zeggen: ‘zoo hoort het, en zoo moet het blijven! Alleen op dezen basis wensch ik het gemeenschapsleeven der menschen en hun beschaving te zien gevest.’
Men kan het ook niet goed vinden en zeggen: ‘wij moeten niet rusten, eer dit misbruik is verdweenen, eer het mateloos en onverantwoordelijk heerschen der sterkeren is getoomd, en het exploiteeren der zwakkeren onmoogelijk gemaakt.’
Hier ligt de eenige juiste politieke antithese, die ook teevens een geloofs-antithese is. Want geen weetenschap leert, dat menschen broeders moeten zijn. Ze kunnen ook leeven als spinnen of tijgers, elk voor zich.
Maar die zich voor tweeduizend jaren christenen noemden, hebben die broederschap, dat communisme, dat verzet teegen heerschen en beheerscht worden, teegen het uitpersen van de zwakkere, geleerd. Daarom is het logisch en natuurlijk die partij de Christelijke te noemen, en de tegenpartij de anti-christelijke.
Hier ligt de eenige zuivere scheidingslijn. Dat ze