Studies. Vijfde reeks
(1908)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend
[pagina 128]
| |
Hollandsche dramatiek.
| |
[pagina 129]
| |
zal als ik beweer dat ook in Holland de traditie nog niet dood is, die scherp onderscheid maakt tusschen populariteit en waarachtige grootheid, tusschen een succesvol tooneelschrijver en een echt dichter, tusschen het theatrale en het dramatische. Er zijn er wel niet veel, maar er zijn toch menschen in Holland, die meenen dat Heyermans ook in zijn beste stukken, wèl het theatrale maar nooit het waarlijk dramatische heeft bereikt. Hij geeft, zooals de uitdrukking luidt, een ‘pakkend brok werkelijkheid’. Maar noch het feit dat iets zich als ‘werkelijkheid’ voordoet, noch het feit dat het ‘pakt’ bewijzen mij dat men met een drama te doen heeft. De mensch, vooral die van onzen tijd, laat zich wel eens door zeer inferieure werkelijkheden ‘pakken’. En als hierin het criterium van dramatische kunst moest gelegen zijn, dan zouden Aeschylos en Shakespeare alle reden hebben liever in een andere rubriek te worden ingedeeld. Om door een enkel voorbeeld te verduidelijken wat ik bedoel, herinner ik aan hetgeen Hebbel zei over Napoleon als dramatische figuur. Geen dichter, zeide hij, kan Napoleon gebruiken als. held voor een drama, omdat Napoleon zoo hopeloos nuchter is. Ziedaar een uitspraak, die ik van harte beaam, en waardoor ieder, die wel eens, evenals schrijver dezes, over het dramatiseeren van Napoleon heeft gepeinsd als door een diepe waarheid getroffen moet worden. Maar wat blijft er over, bij 't licht van deze waarheid, van de tegenwoordige zoogenaamde drama's en hun helden? Zijn die laatsten allen Napoleon's meerderen in dichterlijkheid? Als ze minder nuchter zijn dan heeft dat meestal | |
[pagina 130]
| |
een andere reden. En ik twijfel niet of tusschen het gansche gezelschap drama-helden en heldinnen van onze meest gevierde hedendaagsche tooneelschrijvers zou de kleine, laag-bij-de-grondsche Napoleon toch nog een goed hoofd uitsteken. Het zou mij spijten als ik nu den schijn kreeg met één uitspraak al onze hedendaagsche dramaturgen in een hoek te willen stoppen. Het is nu eenmaal de schuld van onzen tijd, dat men thans complete kunstwerken tracht te maken uit defecte menschen. Een plat, prozaïsch, banaal mensch is een defect, incompleet, onharmonisch ontwikkeld mensch. En de ‘brokken werkelijkheid’ die men ons thans als dramatische kunstwerken voorzet, herinneren mij maar al te dikwijls aan een pan-athenaischen optocht van gebochelden en horrelvoetigen. Dit is zeer goed te verklaren en te verontschuldigen. Het publiek wil het leven herkennen en het leven is thans niet zeer welgemaakt. De kunstenaars zijn zelfs, dank zij den overvloed van professorale, kunst-historische gevel-versieringen en marmeren standbeelden, tot den zonderlingen waan vervallen dat het harmonische en welgevormde onafscheidelijk is aan zielloosheid en dood Het edele, verhevene zijn kille museum-begrippen geworden. Dit is zeer treurig. En daarom hebben wij niet zoozeer behoefte aan tooneelschrijvers, die ons pakken met hun brokken werkelijkheid, maar aan dichters, die in ons misvormd leven de gestalte van het edele, verhevene en harmonische weder levend weten te maken. Nu wilde ik het Duitsche publiek er op attent maken dat Holland dichters heeft die dit laatste met meer succes beproeven dan de heer Heyermans, al is hun wereldlijk succes veel geringer. Zooals in den aard der dingen ligt, begonnen de Hol- | |
[pagina 131]
| |
landsche poëten met lyriek. De jeugd leeft in zijn eigen wereld en verheft zich vaak roekeloos in al te ijle sferen. De dramatiek ontwikkelt zich eerst wanneer de dichter den vasten bodem weer heeft bereikt, en zijn subjectieve gevoels-leven met het groote menschenleven heeft verzoend en vereenigd. Zoo heeft ook in Holland een kleine schare dichters zich aanvankelijk wolken-hoog in den ether verheven, om daarna, niet altijd even gracieus en welbehouden, weder tot de aarde terug te dalen. Bij sommigen was het een rechte tuimeling, waarbij ze met een geduchten smak neerkwamen, en tot nog toe plat bleven liggen. Anderen, waaronder de zoo veel belovende Herman Gorter, meenende weer in de wereld terug te komen, zijn tusschen de coulissen van een theaterwereld beland, waar juist het successtuk ‘Marxisme’ werd gespeeld En aldaar bleven ze tusschen kartonnen vrijheids-boomen, en geschilderd marmeren toekomst-tempels, hun propaganda-liederen kweelen. Een der dichters die deze nederdaling nog het beste hebben doorstaan, is Albert Verwey, van wien ook lyriek in 't Duitsch is vertaaldGa naar voetnoot1). En van zijn hand zijn twee drama's, die inderdaad beter aan de eischen van dat edele genre beantwoorden dan het meeste wat op de planken komt. Juist daarom, zeggen enkelen, heeft nooit een directie er ook maar aan gedacht ze op de planken te brengen. Dit is niet geheel juist. De beide drama's hebben praktische gebreken, die echter weer voortkomen uit het feit, dat de dichter niet in contact stond met de thea- | |
[pagina 132]
| |
trale wereld, omdat de theatrale wereld niet naar dichters, maar naar succesvolle tooneelschrijvers zoekt. Ik ben niet voornemens over mijn eigen dramatische werkzaamheid te spreken, maar men zal mij vergeven als ik iets uit mijn eigen ervaringen met de theaterwereld meedeel. Van mijn 17de jaar af begon ik voor het theater te schrijven, en dertig jaar lang is mijn ondervinding geweest, dat hoe beter stuk ik maakte hoe minder kans ik had om het gespeeld te krijgen. Het minst beduidende werk van mij kwam terstond, en bleef twintig jaar lang, op 't repertoire, voor werken van meer beteekenis hadden de directies tien en veertien jaren noodig om tot de opvoering te besluiten en dan nog verdween het spoedig weer. Hollanders gaan niet over één nacht ijs, en oordeelen voorzichtig Liefst hooren ze eerst wat het buitenland zegt. De heer Heyermans, die dit ook wel wist, en niet van gisteren is, noemde zijn eerste stukGa naar voetnoot1) een vertaling uit het Russisch, waarop het terstond werd gespeeld en gunstig werd gekritiseerd. Maar niemand kan het een dichter kwalijk nemen als hij tegenover deze eigenaardigheid der directies, er een eer in gaat stellen stukken te schrijven waarover ze nog veel langer moeten peinzen, eer ze een opvoering wagen, ja hij zal denken het hoogste bereikt te hebben als hij een stuk maakt dat ze stellig nooit zullen opvoeren. Zoo ongeveer ging het mij, en dit ook verklaart de technische fouten van Verwey's drama's. Maar ik zie thans wel in dat een uitvoerbaar drama beter is dan een niet uitvoerbaar. | |
[pagina 133]
| |
De twee werken die ik bedoel zijn ontstaan uit dezelfde voortreffelijke beweegreden die Goethe dreef tot het schrijven van zijnen Götz von Berlichingen. Namelijk de lust om een edele, maar niet of slecht gekende figuur uit de historie van zijn volk, op te heffen in het licht zijner dichterlijke visie. In onze vaderlandsche historie zijn genoeg heldhaftige en groote personen die waardig zijn om de kern te vormen van een schoon dramatisch dichtwerk. Ik noem b.v. graaf Floris V, Jacoba van Beieren, Willem de Zwijger, Johan van Oldenbarnevelt, Jan de Wit. Al deze zijn ondergegaan in een waarlijk tragisch-heroïsch conflict, noodwendig gevolg van hun machtige en strijdbare natuur, en den tijd waarin ze leefden. De eerste is tweemalen gedramatiseerd. Eens door Bilderdijk, wiens honderd jaar-jubileum onlangs met veel deftigheid is gevierd, doch wiens dramatisch product alleen bekend is, omdat het door Multatuli op onbarmhartige maar welverdiende wijze is uiteen gerafeld, en de tweede maal door een modern dichter, Adriaan van Oordt, die het prachtige gegeven veel waardiger en met zuiver dramatisch gevoel heeft behandeld. Doch Van Oordt ontving en verwachtte nog minder dan Verwey eenige waardeering van de theater-wereld, en zijn drama Floris V heeft zelf een tragisch lot ondergaan. Het werd door eenige welmeenende, maar op 't tooneel geheel onervaren dilettanten opgevoerd, maar zoozeer uitgelachen dat het nooit tot een tweede poging kwam. ‘Zie je wel’ zeiden de directies ‘dat komt er nu van als men wijzer wil zijn dan wij!’ En de waarlijk dichterlijke schepping Floris V ging naar den zolder, waar hij Verwey's Jacoba van Beieren en Oldenbarnevelt gezelschap houdt. | |
[pagina 134]
| |
Voor tien jaren reeds schreef Verwey zijn Johan van Oldenbamevelt. Algemeen bekend is de geschiedenis van dezen grootsten staatsman uit Holland's bloeitijd, aan wien de meest brutale gerechtelijke moord is voltrokken, die onze geschiedenis aanwijst. Onthoofdingen van machtige staatslieden waren in 't koningrijk Engeland geen zeldzaamheid, de Hollandsche republiek telt er maar één van zoo groote beteekenis en gevolgen. Maar in 't buitenland zal men minder goed weten, dat deze ongerechtigheid, omdat ze begaan werd door een der beroemdste voorvaders van ons vorstenhuis, en wel in naam van het zuivere orthodoxe geloof, voor het Hollandsche volk steeds is vergoelijkt en verdedigd, ten koste natuurlijk van den goeden naam van het slachtoffer. En Verwey, zoon van een rechtzinnig Calvinistisch geslacht, verhaalt ons welk een ontdekking het was voor zijn vader en hemzelf, toen het bestudeeren der simpele feiten hun de overtuiging gaf, dat Johan van Oldenbarnevelt niet was de geloofsvijand en volksverrader, zooals den kinderen op school werd geleerd, maar een goed en groot man, die op zijn ouden dag als offer viel voor de heerschzucht en afgunst van het vorstenkind dat hijzelf had opgevoed en gesteund, Prins Maurits van Oranje. De groote stof is bewerkt in forsche, klare grepen. Meesterlijk is het tooneel waar de oude man voor zijn rechters verschijnt als beschuldigde, en door zijn imposant op treden hen verlaat als beschuldiger. Meesterlijk ook is de figuur van Oldenbarnevelt's vrouw die, zooals de geschiedenis ons zegt, het verzoek om gratie, dat Maurits in nerveus schuldbesef van haar verwachtte en ook zeker zou ingewilligd hebben, niet indient, omdat | |
[pagina 135]
| |
wie gratie vraagt, ook schuld belijdt. Zie, dit zijn groote dramatische figuren en situaties, waaraan onze moderne theater-wereld waarlijk niet overrijk is. De gebreken van het stuk zijn vooreerst de stroeve, vaak gewrongen dictie. Verwey schrijft nooit zeer vloeiend, en waar hij zijn omvangrijke historie-kennis in korte samenspraken in rijmloos vers te zamen dringt, daar wordt de gemakzuchtige lezer of toehoorder van onze dagen op zware proef gesteld. En dan wordt er hoegenaamd geen rekening gehouden met de misschien ongegronde maar daarom toch niet noodzakelijk af te wijzen eischen van een modern schouwburg-publiek. Een snelle afwisseling van uiterst korte tooneelen, waarin soms maar een paar woorden gesproken worden, is niet geschikt om de opvoering te vergemakkelijken of de toehoorders te boeien. Verwey bedenkt niet, dat, zooals Hebbel zegt, bij elk nieuw tooneel het stuk voor den toeschouwer op nieuw begint.
Het drama Jacoba van Beieren, dat veel later geschreven is, heeft niet zulk een gewichtig historische beteekenis, het stelt geen bekende figuren in een onverwacht nieuw licht, het is minder forsch en kloek, - maar bekoorlijk en ook met meer technische vaardigheid geschreven. Het tijdperk, de midden-eeuwen in Nederland, verder af en in schooner romantisch licht, draagt bij tot die bekoring. De taal is vloeiender en zangeriger, in de situatie is teederder hartstocht. Ook hier is het gegeven wonderfraai. Jacoba om de grafelijke regeering over de Nederlanden kampend met haar onverbiddelijken en gewetenloozen oom Philips van Bourgondië, aan 't hoofd staand van een der beide partijschappen die ons land verscheurden, wordt, na drie | |
[pagina 136]
| |
ongelukkige huwelijken verliefd, op een hoofd van de vijandelijke partij, Frank van Borselen. En als het volk deze heilzame verbintenis voorziet en toejuicht, als 't einde der rampvolle burgertwist, wordt van Borselen door Bourgondië gevangen en geeft deze Jacoba de keuze tusschen den man dien zij lief heeft of het graafschap dat zij bezit maar hij begeert. En Jacoba kiest liefde vóór macht. Gaf de historie ooit fraaier en waardiger onderwerp voor een groot drama? In de keuze alleen toont Verwey zich den echten dichter. En ook in vele der tooneelen. Maar wederom blijkt het dat hij nimmer den blik van een schouwburg-publiek braveerde, en niet weet waardoor het gestreeld en geboeid, waardoor het verveeld en geergerd wordt. Nooit bijna wordt in zijn drama de zielstoestand zoo uitvoerig door den spreker aan 't licht gebracht dat de toehoorder innig deel gaat nemen in het conflict. Alle tafreelen zijn te bondig, te fragmentarisch, te vluchtig. Het geheel verraadt den lyricus, die wel tot het werkelijke leven is teruggedaald, en met de groote menschheid voelt, maar niet nog door die menschheid in innig contact is gerijpt en gehard, ontvankelijk geworden voor haar soms kinderlijke eischen, toegevend en inschikkelijk voor haar onbevattelijkheden. |
|