Studies. Vijfde reeks
(1908)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
Vae victis!
| |
[pagina 6]
| |
dat wreede woord van het bovenmate wreede volk der Romeinen: ‘Vae Victis!’ ‘Wee den overwonnenen!’
In het oude Romeinsche Rijk, was Rome's macht het hoogste en had een niet-Romein geen aanspraak op recht. Rome moest machtig zijn en blijven, en de overwonnen vijand was een blijvend gevaar voor de Romeinsche heerschappij. Daarom moest de overwonnen vijand vernietigd worden. Wee Carthago! - Wee Jeruzalem! - Ze hadden Rome's macht durven weerstaan, ze werden overwonnen, - maar als ze waren gespaard dan zouden ze Rome blijven bedreigen, dus werden Carthago en Jeruzalem vernietigd, geen steen er van op den anderen gelaten. Zoo is het thans bij ons. Er is een strijd gevoerd. Er is verzet gepleegd. De strijd is geeindigd met een nederlaag, en er is voor de overwonnenen geen genade. De laatste kans, dat zij zich van hun nederlaag herstellen, moet worden vernietigd. Voor hun ellende, hun kommer en gebrek sluit de overwinnaar oogen en ooren. De zachtmoedige Hollander wordt een wreede Romein, een barbaar. Hij paait zijn oproerig geweten op tweeërlei wijze: Vooreerst noemt hij zijn slachtoffers misdadigers en beweert, dat zij hun straf ten volle verdienen. Dit nu wordt gezegd bij elken opstand tegen gevestigde machten, of dat verzet rechtmatig is of niet. De barbaarsche koningen van Babel en Assur vonden elke poging om hun gezag af te werpen, misdadig, en reden om de schuldigen levend te villen of te spietsen. Bij ons nu is geen sprake van bloedige maar van onbloedige | |
[pagina 7]
| |
marteling, door kommer en ellende. En de vraag is niet alleen of het verzet werkelijk gerechtvaardigd en verstandig was, maar of hij die zich verzette het daarvoor hield. Dat alleen bepaalt de strafbaarheid van een daad. En nu kan er geen twijfel zijn of de overgroote meerderheid der verslagenen handelde uit hoog-zedelijke beweeggronden. Allen wisten het gevaar waaraan ze zichzelve en hun gezin blootstelden, een gevaar, dat niet onderschat werd, maar schrikkelijk verwezenlijkt is geworden. Ze toonden dus moed, helden-moed, waarvan hij die nooit in een dergelijk gevaar verkeerd heeft, de volle waarde moeilijk kan schatten En ze deden dat niet om oogenblikkelijk persoonlijk voordeel, maar voor het grootste deel uit een schoon beginsel van kameraadschap en uit zorg voor de toekomst. Eindelijk waagden zij een daad van onafhankelijkheid tegenover machten waaraan zij hun leven lang onderworpen waren geweest. Eveneens een daad van moed en opkomende fierheid, die zeer slecht op volle waarde kan geschat worden door lieden, die zich altijd vrij en onafhankelijk hebben bewogen. Deze laatsten zeggen nu, dat de afhankelijkheid, die deze misdadigers een oogenblik van zich afschudden, hen betaamde, - maar zij voegen er niet bij waarom een zelfde afhankelijkheid door henzelve zeer onbetamelijk en ondragelijk zou worden geacht. Hoever men dus ook zoekt, zelfs de formeel juridische gronden voor misdaad zijn niet te vinden, laat staan de wijsgeerige. Een onbevooroordeeld jurist kan hier nooit van misdaad spreken. Hun daad was niet eens onwettig, want dan zou de wet hen gestraft hebben, en niet misdadig - want de beweeggronden werden door den dader | |
[pagina 8]
| |
niet voor onzedelijk, maar integendeel voor hoogzedelijk gehouden. En eindelijk van wijsgeerig standpunt beschouwd verkeerden deze lieden in een toestand van onderhoorigheid en afhankelijkheid, die niet beantwoordt aan ons rechtsgevoel, - die niet overeenkomt met den toestand van een ander volstrekt niet verdienstelijker deel der bevolking, - die misschien voorloopig onvermijdelijk, maar zeker nooit schoon, zedelijk of wenschelijk kan worden geacht, - en waartegen dus een verzet niet uit lagere menschelijke eigenschappen behoeft voort te komen, maar integendeel de aanwezigheid van hoogere aandrift waarschijnlijk maakt. En nu zullen wij straks eens iets mededeelen omtrent den aard der toegepaste straf en dan vragen of hier evenredigheid is tusschen straf en misdaad.
De tweede uitvlucht waarmede onze landgenooten zich gerust stellen, als hun het lijden hunner slachtoffers voor oogen wordt gehouden is deze: dat het eigenlijk niet hun slachtoffers zijn maar die van de redenaars en volksleiders die hen tot verzet brachten en steunden en aanmoedigden in den strijd. Deze opruiers en verleiders, zooals zij genoemd worden, dragen de verantwoordelijkheid en blijven zelf buiten schot, zij moeten dus ook nu maar zorgen dat de door hen misleiden geholpen worden. Dit doet mij denken aan een eenden-kooiker die de gevangen eenden den hals omdraait en zegt dat zij hem de schuld niet moeten geven, maar de andere eenden die hen verleid hebben. Hij is niet wreed, zegt hij, maar die verleiders. Op dezelfde wijze redeneert ieder verdrukker en veroveraar. Filips van Spanje en Alva noemden zichzelven | |
[pagina 9]
| |
goede en rechtvaardige heeren, maar het door hen gestorte bloed kwam uitsluitend op 't hoofd van den misleider Willem van Oranje, die zich in Duitschland buiten schot hield. Engeland noemt zich een zachte en gerechte meester, en de ellende van het boerenvolk en den dood van duizende vrouwen en kinderen wijt het alleen aan gewetenlooze misleiders als Krüger en Leyds, die zichzelven bijtijds in Europa uit den brand wisten te helpen. Nu weet ik geen enkele der genoemde leiders en redenaars, die zich lafhartig aan gevaar onttrokken heeft. Sommigen onder hen zijn inderdaad zwaar getroffen, in hun persoonlijke vrijheid of in hun bestaan. Velen zijn vrij uitgekomen, maar ook niet alle stakers zijn slachtoffer geworden. Het zeggen, dat die leiders dan maar moeten helpen is niet meer dan een wreede en laffe grap, aangezien zij 't niet kunnen. Bijna allen hebben een groot deel van hun leven, van hun werkkracht, ook van hun geld over gehad voor de onderhoorigen in de maatschappij, die zij te goedertrouw tot bevrijding trachtten te voeren. In elk geval dus deden zij meer en trachtten zij meer te doen voor hun medemenschen dan degenen, die thans weigeren hun beurs of hun werkplaats open te stellen voor de stakers. Hun streven en toewijding is beschamend voor 't meerendeel der onverschilligen, die thans in koelen bloede de ellende van hun medeburgers aanzien. Zou dan hij, die deze ellende moedwillig en welbewust teweegbrengt, die de straf voltrekt en de genade zou kunnen schenken, zijn vreeselijke verantwoordelijkheid op hunnen hals mogen schuiven?
Dat deze leiders verantwoordelijkheid dragen zal geen | |
[pagina 10]
| |
hunner ontkennen. Zij hebben die willen dragen, om samen te staan met hun medestrijders. Welk legeraanvoerder droeg géén verantwoordelijkheid? En er zijn er die dezen zwaren last op zich hebben genomen, voorziende wat de uitkomst zou zijn. Doch zij zouden het laf geacht hebben zich te onttrekken. Altijd had het hun kunnen nagehouden worden: ‘Ook ùw onthouding droeg bij tot de nederlaag.’
Maar al legt deze verantwoordelijkheid hun de zware verplichting op, alles te doen wat zij kunnen in 't belang der geslagenen, zou zij iets kunnen afnemen of verzachten van de verantwoordelijkheid van den onmenschelijken overwinnaar, die in 't bezit der onbetwiste overmacht gekomen, deze laat gelden om de overwonnenen tot het uiterste te brengen? Wie bedrijft deze schanddaad, zijn medemensch moedwillig in 't uiterste gebrek te laten? Wie doet de daad? De vraag is niet: wie gaf de aanleiding? Maar wie pleegt het feit? Kan een moordenaar zich verontschuldigen door de omstandigheid, dat de vermoorde hem als 't ware werd overgeleverd, - kan hij zeggen: ‘ja! 't is derlui eigen schuld, want de deur stond open en het broodmes lag klaar!’
Maar nu redeneert men nog aldus: Wij, patroons en directies zijn geen onmenschen, maar we hebben voor het bedrijf te zorgen, dat aan ons is toevertrouwd. Stakers zijn menschen, die zulk een bedrijf in de war hebben willen sturen, en die ons dus voor hetzelfde gevaar zouden stellen als wij hen weder in dienst namen. Maar deze redeneering is een schoonklinkende uitvlucht, | |
[pagina 11]
| |
niet bestand tegen ernstige en onpartijdige kritiek. Vooreerst hebben de stakers het bedrijf niet in de war willen sturen, want van dat bedrijf zijn zij zelf en hun gezin afhankelijk. Zij hebben alleen hun invloed op de organisatie van dat bedrijf willen doen gelden. Een invloed, dien zij vroeg of laat toch zullen verwerven en die nooit gebleken is ten nadeele van het bedrijf te zijn. Integendeel, in de groote bedrijfs-combinaties van onzen tijd is het streven meer en meer, elk medewerker belanghebbend en zijn invloed van kracht in de zaak te maken, omdat een bedrijf beter gaat, naarmate alle deelnemers met meer lust en ijver er aan medewerken. Ten tweede is hun poging geheel mislukt, en zijn verdere pogingen nog door wettelijke maatregelen belemmerd, - onder deze omstandigheden te beweren, dat er gevaar bestaat voor een herhaling, is een al te duidelijke uitvlucht en een slag in 't aangezicht van de regeering, die dus ontoereikende maatregelen zou genomen hebben. In de eerste tien jaren wederom een dergelijke poging te wagen om door staking tot grooter invloed te geraken, komt zelfs den grootsten optimist onder de stakers niet in 't hoofd. En dan... later? nu ja, - maar meent iemand dat het mogelijk zal zijn, gedurende tien jaren, door kunstmatige uitsluiting, den geest van zelfstandigheid en verzet onder de onderhoorigen in de maatschappij te weren? Evengoed als die geest zich thans ontwikkeld heeft, zal hij zich blijven ontwikkelen, ook onder de gedweeën en onderworpenen van thans. De jonge man, die thans als zoete jongen bij zijn patroon of directie staat aangeschreven, kan die niet evengoed over tien jaar den druk zijner onderhoorigheid gevoelen en het begrip | |
[pagina 12]
| |
van vrijheid en fierheid hebben ontwikkeld? Kan men een hekje om de bevolking van werkplaatsen en fabrieken zetten, die de ideeën buiten houden?
En dan, de patroons en directies gaven vóór uit zorg voor hun bedrijf te handelen. Maar zijn het meestal niet de schranderste en kranigste werklieden die vooraan stonden in de beweging van verzet? Is dat niet een algemeen toegegeven feit?
En wie bewijst, ja wie geeft eenige waarschijnlijkheid er van aan, dat door een volkomen en algemeene amnestie het bedrijf werkelijk zou zijn geschaad? Ik voor mij heb de overtuiging, dat de arbeider, indien hij overwonnen had en zijn invloed was erkend, met dubbelen ijver en stiptheid zijn plicht zou hebben vervuld. Wat het spoorpersoneel betreft ben ik er zeker van. Het spoorwegbedrijf hoort tot die bedrijven waarvoor de deelnemer iets voelt, den spoorman gaat het spoorbedrijf ter harte, anders dan bij vele industrieën. Maar al had een erkenning van het goed recht der onderhoorigen tot verzet schadelijk gewerkt op het bedrijf, ja op de welvaart van het geheele land, - zou dat een reden mogen heeten om die erkenning tegen te gaan? Gaat dan in ons land de stoffelijke welvaart boven gerechtigheid? Weer en weer wordt er door de machtigen in den lande, door onze regeering, op gewezen hoe de welvaart, de voorspoed, de rust van den staat werd bedreigd door deze woeling. Maar ik vraag of bij deze menschen welvaart en rust de hoogste bekommering geven? Of zij dan niets anders erkennen dat boven rust en welvaart gaat? | |
[pagina 13]
| |
Als er waarlijk onrecht geschiedt in Nederland, moet dat dan maar zoo blijven, terwille van rust en voorspoed? Is dit de beschouwingswijze van een Christelijk volk?, van een Christelijke regeering? Maar niemand heeft bewezen en niemand kan bewijzen dat de welvaart van ons land waarlijk zou geschaad zijn door een erkenning van het goed recht der onderhoorigen om in gezamenlijk verzet te komen.
Vrees is het, enkel vrees - die hier werkzaam is. Men vreest een macht die men niet kent en die men onbeteugeld en beteugelbaar waant. Men luistert naar de onzekere en niet altijd bezadigde taal der woordvoerders, men acht de arbeiders tot allerlei roekeloosheid en geweldpleging in staat. Maar is deze vrees, zich uitend in omvangrijke voorzorgsmaatregelen van militair geweld, niet beschaamd? Wat had de spoor-arbeider, ondanks alle maatregelen, niet voor onheil kunnen aanrichten, - en wat is er inderdaad gebeurd? Niets, hoegenaamd niets. Alleen de overheden hebben een paar manslagen op hun geweten, - de arbeiders gedroegen zich met volkomen zelfbeheersching. Is het dan redelijk, van deze menschen, na hun nederlaag, nog weder buitensporige of wraakzuchtige daden te verwachten?
Inderdaad zijn het àl te doorzichtige vóórwendsels, die worden gebezigd. Men spreekt van misdadig opzet, waar geen misdaad is, - van aanranding van openbare orde en gezag, waar niets anders is geschied als een demonstratie, nog binnen de perken der bestaande orde, ten gunste van onbillijk en wederrechtelijk aan band | |
[pagina 14]
| |
gehouden medeleden der maatschappij, - van anarchistische woeling, daarmede de gedachte opwekkend aan allerlei boosaardige daden, aan moord en geweld, terwijl van een dergelijk anarchisme geen sprake is en zoo er al onder de arbeiders dit woord genoemd wordt, dit geen andere beteekenis heeft dan een bepaalde wijsgeerige richting, die de overmacht van mensch over mensch afkeurt - hetgeen in waarheid ook met de Christelijke beginselen overeenkomt. De eigenlijke beweegredenen, die achter deze voorwendsels schuilen zijn deze: dat een spoor-staking uiterst onaangenaam wordt gevonden door de geheele bevolking, en dus zeer impopulair is - hetgeen echter niets bewijst tegen haar goed recht; dat de machtigen in den lande verschrikt zijn door een ernstige poging tot machtsverplaatsing, en zich daarmede in hun positie bedreigd voelen - zonder dat dit echter insluit dat hun macht rechtvaardig en de bedoelde poging onrechtmatig zou zijn.
Er zijn omstandigheden die middelen rechtvaardigen, die in de gewone maatschappelijke orde ongeoorloofd heeten. Er zijn m.a.w. daden van oorlog en daden van vrede. En er zijn rechtvaardige oorlogen. Dit is, naar ik meen, algemeen erkend.
En gesteld nu, dat er werkelijk zijn bedreven feiten, in strijd met de bestaande rechts-orde, - hetgeen men b v. volhoudt ten opzichte van de contract-breuk der spoorwegstakers, en ten opzichte van het geheimzinnige der voorbereidings-maatregelen, het samenzwering-achtige der poging, - komt dan niet in de eerste plaats de | |
[pagina 15]
| |
vraag, of men hier te doen heeft met gerechtvaardigde oorlogsdaden, gepleegd door een onrechtmatig verdrukt deel der natie?
Voortdurend wordt er door Dr. Kuyper en de zijnen geschermd met de woorden ‘revolutie’, ‘anarchie’, ‘misdadige aanranding van 't gezag’, - met duidelijk speculeeren op den ongunstigen klank dier termen, zonder dat de vraag ‘of er dan nooit rechtmatige aanranding geweest is van een onrechtvaardig gezag’, wordt toegelaten. Zijn wij Nederlanders het er niet allen over eens, dat onze aanranding van 't gezag van Filips II rechtmatig was, al bracht zij ellende en bloedstorting, - omdat wij een onrechtvaardig verdrukt deel waren van het Spaansche rijk? Waarom wordt deze vraag dan, in dit geval, voortdurend achterwege gelaten? Is dit wellicht omdat de beantwoording ervan voor Dr. Kuyper uiterst hachlijk zou worden? Niets anders heb ik nog gezien, van hem, of van al diegenen, liberalen of conservatieven, die het in deze met hem eens waren, dan een zich wegschuilen achter klinkende woorden. Niemand zag ik moedig doordringen tot in het eigenlijke moreele wezen van het vraagstuk Ook Jezus, dien wij, zoo niet voor den Zoon Gods, dan toch voor een zeer moreel mensch houden, heeft het gezag aangerand, - heeft daden gepleegd waardoor hij volgens de wetten zijns lands vervolgbaar en strafbaar was. Waarom dan acht een regeering, die de navolging van Jezus als hoogste wet openlijk erkent, het voldoende een daad ‘revolutionair’ te noemen om haar | |
[pagina 16]
| |
te veroordeelen? Hebben wij niet alle recht te vragen wat dan het onderscheid is tusschen een goede en een slechte revolutionaire daad? Ja, al hadden alle stakers tegen de wet gehandeld, zelfs de doodstraf verdiend, - zouden wij niet mogen volhouden dat dit alleen voor geen Christen voldoende reden tot veroordeeling kan zijn, aangezien de Leider aller Christenen zichzelf door zijn onwettige handelingen den doodstraf op den hals heeft gehaald?
Was het niet het Calvinisme zelf, dat zich van de Luthersche hervormingsrichting onderscheidde door de erkenning van een rechtmatig verzet tegen onrechtvaardige overheden?
Maar dit is het ongeluk, in dezen strijd voor recht en goede zede, dat de voornaamste aanvaller als voornaamste verdediger tegenover zich vindt eene partij, die dwaaselijk het scherpste wapen verwerpt en de sterkste stelling heeft verlaten. De reactie vindt als verdediger van het bedreigde menschenrecht alleen tegenover zich de sociaal-democratie, met haar verouderd materialisme, haar verwerping van een absoluut recht, haar moraal-loosheid en sofistische dogmatiek. Hier tegenover heeft zij, zich beroepend op het gezond verstand der natie, makkelijk spel. En men ziet ook hoe zij met een taktiek, te listig en te opvallend om aan enkel intuïtie en volkomen oprechtheid te doen gelooven, steeds gebruik maakt van die zwakheden der verdediging, om sociaal-democratie, godloochenarij, materialisme, anarchie, wanorde en geweldpleging door elkander te halen en als te vereenzelvigen met het socialisme, in waarheid de ver- | |
[pagina 17]
| |
hevenste, moreelste, vroomste en meest met Jezus' leer overeenstemmende geestesbeweging der menschheid. Het is bedroevend te moeten lezen de halfslachtige, weifelende verdediging van het bedreigde recht, door de woordvoerders der sociaal-democratische partij. Zij hebben welsprekendheid en handigheid genoeg, maar zij missen ten eenenmale de diepte van wijsgeerig inzicht en het vaste rechtsbesef, dat alleen onoverwinlijk maakt, waardoor zij alleen in staat zouden zijn den wortel van het groote conflict bloot te leggen. Beschuldigd van ‘opruying’, erkennen zij, dat opruying in dit geval een misdrijf zou zijn geweest, maar ontkennen het misdrijf te hebben gepleegd, omdat hun leerstellingen het aanranden eener bestaande orde afkeuren. Maar hier juist, door weifelende en onzekere moraal, laten zij hun eenig houdbare sterkte varen.
Wanneer het Recht wordt aangerand door de bestaande orde, dan is het plicht voor den moreelen mensch - den getrouwen volger van Jezus - die orde aan te randen. Zoo gevoelden en naar dit gevoel handelden alle strijders voor recht en vrijheid, in de eerste plaats onze om hun heldenstrijd zoozeer geroemde voorvaderen.
Ik ben geen materialist, geen godloochenaar, en wanneer men onder anarchie verstaat het willen opheffen van alle overheid, dan ben ik zeer zeker ook geen anarchist - maar ik beweer, in het aangezicht van Dr Kuyper en al zijn wetten, dat het plicht is voor den zedelijken, Christelijken mensch, te handelen in strijd met de bestaande rechtsorde, daar waar die orde | |
[pagina 18]
| |
in strijd is met het Recht, en dat het dus een goede en zedelijke handelswijze kan zijn, iets te doen wat onze wet kenmerkt en bestraft als misdrijf.
De moedige handhaving eener hoogere moraal tegenover de rechts-verkrachting onzer overheden heb ik met smart gemist in de pleidooien voor de van ‘opruying’ beschuldigden. Niemand heb ik een vasten toon van innerlijke rechts-bewustheid hooren aanslaan. Maar hoe kon dit ook, waar de Marxistische leerstellingen in het meest vóórlijke deel onzer natie dat rechts-bewustzijn, als van geen beteekenis, hebben verduisterd of weggeredeneerd? Welk een treurig figuur maakte niet van der Goes in zijn apologie vol achterlijke en omzichtige spitsvondigheden En de studeerkamer-reactionnair van Deyssel, die met een benepen stemmetje het ‘Socialisme’ een ‘verkeerde geestesrichting’ noemt, maar den dwaler te goeder trouw wel minzaam wil vergevenGa naar voetnoot1).
Noch talent, noch geleerdheid kan ons behoeden voor de verzwakking van ons rechtbesef. Het eenzijdige, parasitaire leven en de massaal-suggestie verblinden den mensch voor feiten van onrecht, zoo gruwelijk en in 't oog loopend, dat de onbevooroordeelde, die er vóór staat met open oogen, niet anders denken kan of de machtigen onzer samenleving zijn dóór-en-dóór dwaas of dóór-en dóór boosaardig.
Als onze kinderen in het leger dienstnemen, moeten | |
[pagina 19]
| |
zij doen wat hun ‘superieuren’ zeggen. Bevelen nu die ‘superieuren’ dat zij een onschuldig man, die tegen een duldeloos slaven-leven in verzet komt, zullen dooden dan moeten zij dit doen, al strijdt het met hun geweten. Hieraan is geen ontkomen. Onze kinderen moeten dienen, en als 't hun gezegd wordt, moeten zij dooden, willens of niet.
Ik ben in 't geheel geen Tolstoyaan en acht het beter te vechten, om dood en leven, dan toe te geven aan diepgevoeld onrecht Maar juist daarom zeg ik, als de zaak zoo staat, dat een zoogenaamd vrij mensch kan gedwongen worden een manslag te plegen tegen zijn geweten, dat dan verzet en aanmaning tot verzet, of dat dan ‘opruiing’ heet of niet, een heilige plicht is voor de vromen en rechtvaardigen.
Orde is noodig en tucht is noodig. Ei ja, zeker, dat geef ik gaarne toe. Maar ook vrijheid des gewetens is noodig, ja noodiger dan deze. En de orde en tucht, die wij er thans op nahouden, miskent en doodt de vrijheid des gewetens. Ze wil geen gewilligen uit inzicht, ze wil gedweeën uit vrees. Ze wil geen samenwerkende makkers, ze wil heeren en slaven. Ze eerbiedigt niet het heilig recht van elken mensch om over zijn eigen daden te beschikken, ze verlangt blinde onderwerping aan een eenmaal vastgesteld onschendbaar gezag. Welk gezag is onschendbaar? Het gezag van Dr. Kuyper of van Koningin Wilhelmina? Bij lange niet. God's gezag is onschendbaar en dat alleen. | |
[pagina 20]
| |
En wat is Gods gezag? Het gezag van Waarheid en Recht, omdat God de Waarheid en het Recht is. En dat gezag erkennen wij in ons eigen gemoed door God's stem in ons, door ons vrije geweten. Wee hem daarom, die het vrije geweten aanrandt, want hij is de ware aanrander van Gods gezag, het alleen onschendbare!
En wee dan ook hen, die komen met een geërfden, klinkenden naam of met een meerderheid van vele stemmen en uit dien hoofde zich een onschendbaar gezag aanmatigen. God zal hen die onschendbaarheid bitterlijk verleeren. Geen oude adels-stamboom, geen verpletterende volksmeerderheid kan het zegel geven van Waarheid en Recht. De oudste stamhuizen zijn voor afbraak verkocht en geen meerderheid zoo groot, of de kritiek eener kleine minderheid heeft haar kunnen ondermijnen.
Onder den invloed eener alles beheerschende maatschappelijke leugen, eener massaal-suggestie, beweren onze gezagslieden, dat er gelijk recht is voor arm en rijk, dat de arbeid en de arbeider ‘vrij’ is, en dat ieder loon krijgt naar verdienste, voor zoover dat in menschelijk vermogen ligt. Volgens de handhavers onzer maatschappelijke orde wordt er dus niet door den eenen mensch gewoekerd op den ander, heerscht er niet de verhouding tusschen menschen en menschen als tusschen meesters en slaven, bestaat er geen onrechtvaardige en duldelooze wanverhouding tusschen loon en werken. Of, zeggen zij, waar dit alles zoo is, daar is Gods ordonnantie en niet menschelijk onrecht er de oorzaak | |
[pagina 21]
| |
van - en valt er dus voor ons gezagslieden niet in te grijpen.
Nu, hoe deze menschen dit overeen brengen met de vreeselijke feiten waartusschen ze dagelijks rondwandelen - en of ze bewust of onbewust liegen, dat mogen ze voor God en hun geweten verantwoorden, maar voor mij en velen met mij maakt deze sofisterij het woord dezer lieden waardeloos, hun waarheid en rechtvaardigheid onvoldoende om hen als handhavers van het hoogste maatschappelijk gezag te eerbiedigen. Maar beter een slechte wet dan geen wet, beter een gebrekkige orde dan wanorde. Daarom worde de bevoegdheid der onderhoorigen in onze maatschappij, om zich tegen de bestaande orde te verzetten, gemeten naar hun vermogen om een betere orde in te voeren. Dat dit vermogen tot nog toe ontoereikend is gebleken, kan niemand ontkennen. Hun nederlaag was verdiend, niet door gebrek aan goed recht, maar door gebrek aan kracht.
Men kan hun eerste grootsche poging tot verovering der vrijheid toejuichen, bewonderen en van harte steunen - men moet tevens erkennen, dat zij een glorierijke overwinning minder waard waren dan hun tegenstanders een smadelijke nederlaag. Want waarlijk niet door Dr. Kuyper's pralend wapengekletter, niet door het malle vertoon van inderhaast uit hun bedrijf gehaalde en met uniform en geweren toegetakelde kereltjes, met moeite zoet-gehouden door poppenkast en krentenbroodjes, mopperende en allerlei ongelukken met hun wapentuig aanrichtende, - niet door het geestdriftig | |
[pagina 22]
| |
verweer, voorwaar, maar door innerlijke zwakte der in verzetkomenden is de bedreigde macht voorloopig gered.
Mijn voornaamste indruk in de eerste stakingsdagen was die van de zwakheid, weifeling en kleinzieligheid der heerschende partij. Er was geen forsch, zelfbewust optreden, - geen eerbied afdwingende krachts-ontwikkeling om het verzet in de opkomst te fnuiken, - er was een angstvallig afwachten en een allertreurigst werken met de laagste middelen, vleierijen, bedreigingen, kuiperijen en bedrog - zooals b.v. het uitdeden en toezeggen van geld, het heen en weer rijden met leege treinen, enz. Bij slot van rekening kwam deze zwakke houding het voordeeligst uit. Zonder den schijn van barbaarschheid en ergste dwinglandij, zonder ergernis-wekkende daden van geweld, arrestaties en dergelijken, die allicht de publieke opinie aan 't wankelen zouden gebracht hebben, - kwam alles voor de reactie op zijn pootjes terecht. Maar waarachtig niet uit slimme berekening en waardige zelfbeheersching! Nooit heeft de massa van onderhoorigen een schooner kans gehad. Alleen hun innerlijke zwakte, hun wankelmoedigheid, hun eigen vrees en desorganisatie bracht de nederlaag in hun gelederen. Op de plaats waar ik den strijd medemaakte en waar geen lafheid was en geen paniek ontstond, daar was de indruk van de zwakke overheden en het armzalig verweer zóó sterk, dat ik tot mijn verbazing aan de mogelijkheid van een overwinning begon te gelooven - totdat de débacle daarbuiten meer en meer bekend werd. Hadden de mannen overal gestaan als dáár, geen Dr. Kuyper voerde thans meer het bewind in Nederland,Ga naar voetnoot1) De strijd deed mij denken aan die van twee honden, | |
[pagina 23]
| |
die grommend tegenover elkaar staan, maar eigenlijk geen van beiden durven en een anderen kant gaan uitkijken, alsof ze er geen zin meer in hebben. Er is niet moedig en tot het uiterste gestreden, behalve door enkelen, die voor 't geheel moesten bloeden. De eigen vrees, niet de moed der tegenstanders heeft het arbeidersleger overwonnen. Gedemoraliseerd door voorafgaande kuiperijen, omkooping, bedreiging en beloften kwam er aarzeling en weifeling in de gelederen, de broodvraag was te machtig, - de vrouwen, de dominees, de priesters ondermijnden de karakter-vastheid - stuk voor stuk dropen de mannen af, tot een sauve-qui-peut begon.
Uitdrukkelijk had ik vóór de stakingsdagen den arbeiders voorgehouden, dat zij niet konden rekenen op een volslagen triomf. En vooral dit, dat zij bij den mooist denkbaren uitslag van den strijd zelf het meest verlegen zouden staan met hun succes. Want de arbeiders hebben nog maar weinig ondervinding van administratieve en productieve organisatie, en zouden onmiddellijk genoodzaakt zijn geweest als overwinnaars aan hun overwonnelingen eerbiedig te verzoeken hun zaken te administreeren, daar zij dat zelf niet kunnen. Maar daarom zou een overwinning der arbeiders in alle opzichten heilzaam zijn geweest, vele misverstanden met één slag hebben weggevaagd en geleid hebben tot beter waardeering van weerszijden. Beide partijen hadden een toontje lager gezongen, tot oneindig voordeel voor de toekomst der maatschappij. Terwijl nu, door de smadelijke nederlaag, de opkomende fierheid en het zelfvertrouwen der onderhoorigen bijna hopeloos is geschokt, de aanmatiging en opgeblazenheid | |
[pagina 24]
| |
der overmachtigen is toegenomen, de wrok en verbittering blijft voortleven, de misverstanden niet zijn opgehelderd maar nog verduisterd, - en niemand, noch onder de overwinnaars, noch onder de verslagenen, in ernst kan gelooven dat deze strijd beslissend is geweest. De waarheid is niet nader aan 't licht gekomen, maar dieper versmoord. De atmosfeer is niet gezuiverd, maar broeiender geworden. De overwinnaars, die een oogenblik iets voelden van het wankele en betwistbare hunner macht, konden dat gevoel weer overstemmen door de wederzijdsche gelukwenschen met de van-zelf-sprekende overwinning. Terwijl in de arbeiders-massa, hoezeer vernederd en beschaamd, toch de overtuiging niet is gedood, dat zij hadden kunnen overwinnen. ‘Het had gekund!’ dat broeit en woelt nog in hun harten en hoofden. Dat gloeit nog in de blikken waarmee ze de laffen en gedweeën, de onderkruipers en hiele-likkers nastaren. Niet zoozeer de macht hunner tegenstanders hebben zij ervaren, maar hun eigen zwakte en vrees. Aan hun bange en flauwe kameraads wijten zij het ongeluk van hun gezinnen, niet aan de macht hunner heeren. En waarlijk, ik moet het hun toegeven, ‘het had gekund!’ Eén groot veldheer onder hen, één organiseerend genie, één man, één enkel man die beide legers kende, de lamzalige, schuld-bewuste heerscher-partij, de lichtbewogen, snel-vertrouwende en even snel weer wantrouwende arbeidersmassa, - die een paar jaren het groote conflict had voorzien (zooals niemand gedaan heeft) en deugdelijke voorbereidende maatregelen had getroffen, en de slag zou raak zijn geweest - zoo raak | |
[pagina 25]
| |
als die van 31 Januari, maar dan in 't hart. Even zeker geloof ik dit, op grond van wat ik van den strijd gezien heb, als dat de boerenkrijg tot een ander einde zou gebracht zijn als De Wet van den aanvang af de hoofdleiding had gehad. De arbeiders zouden zelf meest van al verlegen hebben gestaan met hun triomf. Ze zouden misschien als verheugde, willige kinderen hun slavenjuk met meer geduld dan te voren hebben opgenomen - maar ze zouden gezegepraald en de wereld verbaasd hebben - want een waarlijk sterken tegenstander hadden zij niet. Het was iemand die 't weten kon, die mij zeide, dat de regeering noch den smaad van 31 Januari, noch de eer van 11 April heeft verdiend. En toch durft zij zich verheffen op haar zegepraal, en smalen op de ‘misdadigers’, die zij zoo ferm mores heeft geleerd. Nu zal ze aan 't onderzoeken gaan of er soms grieven zijn geweest, bij geval. ‘Er zijn geen grieven!’ werd mij toegevoegd door het gedelegeerde lid van den raad van administratie der H. IJ. S.M.R. van HasseltGa naar voetnoot1). En toen ik daar waarschijnlijk eenigszins raar van opkeek, werd ik gesommeerd, met gebiedend uitgestoken wijsvinger: ‘Noem er een!’ Nu, als men iemand, aan de Hollandsche zeekust staande, toevoegt: ‘Er zijn geen zandkorrels!’ en, bij zijn verbaasden blik, daarop laat volgen: ‘Wijs mij er een!’ dan staat het gehoor geven aan deze sommatie gelijk met het slaan van een gek figuur. | |
[pagina 26]
| |
Kan men dan in ernst iets van den grond nemen en zeggen: ‘Hier, meneer, dit is een zandkorrel!’? Men heeft nog alle kans, dat men tot triomfantelijk antwoord krijgt: ‘Mis, dit is een stukje schelp!’ Maar ik was zoo naïef en liet mij overdonderen, het eerste beste geval opnoemend wat mij te binnen schoot, van een machinist die onrechtvaardig straf gehad had, welke straf als zoodanig was erkend, doch niet goed gemaakt, - en wat antwoordt het brutale heertje, nog eer ik had uitgesproken, met denzelfden gebiedenden wijsvinger: ‘Die is hersteld!’ ‘Die is hersteld!’ op goed geluk, zoo maar, in 't blinde weg, nog eer ik naam of plaats genoemd had. Men moet maar durven. Of was de man zichzelven van gejaagdheid niet meester?
Er zijn geen grieven! - de allerlaatste was net precies hersteld. Hoe trof het zoo toevallig? De heele staking was dus mosterd na den maaltijd. Het laatste zandkorreltje was juist van de Noordzeekust opgestoft Stoffer en blik stond nog in den hoek. Ik herinnerde mij een stuk van Prof. Pekelharing in de Vragen des Tijds van Maart 1903. Daarin was sprake van ‘moordende diensten’, van ‘afgebeuld personeel’, van 24 werkuren achtereen en méér! van steeds weer terzijde gelegde en onverhoorde klachten! O, maar dat stond in ‘De Seingever’ van 16 Dec. 1896. Dat is alles uit den barbaarschen vóórtijd In April 1903 waren er geen grieven meer. De aller-allerlaatste was juist zooeven hersteld. Het gedelegeerd lid heeft het me zelf gezegd, met zijn wijsvinger op mijn borst. Jhr. van der Wijck was er bij en kan 't getuigen. Maar dan begrijp ik ook waarlijk niet, wat de regee- | |
[pagina 27]
| |
ring dan nog met die enquête vóór heeft. Gaan ze nu toch het gansche strand afzoeken, als het gedelegeerde lid gezegd heeft dat er geen zandkorrels meer liggen? Is dat geen roekeloos verspillen van 's Lands tijd en geld?
Zoo juist krijg ik een stukje van 't enquête-verslag onder de oogenGa naar voetnoot1). Pater Weyers is aan 't woord: ‘In 't algemeen is het socialisme de oorzaak der ontevredenheid bij het spoorwegpersoneel.’ Zie je, als de aandeelhouders ook socialisten waren, dan werden ze óók ontevreden. Maar die zijn tevreden, omdat ze braaf zijn en niets van 't socialisme willen weten. ‘Die grieven bestaan wel...’ Wat nu, pater? En het gedelegeerd lid zegt..., ‘.... in het idee van de menschen’.... A zoo! in het idee, dat komt uit. Het zijn dus maar ideale grieven, die hinderen niet ‘Maar ze begrijpen te weinig dat die toestanden in het belang van de Maatschappij en van de veiligheid moeten worden gehandhaafd.’ Och ja, het zijn ook maar domme arbeiders, die verbeelden zich nog dat een goed gevoed, goed gekleed, | |
[pagina 28]
| |
goed uitgerust, niet overwerkt en niet ontevreden personeel beter is voor 't belang van maatschappij en veiligheid, dan het tegenovergestelde. Zulke ezels. Luister, welke toestanden dan volgens Pater Weyers moeten worden gehandhaafd, in belang van Maatschappij en veiligheid: ‘Een wegwerker heeft f 5.64. en langs de lijn Leiden-Woerden geven de boeren een arbeider f 8. - en toch gaan de menschen, indien ze kunnen naar de Maatschappij voor ongeveer f 6. - omdat ze dan niet des zomers van 's morgens drie tot 's avonds negen behoeven te werken.’ Wie praat er nu nog van grieven? - Vijf gulden vierenzestig cent in de week, en dan hoef je nog niet eens van 's morgens drie tot 's avonds negen te werken? - Wat een hemel! Waar moet het toch heen, - durven die menschen waarachtig nog al klagen? Dat is met recht God verzoeken. ‘De menschen kunnen in den tijd waarin wij leven geen voldoend loon ontvangen.’ O edele pater! vindt ge dat loon niet voldoend? Gunt ge ze waarachtig nog meer? Maar de tijd is te slecht. Door 't socialisme waarschijnlijk. ‘Maar de Maatschappijen kunnen hiervoor niet aansprakelijk gesteld worden.’ Natuurlijk niet, die uitgemergelde lichamen kunnen zich immers ook niet bedruipen. | |
[pagina 29]
| |
‘Bijv. de Staatsspoorweg-Maatschappij keert jaarlijks f 800.000 netto winst uit.... U zegt?!!!.... ‘en als daarvan af moest 1 millioen voor verhooging van bezoldiging, dan bleef er niets voor de aandeelhouders over.... 't Is waarachtig waar! dan kwamen ze precies twee ton te kort, de stumperts. Je moet het maar bedenken. Daar is niets tegen in te brengen. ‘en deze hebben toch ook recht op eenig dividend.’ Zeker, Eerwaarde, recht hebben ze en gelijk heb je, en als ik nog niet wist, waarmee je dat Oranje-Nassau-lintje verdiend hebt, dan weet ik het nu!
Acht tonnen netto-winst, en vijf gulden vierenzestig centen voor den wegwerker. Vergeet daarbij niet de vrijbiljetten, de ziekenfondsen en pensioenfondsen, de 600 vierk. M. grond (die bewerkt worden in den vrijen tijd van de aandeelhouders, niet waar?) - en erken dat wij hier een toestand hebben zoozeer in 't belang van Maatschappij en veiligheid, zoo ideaal grievenloos inderdaad, dan men niet weet waarover zich meer te verbazen, over de goddeloosheid van het socialisme dat nog ontevredenheid durft zaaien, of over de overdreven nauwgezetheid der regeering, die nog een commissie benoemt om in allen ernst uit grieven-zoeken te gaan.
Maar nu de enquête er toch is, wensch ik er 't mijne toe bij te dragen. Een vrijwillige bijdrage, wie weet of | |
[pagina 30]
| |
ik óók niet een lintje krijg. Veel moeite behoefde ik anders niet te doen. Klamp maar iemand van het ondergeschikte spoorpersoneel aan, maar een eerlijke, deugdelijke en zelfstandige. Een van die soort, die hart heeft voor zijn werk en zelfstandig kan optreden, een arbeider van het beste gehalte, stipt, ijverig en ordelievend.
Op dit oogenblik zult ge daarvoor het beste terecht kunnen bij de ontslagen stakers, die in 't ‘belang van Maatschappij en veiligheid’ op straat zijn gezet. Of is het soms niet waar dat na de April-staking de stoornissen in 't verkeer in 't oogloopend zijn toegenomen? Nooit, zoolang ik per spoor reis, kwamen de treinen zoo vaak over tijd als in de laatste maanden. Een abonnements-reiziger tusschen Amersfoort en Bussum heeft opgemerkt dat trein 911 in drie weken éénmaal op tijd is geweest, en meestal 40 tot 70 minuten te laat. En hebben de directies niet zelf in een rondschrijven aan de chefs gesproken van den ‘Jan Salie-geest’ die in het personeel was gevaren en niet langer geduld kon wordenGa naar voetnoot1).
A ha! daar hebt ge nu uw vriendjes, uw zoete jongens, beweldadigd met pluimpjes en gratificatiën. Ge dacht Jan Content bij u gehouden te nebben, maar 't blijkt Jan Salie te zijn. Uw Bonden van Orde zijn als een gebroken riet om op te steunen, en de uitgeworpen socialisten, die zaaiers van ontevredenheid die in 't belang van 't bedrijf er uit moesten, zij blijken uw beste krachten geweest te zijn. Ziehier dan enkele getuigenissen van een der ont- | |
[pagina 31]
| |
slagenen, voor wiens waarheidsliefde en degelijkheid ik insta. Ik begon mijn loopbaan als blokwachter op een tractement van f 1.40 per dag. Ik moest daarvoor het volgende doen: Voor meer dan honderd treinen de seinen op veilig te stellen, door middel van twee bloktoestellen, 3 telegraaf- en 2 telefoontoestellen. Voorts het nauwkeurig opschrijven van het juiste tijdstip dat de treinen passeerden, stationnement hadden en van een vorig station vertrokken. Daarbij had ik nog te bedienen een loket voor dóórgaande plaatskaarten, doch daar de veiligheid hoofdzaak was, om uit de gevangenis te blijven, gebeurde het dikwijls, door de te vele werkzaamheden, dat er geld te kort kwam, zoodat wij van de f 1.40 per dag nog moesten bijpassen. Onze woning kostte f 2. - per week, en geld bijleggen was ons zwaar. | |
[pagina 32]
| |
[Er moet natuurlijk gezorgd worden dat die tonnen | |
[pagina 33]
| |
bij elkaar komen, waar de aandeelhouders op zitten te wachten. Die mogen toch óók wel wat hebben, zegt heeroom.] De diensten zijn er 12 uur, dag- en nachtdienst. De nachtdienst zonder rust-uren of eenige vergoeding, ofschoon het voor de huismoeder duurder uitkomt. 12 uur nachtdienst, aldoor loopende en springende onder en door de waggons heen, is onmenschelijk. Des morgens loopen de menschen dan ook slingerend van vermoeienis naar huis, met uitpuilende oogen en doodskleur op 't gelaat. [Daar behoeven we ons niets van aan te trekken, niet waar heeroom? - 't is maar in 't idee van de menschen.] Deze diensten werden ook van mij gevergd, op die wijze, dat ik drie weken achtereen nachtdienst had te vervullen en de week daarop dagdienst, zonder ook zelfs tijdens de dagdienst gelegenheid te krijgen één uur naar huis te gaan om te eten. Lust om iets te doen, zich met het huisgezin in te laten is geheel verdwenen, men is in 't kort gedemoraliseerd. En waar men overal nachtarbeid met hooger loon krijgt uitbetaald, zoo is daarvan bij de H.S.M. geen sprake. Deze diensten waren, zoo ik zeg, ondragelijk en vroeg ik daarover een onderhoud aan bij den inspecteur ***, wien ik den toestand blootlegde en beleefd vroeg daarin verbetering te brengen of mij te verplaatsen, daar zulk een dienst met den besten wil niet was vol te houden. En wat kreeg ik tot bescheid? ‘Dat hierin geen verandering kon worden gebracht..... [Natuurlijk niet, wat moest er van de aandeelhouders terecht komen? Die menschen moesten toch óók leven!] ... en hij dreigde mij met minder loon te zullen betalen wanneer ik per se wilde overgeplaatst worden. | |
[pagina 34]
| |
Wat er toen in mij omging laat zich denken, doch als man van plicht nam ik den dienst naar behooren waar, met de idee voor oogen: thans is er één uitweg: ‘vereenigen’ en van dat oogenblik sloot ik mij aan bij de Nederl. Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel waarvoor ik heb gestreden en gevallen ben. [Welk een aardige verrassing, niet waar, van Hasselt? hier te bespeuren hoe gij door uw aartsvaderlijke zorgen zelf socialistische vereenigingen tot stand hebt helpen brengen. Zooals gij mij zelf zeidet, gij meent het waarlijk goed met de menschen. Uw methoden van opvoeding zijn wat bar, wat spartaansch, maar de resultaten zijn uitstekend. Zonder u was deze man misschien nog geen socialist. Maar nu is 't een deugdelijke, dat beloof ik u, dank zij uw patriarchale school.] Doch ik wil u nog eenige feiten noemen uit mijn onmiddellijke ervaring. Adjunkt-Inspecteur A. had toezicht op het seinhuis, doch door nonchalance wordt trein 3905 op verkeerd spoor veilig gegeven, zonder kennisgeving of machtiging van den betrokken chef. Genoemde trein zou onvermijdelijk in botsing zijn gekomen met een anderen trein, doch nauwelijks werd dit door mij gemerkt of ik leg nog bijtijds een wissel om, waardoor de botsing wordt voorkomen. Daar deze fout ook voor een deel ten laste komt van A., worden alle pogingen in 't werk gesteld om hiervan geen rapport te maken, waardoor een gratificatie voor mij vervalt. Een te grooter onrecht, als men weet dat voor het minste foutje, dat het mindere personeel wel eens begaat, dadelijk wordt gestraft. Zoo gebeurde het dat er veel werd ontvreemd uit de waggons en het personeel hiervan werd verdacht. Het geluk wil dat ik iemand, buiten het personeel, op heeterdaad betrap Hiervoor wordt door de Maatschappij een premie van f 25 uitbetaald, zooals bij uitgevaardigde dienstorder is bepaald. Ik heb er nooit iets voor ontvangen. | |
[pagina 35]
| |
[Er kwam zeker f 25 aan 't dividend tekort.] Dat hindert nu wel niet maar 't is toch geen recht. [Dat hoeft ook niet. ‘Er zijn geen grieven!’,zegt van Hasselt.] Zoo ziet b.v. het drinkwater dikwijls zoo wit als melk, terwijl er verscheiden malen jonge kikvorschjes in zijn gevangen. [Die grief is hersteld! - of ze behoort tot de patriarchale opvoeding.] De lokalen voor 't mindere personeel bestaan òf uit hokken, òf ontbreken geheel. De rangeerders hebben langen tijd doorgebracht in een onverwarmd lokaal, en kregen eindelijk een hok, in verbinding met het lampen-lokaal, dus steeds vol oliestank. De rangeerders van 't goederenterrein beschikken over een hok van 2 vierk. M. oppervlakte. [Hersteld, alles hersteld! - of het heeft aartsvaderlijk goede bedoeling.] Zoo liep trein 1937 N.C.S. op stilstaande waggons door verkeerden wisselstand. Trein 803 op verkeerd spoor, doordat de wissels verkeerd waren getrokken en men voorgaf dat het signaal niet op veilig gesteld kon worden, wat evenwel in de wissel zat; gelukkig dat de sneltrein 209 juist binnen was, of ze hadden elkaar zóó in 't zand gereden. Trein 216 komt binnen en er | |
[pagina 36]
| |
staat een losse machine op 't spoor. Trein 1944 wordt op verkeerd spoor veilig gezet. Trein 542 komt binnen op 't hoofdspoor waar men nog druk aan 't rangeeren is. Alles, alles in den doofpot, - en er is nog zooveel! [Die toestanden moeten gehandhaafd, zegt heeroom, in 't belang van Maatschappij en veiligheid. Dat begrijpen de domme arbeiders zoo niet.] De chef belast de overwegwachters met het schoonmaken van lantaarns, hoewel de wet voorschrijft dat ze geen afleidende werkzaamheden mogen verrichten. Hoe vaak gebeurde het immers niet dat er menschen of rijtuigen onder den trein raakten door het te laat sluiten van de boomen. Hola! daar komen we op gevaarlijk terrein. Als we over 't knoeien met fondsen wilden beginnen dan hadden we te lang werk, dan werd mijn enquête te uitvoerig en verspeelde ik misschien mijn lintje Mij dunkt voor de wederwaardigheden van één van de 12000 is het voorloopig al wèl! En deze man heeft niet gestreden uit zelfzuchtige motieven. Hij was na jaren inspanning het ergste te boven, hij had het betrekkelijk goed. Hij was zoo dwaas, Christelijke heeren, zoo dwaas, zich nog het lot aan te trekken van die ondergeschikten, die lager geplaatsten, wier ellende hij gedeeld had. Daarom staakte hij mede, - al hoefde hij 't voor zichzelf niet te doen - om hen niet in den steek te laten, om voor hun recht en vrijheid op te komen. Ik meen dat dit behoort tot die soort dwaasheid, die wijsheid is in Gods oogen. Maar onze Christenen denken daar anders over. En helaas, mijn enquête heeft zich ook moeten uitstrekken tot het nagaan van het loon | |
[pagina 37]
| |
dat door onze Christelijke maatschappij op deze en dergelijke daden is gesteld. Als lid van het Landelijk Comité tot ondersteuning der Slachtoffers van de groote staking heb ik eenige gegevens verzameld omtrent den toestand waarin de overwonnenen van dien strijd thans nog verkeeren. Nu wordt mijn geschrift zeer naargeestige, eentonige, onpleizierige lectuur Leg het maar weg, brave en fatsoenlijke heer of dame, ge hebt nu uw kwartje er voor betaald en daarmee uw verregaande vergevensgezindheid en barmhartigheid reeds getoond. Van dat kwartje gaan misschien wel drie stuivers naar de slachtoffers. Drie stuivers is veel voor een beleedigd gemoed, dat op 31 Januari zijn jarige tante in Weesp niet heeft kunnen bezoeken, en van 6 tot 12 April in de penarie heeft gezeten over den geschokten handel, de mogelijke klappen in de papieren, en de bij ongeluk afgaande infanterie-geweren. Het zij niet van u gevergd nu nog al die narigheid tot het einde door te lezen. Gooi maar weg, en ga een reisje maken om wat op te frisschen. De sporen zijn veilig, de onruststokers zijn er uit, van Hasselt en Pater Weyers zorgen voor de veiligheid. Er zijn geen grieven. Welgevallig kunt ge uit uw coupéraampje neerzien op de ploegen wegwerkers, wisselwachters, seinhuis-wachters, en wat er verder zwoegt en slooft om u veilig bij uw jarige tante of naar Monte-Carlo te brengen. Het spoorbedrijf is thans een idylle geworden, alles pais en vree en boter tot den boôm. Wij hebben dan eenige vragen gesteld. Hoelang de staker in zijn bedrijf gewerkt had? Welke pogingen hij had aangewend weer in dienst te komen? Hoe de huiselijke toestanden waren? Hoe 't met de huur der | |
[pagina 38]
| |
woning stond? Met het leenen van geld en beleenen van kleederen, huisraad enz.? Of er gebrek was aan 't allernoodzakelijkste? Wat de totaalontvangen steun was sints 26 April. Namen kan ik niet noemen. Wonderlijk genoeg is er nog meer schaamte bij hen, die het leed lijden dan bij hen die het toebrengen. En alles kan ik niet afdrukken. Maar ik geef fragmenten uit de brieven die wij ontvingen. ‘dat wij met acht monden wekelijks de laatste 5 weken f 3, - zegge driehonderd centen hebben te verteren, daaronder begrepen de steun van het Land. Comité en het Comité tot steun voor kindervoeding en ik kan u met waarachtige waarheid verklaren, dat ik, man, vrouw en mijn zes nog jeugdige en lieve kinderen in 't fatsoen gebrek aan voeding, kleeding en schoeisel, in 't geheim, buiten ieders weten, in de laatste acht weken lijden.’ | |
[pagina 39]
| |
ontslagen van de H. IJ. S.M. waar hij 21 jaar trouw dienst heeft gedaan en de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en nu sedert al dien tijd twee gulden vijftig cent 's weeks heeft gehad. Nergens kan de man werk krijgen, overal waar de man komt krijgt hij ten antwoord: ‘te oud!’ Zijn beste leven heeft hij aan de Maatschappij versleten. Maar nu weten wij geen raad, de kleeren van de kinderen raken op en we kunnen geen andere krijgen. Huur kunnen we niet betalen, want onze oudste zoon is zelf slachtoffer. Goed om te verkoopen hebben wij niet dus nu bennen wij geheel geruïneerd. Wij weten nu niet meer wat te doen. Ik zelf ben haast altijd ziek, zoodat ik ook niets er bij kan verdienen, ik zie met grooten angst den winter tegemoet waar moeten wij heen? Onzen steun weet u en dat is alles, nu heeren als u het een of ander voor mijn man zou kunnen krijgen zou het ons zeer aangenaam zijn, met de meeste achting zoo noem ik mij uw dienstwillige... [O Edele en zachtmoedige patriarch van Hasselt, duurt uw menschlievend opvoedings-systeem niet een weinig lang? Eenentwintig jaren heeft deze man voor uw zaak, uw aandeelhouders en een onverschillig reizigers-publiek gesloofd, nu is hij vijftig en de werkgevers keuren hem ‘te oud’. Als hij een paard was ging hij naar den vilder. En uwe tuchtiging geschiedt alleen, omdat hij één dag, een paar dagen eindelijk eens vrij nam naar zijn eigen zin, - en niet eens uit luiheid of vermoeidheid, maar uit beginsel. Iets wat gij en de machtigen onzer maatschappij mogen doen van den dag hunner mondigheid. - Wanneer begint dan de mondigheid in uw aartsvaderlijk stelsel? En hoe is toch de balans waarop gij loon naar werken weegt?] ... daar de heeren gaarne willen weten hoe het met mijn huishouding gesteld is: meer dan erg. Mijn kinderen | |
[pagina 40]
| |
blaffen van den honger Ik heb een ziekelijke vrouw en geen dag wat verdiend, zoodat ik mijn vrouw geen versterkende middelen kan geven, welke zij noodig heeft. Mijn huisgezin is zeven kinderen en man en vrouw. Nu kunnen de heeren wel begrijpen wat een ellende.... [Ook de Amsterdamsche gemeente schijnt aartsvaderlijke manieren van opvoeding te hebben Mij brandde dat ‘achtend’ van dien armen ‘dienaar’ onzer hartelooze gemeenschap - welk een gemeenschap! - als vuur - en hen die het aangaat, kunnen zij die ‘achting’ zonder schaamte dragen?] ‘wanneer (ondergeteekende) geen aardappelen in den tuin had gehad dan bestond de maaltijd slechts uit roggebrood. Hij kan er nog eenigszins tegen omdat hij een sterk hart heeft en veel in de lucht komt, doch vrouw en kinderen verminderen van dag tot dag... mijn dochter is naaister, doet haar best, doch helaas er komt niemand om werk te brengen... iemand verklaarde, | |
[pagina 41]
| |
dat hij bijna een betrekking voor mij had, doch als ze hoorden dat ik een van de spoorweg-staking was, niet zulke lui wilden hebben... [Zijn er bij geval ook die zich schamen het te lezen?] ... de gewezen arbeider-remmer *** verklaart, dat warm middag-eten bij hem zelden op tafel komt en dat hun eten dikwijls heeft bestaan uit droog roggebrood. Hij heeft schuld moeten maken tot een bedrag van f 10. - Ook zijn de kinderen door hem van hun school moeten genomen worden om ze op de armenschool te plaatsen. | |
[pagina 42]
| |
Dit noem ik welsprekendheid. Uit de korte antwoorden op onze vragen stel ik nog een paar gevallen samen. Maar hoeveel moet verzwegen blijven! ... 14 jaar werkzaam geweest aan de afdeeling reiniging. Een poging om weer aan 't werk te komen, maar de Hoofdopzichter J.A. Wieterding heeft beslist geantwoord dat er voor hen geen plaats meer was. Op sommige dagen voor man vrouw en vier kinderen één | |
[pagina 43]
| |
brood per dag. In 5 weken geen huur betaald. Heden aanzegging gehad dat dit de laatste week was. Meest alles is weg. 40 bewijzen zijn er thans van de Bank van Leening. Geen schoeisel aan de voeten. Totaal ontvangen steun f 45 in 15 weken. [Ziehier een oude dienaar der gemeente. Zijn opvoeding scheen ook nog niet voltooid en de honger-zweep moest er nog eens frisch overgelegd. Systeem van Hasselt.] ... *** oud 75 jaar, gehuwd, 48 jaar in gemeentedienst geweest zonder ooit een minuut straf gehad te hebben. Huiselijke toestanden zeer slecht. Sieraden moeten verkoopen, huisraad nog aanwezig. Totaal ontvangen steun 45 gulden in 15 weken. Hoe vindt ge die grap? Niet kostelijk? - Tegen een oude man van vijf-en-zeventig jaar die achtenveertig jaren lang het vuil dier hondsche ‘gemeente’ heeft opgeredderd? Durft gij u ‘gemeente’ noemen, hondsche, hartelooze troep, - durft gij u sieren met den heiligen naam die Jezus aan de zijnen gaf! - En den ouden dienaar, die u in geduld en nederigheid gediend heeft. ‘zonder straf’ zooals hij trotsch vermeldt, met den allerlaagsten arbeid, het reinigen van uw vuil, dien dienaar schopt ge in zijn grijsheid als een kreng van uw stoep, met een honend grapje! Geen straf heeft hij gehad, geen straf, de oude slaaf en daar was hij al blij mee. Maar waar is zijn loon? - Waar blijft zijn loon, vroede vaderen, wijze burgervader en achtbare wethou- | |
[pagina 44]
| |
ders? Is dat het opgespaarde loon voor achtenveertig doorgezwoegde jaren, worstelend met eigen armoede en met uw vuil? Is dat zijn loon, de overmaat van zijn nuttige werkdadigheid van een halve eeuw - dat hij wordt neergestooten in ellende, om zelf maar te zien hoe hij zich redden zal? En dat omdat hij aan 't eind van zijn lang, geduldig en nuttig leven, eindelijk een paar dagen ophield met werken, in de hoop op beter levensvoorwaarden? Wat zijt gij voor gepantserde harten die zulke dingen kunt weten en zien, en de vreeselijke verantwoordelijkheid er van meedragen op uw ‘achtbare’ schouders? Dat noemt zich ‘gemeente!’ - dat noemt zich ‘achtbaar!’ - Wel! - edel!! - achtbaar!!!
Ik weet wel wat u pantsert. Onnoozelheid en blindheid, de suggestie der menigte, de overlevering, de gewoonte. Ik ken u. Gij meent werkelijk goed en gevoelig en menschlievend en edel en achtbaar te zijn. Gij meent dit... gij meent dat... Gij meent ook Christenen te zijn en aan God te gelooven. Maar ik zeg u dat God zich weinig om uw meeningen bekommeren zal, als Hij eens vraagt wat uw loon behoort te zijn, uw loon - gemeten naar den maatstaf waarmee gij den vijf-en-zeventig-jarigen grijsaard loont, die achtenveertig jaren lang uw vuil heeft opgegeruimd, zonder straf, en toen met een spotternij werd weggetrapt van uw deur! *** 59 jaar, 10 jaren in gemeentedienst, driemalen getracht weer te worden aangenomen ook de vrouw, maar geen kans, onverbiddelijk uitgesloten. In huis is alles weg, krijgen hoegenaamd geen gekookt voedsel, leven op brood | |
[pagina 45]
| |
en water, de kinderen krijgen melk van de kindervoeding. In geen zeven weken huur betaald, deze week aanzegging gekregen om van de woning te worden afgezet. Enkele centen geleend van de buren. 7 à 8 bewijzen van de bank van leening. Beddegoed is ook weg. De ligging is een stroozak. Volkomen behoefte aan het allernoodigste. Geen hoop, geen vooruitzicht. Verlangt ge nog meer, lezer? - Of gaat het u als mij, dat ge dankbaar zoudt zijn als het uit was? Er waren in den aanvang 3 tot 4000 uitgesloten, thans zijn er nog 500 gezinnen broodeloos. Hun relaas komt met vreeselijke eentonigheid op 't zelfde neer, voor zoover zij 't willen meededen. Ik heb een opgaaf van de schulden door sommige gezinnen gemaakt, aan huur, bakker, kruidenier. Gezinnen van tien kinderen die f 35. - schuld moesten maken. Misschien vindt ge dat niet veel. Ik heb een meneer gekend, die was nog veel armer, want hij had een millioen schuld. Dus was die man wel duizenden malen armer, niet waar? Maar die man hield toch zeven paarden, en acht bedienden. Ik denk dat die man ook niets van 't socialisme wou weten, net als de Orde-bond en Pater Weyers, en dat hij daarom rijk en tevreden bleef, - waar een socialist arm en ontevreden zou worden. Maar voor een gezin als dit, is f 35. - schuld een zware druk, die misschien in geen jaren kan worden opgeheven Ik heb ook opgaven van de redenen waarom hun zoeken naar werk vruchteloos bleef Ik heb eenige van die onmeedoogende briefjes ‘onder terugzending van bijgevoegde stukken, berichtende, dat voor u geen plaatsing te verwachten is.’ | |
[pagina 46]
| |
Een ander waar de verzachtende toevoeging ‘voor het oogenblik’ met een nijdige pennekras is doorgehaald. De bedoeling is: ‘een staker in der eeuwigheid niet!’ Op die ééne vraag, waarom nog geen werk, telkens hetzelfde antwoord: ‘werk gevraagd, - men wil geen staker.’ Eén document heb ik daaromtrent, dat ik hier nog wil afschrijven. Het is ditmaal een brief van iemand van ‘stand en beschaving.’ In de vorige brieven heb ik de spelfouten gecorrigeerd, want ik weet hoe onze beschaafden gaarne reden tot vroolijkheid vinden in het gebrek aan beschaving dier armen, die tot beschaving geen tijd vonden omdat zij moeten zorgen voor de plezier-reisjes, het gemak, het behagen en de ontwikkeling van die lieden van ‘stand’. Men amuseert zich dus met het gebrek aan beschaving van anderen, waarmede de eigen beschaving gekocht is, men vermaakt zich met de geestelijke honger waarmee de eigen overvloed betaald is. Dit pretje gunde ik onzen beschaafden niet. Maar in dezen brief behoefde ik niets te corrigeeren. De schrijfster is beschaafd, óverbeschaafd. Hoe diep de schaaf gegaan is moet men maar uit haar woorden beoordeelen. Waarde R.! | |
[pagina 47]
| |
zijn nu ook verplicht om goed te maken wat zij in de war hebben gestuurd en zoo lang die heeren niet tot op hun laatsten cent alles hebben gegeven om diegenen die ze tot armoede hebben gebracht te helpen, zoolang zijn wij, die geheel onschuldig aan het opruien zijn, volstrekt niet geroepen de stakers te helpen. Ik verzeker u dat er in onzen stand genoeg nadeel van de staking wordt ondervonden en nu zouden de stakers nog wel willen dat we daar erg mee in onzen schik waren en ze nog hielpen en goed deden bovendien. En het is heel natuurlijk dat de stakers niet weer worden aangenomen, want dat zijn menschen waarop men niet kan vertrouwen. Vandaag help je ze aan werk en morgen gooien ze 't weer neer. zulke menschen zijn een vaste betrekking niet waard. Uw man had niet de minste reden om te staken, want gij schrijft zelf dat hij een prachtig stuk brood verdiende, maar toen hebben de knappe opruiers hem wijs gemaakt dat hij met het prachtige stuk brood niet tevreden moest zijn en dat zij hem nog prachtiger brood zouden geven, en nu het er op aan komt geven ze niets en nemen ze alles. Laat hij nu gerust naar die heeren gaan om hulp. Hier in H. zijn ook stakers genoeg, maar ze zijn hier evengoed het vertrouwen kwijt en het werk wordt hier evengoed aan verstandiger menschen gegeven dan aan stakers. Het zou uw man dus niets helpen als hij hier werk kwam zoeken, en mijn broer kan en mag een staker niet aanbevelen boven een niet-staker. Dat zou onrechtvaardig en onbillijk zijn en het zou hem ook niets geven. Uw man heeft geheel uit vrijen wil zijn prachtig stuk brood verstooten en zal nu ook de gevolgen daarvan moeten dragen Het is onbillijk te verlangen dat een ander die gevolgen draagt. Het is een vrouw. Voor wie menschenkennis heeft behoefde ik dit niet te zeggen. Vrouwen zijn soms teerder en gevoeliger, maar soms veel harder, wreeder, ijziger in hun oordeel dan de ruwste man. | |
[pagina 48]
| |
Het zijn vrouwen die tot de verschrikkelijkste daden hebben opgestookt. Een vrouw heeft de Bartholomeusnacht of Bloedbruiloft aangesticht, vrouwen zaten al breiende de hoofden te tellen rondom de guillotine. Bloed vloeit er niet meer, daar zou de juffrouw van flauw vallen, - maar de hongerwolf gaat rond en de juffrouw hitst hem aan: ‘Toemaar! pak ze! ze verdienen niet beter! - armoe lijden moeten ze! - sterven van den honger! - dat hebben ze er van! - toemaar! lekker zoo! - Maar.. er is dan ook in ‘onze stand’ genoeg nadeel van ondervonden! - Misschien heeft Papa wel duizend gulden scha. Dat beteekent: niet op reis gaan van den zomer, een japon minder, geen partijtje geven misschien. Moeten we daarvoor nog dankje zeggen? Nou maar, dan ken je ons niet. Kss! Kss! pak ze! - magere vrouw, zieke kinderen, afgebeulde grijsaards! - levenslang afgesloofd voor onze pretjes, onze reisjes, onze gemakjes! - pak ze maar! Ze moeten weten wat er bij staat! Edele motieven? - och wat! - Ze hebben het veel te goed, en ze willen het nóg beter. Dat zijn de motieven, anders niet Loop rond niet je edele motieven? - Doe ik aan edele motieven? - Wij, - zegt onze juffrouw - wij, menschen van stand, hadden hem een prachtig stuk brood gegeven. Elke hond is dankbaar voor een vette kluif. Moeten ze nu er nog recht en vrijheid bij? En daarvoor hun vette kluif verstooten? Neen hoor, wij hebben verstandige menschen noodig om ons te bedienen?’ Verdient deze beschaafde juffrouw wel, dat ik voor de eer van haar ‘stand’, haar naam verzwijg? Arm schepsel! - er is een soort medelijden, die velen van mijn lezers niet begrijpen zullen. | |
[pagina 49]
| |
Voor wien het geluk, het benijdenswaardige geluk, bestaat in een gemakkelijk leven en in een volle maag - voor hem is het vreemd te hooren, dat men medelijden kan hebben met een blind, hardvochtig schepseltje als dit. Maar voor wien het geluk bestaat in zedelijke volkomenheid en wijsheid, en voor wien het bestaan eener onvermijdelijke gerechtigheid boven twijfel is, voor hem is haar lot minder nog te benijden dan dat van het oude broer-en-zuster-paar boven de huidenzouterij, opgegeten van vliegen en ratten, zonder schoeisel, zonder ligging, zonder dek - omdat de man gestreden heeft en gevallen is voor een ideaal. Ik hou niet van weekhartigheid, en heb een afkeer van sentimentaliteit. Er wordt ontzachlijk veel geleden op aarde, onder menschen en dieren, en ik meen, dat dit onze blijmoedigheid, onze veerkracht en ons geloof in Gods liefde en recht niet, ook geen oogenblik, mag verstoren of doen wankelen Er wordt noodzakelijk veel geleden, en het heeft alles zijn goede en heilige beteekenis. En wat deze ongelukkige landgenooten van ons lijden is maar een klein, klein deel van wat er in de groote wereld geleden wordt. Maar wat is het bizondere van dit lijden, waardoor het ons met recht mag doen zieden van verontwaardiging, en bittere tranen weenen van machtelooze spijt, waardoor het ons prikkelt tot het uiterste verzet, tot het donderen in de ooren dier verblinde en verwaande machthebbers, dier schijnvrome werkers van ongerechtigheid, van de hardste woorden in ons bereik? Dit, dat het lijden hun wordt toegemeten niet door een goddelijk, onbegrijpelijk en onafwendbaar noodlot, als | |
[pagina 50]
| |
vergelding voor onnaspeurbare daden in geheimvol verleden, - niet door een macht waaraan wij allen gelijkelijk blootstaan en waaraan de mensch zich nu eenmaal, als Gods schepsel, te onderwerpen heeft, - maar als een juiste en evenredige belooning voor bepaalde daden, naar menschelijk oordeel en door menschelijk toedoen.
Deze lieden worden gestraft door anderen, die duizendvoud dezelfde straf verdienen, omdat zij geleefd hebben ten hunnen koste. Menschen, die hun in zak en assche om vergeving behoorden te vragen omdat zij hen levenslang voor eigen baat lieten sloven, beroofd van vrijheid van recht, van 't noodigste geestesvoedsel, - die menschen treden nu op als vergeldende gerechtigheid, uit naam van God en Christus, en straffen hen met de zwaarste straf; honger en gebrek van vrouw en kinderen, omdat zij de edelste en beste daad van hun leven deden, omdat zij de vrij heid trachtten te winnen.
Er zijn gestadig armen en werkloozen en boekdeelen te vullen met de verhalen van de ellende dezer slachtoffers eener dwaze en onrechtvaardige samenleving.
Maar hier is meer en erger in 't spel. Hier verheffen zich booswichten en maken aanspraak op den naam van rechtvaardige vergelders. Hier worden brave menschen gestraft, onder toejuiching van een verdwaasd publiek, met de wreedste straf voor 't verrichten van edele daden. Hier draagt de Duivel het masker van Goddelijke gerechtigheid. | |
[pagina 51]
| |
Dat is erger dan het sturen van een soldaat naar een afgelegen eiland voor vermeend landverraad. Maar de wereld zwijgt en maakt zich niet druk. Want o wee! welk volk is er, dat niet verbleeken zou als hier de Waarheid eens schitterend uit de donkere put verrees? Maar het versmoren baat niet, en verrijzen zal de waarheid eenmaal, schitterend en verzengend. Verzengend de leugenaars en de omdraaiers der moraal Verzengend al die goede meeningen en teedere bedoelingen van de opvoeders van dat aartsvaderrijke soort, die toen zij even de plak moesten laten glippen, op 31 Januari, zoete broodjes bakten, om het naderhand laaghartelijk weer in te peperen. Verzengend al die schijnvroomheid onzer priesters, al die schijnbraafheden onzer overheden, al die schijnteerhartigheid onzer machthebbende beschaafden. Want het is de omdraaying der moraal, die onze gegoeden doet voortleven in hun schuldige rust. Dat niemand loon naar werken krijgt, dat de ledigganger steeds rijker wordt en de nuttige tobber altijd even arm blijft, dat weten ze - maar ze liegen elkander vóór dat dit een beschikking des Almachtigen is Ze schuiven de vreeselijke schuld op de schouders der Voorzienigheid, waar enkel hun onrecht, hun arglist, hun bedrog de oorzaak is Vandaar de in ons land betrekkelijk zoo geringe invloed van sociaal-democraten of anarchisten met hun atheïstische en moraal-looze theoriön en bedreigingen. Ons volk is in diepen aard godsdienstig en vreest niet voor dreiging of doode theorie. Maar voor het volle besef van hun godslasterlijk zelfbedrog zouden zij sidderen en beangst worden. | |
[pagina 52]
| |
Ik bedreig niet met revoluties, maar met iets vreeselijkers. Want er is een gerechtigheid, waaraan niemand ontsnappen kan, ook niet door den dood.
Van loon naar werken hebben zij gesproken en ook voor hen zal het eenmaal loon naar werken zijn.
En dan: ‘wee den overwinnaars!’
Naschrift van 1908. - Daar er wel eens beweerd wordt dat ik in de laatste jaren van meening veranderd ben, stel ik er prijs op te verklaren dat ik bij den herdruk van deze brochure geen woord heb wenschen te wijzigen. |
|