Studies. Tweede reeks
(1894)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend
[pagina 163]
| |
De psychische geneeswijze.
| |
[pagina 164]
| |
en elke voorbarige uitspraak te vermijden, totdat de gewenschte eenstemmigheid verkregen is. Dit zou ook best gaan, als het geschil liep over de temperatuur in 't binnenste van de zon, over de verandering in stand van de aard-as, of over de kleurperceptie bij de mieren. Op die punten heeft het publiek geen haast. Maar met het hypnotisme is het anders. Men weet dat ziekte en gezondheid daarbij ter sprake komen. Men heeft iets gehoord van genezingen, - ook van gevaar en van misdaden. De zaak lijkt aantrekkelijk mystiek. En vooral, - het hypnotisme heeft in tallooze gedaanten onder het niet wetenschappelijk gedeelte der menschen gehuisd. Ieder kent het onder een of anderen naam, - als biologie, magnetisme, somnambulisme. Het is zelfs de groote macht geweest waardoor afgunstige leeken zich sterk konden voelen tegenover de wetenschap, waardoor zij zich in stilte wijzer durfden achten dan alle professoren, en ook hardop hun minachting durfden uiten voor die geleerde heeren, die kortweg loochenen wat zij niet kunnen verklaren. Dit alles maakt dat men in deze kwestie nieuwsgieriger is en volstrekt geen geduld heeft te wachten op het verdict der officieele jury. Ieder kiest partij, ieder weet er iets over mee te praten - en het is velen niet kwalijk te nemen, dat zij met een zekere voldoening uitroepen: ‘Ik wist wel dat de geleerden water in hun wijn zouden doen, - ik heb die dingen al lang gezegd, maar de heeren wilden het niet gelooven.’ Van stilhouden is dus geen sprake meer. Daarom meen ik goed te doen, wanneer ik naar mijn beste | |
[pagina 165]
| |
weten helderheid en juistheid tracht te brengen in de begrippen die zich noodzakelijk gaan verspreiden. - Ik wil u duidelijk maken, wat de beteekenis is der hoofdzaken en hoe het komt dat er zoo over gestreden wordt in de wetenschappelijke wereld.
Als onderwerp van mijn voordracht heb ik echter niet genoemd: het Hypnotisme, maar wel: de psychische geneeswijze. Dit houd ik voor het belangrijkste van alle dingen, die men onder den naam hypnotisme samenvat. Dit is het waaromtrent men ingelicht wil zijn, en dit is het ook waarover men het heftigste strijdt. Dat er een toestand bestaat, die men bij menschen en dieren kan te weeg brengen en die hypnose wordt genoemd, dat zal de meest sceptische geleerde van onzen tijd gereedelijk toegeven. Doch de groote vraag is: Kan de hypnose bruikbaar gemaakt worden tot genezing van ziekte? Velen ontkennen dit ten eenenmale, doch anderen antwoorden hierop: niet de hypnose zelve is geneeskrachtig, - doch door de hypnose is de praktische toepassing mogelijk van eene nieuwe geneeswijze, waarvan de praktijk vele eeuwen lang bestaat, - de theorie reeds lang door enkele scherpzinnige geleerden begrepen is, - doch waarvan de algemeene toepassing geheel ondenkbaar scheen. Een geneeswijze die den arts macht zal geven waar hij vroeger ten einde raad stond, - en waarvoor men naast de thans erkende chemische en physische methoden gelijke rechten zal eischen.
Ik neem aan, dat allen het er voor houdt, dat de mensch bestaat uit lichaam en ziel. Wij zijn er bijna | |
[pagina 166]
| |
zeker van dat er op zeker gewichtig tijdstip van ons leven - ik bedoel na ons leven, van een ‘stoffelijk omhulsel’ gesproken zal worden. Dat is de heerschende opvatting - en ik zal de terminologie volgen. Maar ieder uwer, die deze woorden met eenig nadenken heeft gesproken, zal mij toegeven, dat het niet gemakkelijk is, zich voor te stellen hoe die dingen eigenlijk in elkaar zitten. Het is niet in mijn macht u dat gemakkelijk te maken - maar wel moet ik u doen opmerken dat de voorstelling, als zou het lichaam een doosje zijn en de ziel een heel ander ding dat netjes in dat doosje ligt gesloten, of het lichaam een groote marionet en de ziel een mannetje dat van binnen aan de touwtjes trekt, zeker niet juist is, - dat het verder onvoorzichtig is iets mogelijk of onmogelijk te verklaren op grond van begrippen die alles behalve helder zijn, - en dat in zaken waarvan wij zoo weinig nog begrijpen als van 't verband tusschen ziel en lichaam, theoriën niets en feiten alles afdoen. Het is redelijk en noodzakelijk in het wezen van een mensch tweeërlei dingen te onderscheiden - de lichamelijke en de geestelijke. De lichamelijke dingen zijn die, welke men kent uit zintuigelijke waarneming, de geestelijke of psychische dingen zijn die, welke men kent door innerlijke gewaarwording. Nu is veel te zeggen voor de meening dat deze dingen eigelijk eenerlei zijn - volkomen dezelfde, doch van tweeërlei kanten bezien of op tweeërlei wijzen waargenomen. Dit laat ik stil rusten. Als wetenschappelijke waarheid geldt echter, dat alle psychische dingen onveranderlijk gepaard gaan met bepaalde lichamelijke | |
[pagina 167]
| |
dingen. Dat er dus niets gebeurt in uw ziel, of er gebeurt ook een bepaald overeenkomstig iets in uw lichaam, - dat gij niets denkt, of er gebeurt tegelijk iets dat men zintuigelijk zou kunnen waarnemen, dat men zou kunnen zien. Als ik dus tot u spreek - en mijn woorden maken eenigen indruk op u, - wat ik hoop, - dan brengt elk woord een materieele verandering teweeg in uw lichaam. Die verandering behoeft zich volstrekt niet alleen tot uw hersenen te bepalen, - zij kan groot en krachtig genoeg zijn om uw geheelen bloedsomloop, uw polsslag, de temperatuur van uw huid te wijzigen. Het hangt er maar van af wat ik zeg. Ik zou durven aannemen door één enkele, met klem uitgesproken syllabe, al uw respectieve polsen met een paar slagen per minuut te vermeerderen, ja, misschien bij sommigen uwer zulk een heftige verandering in den bloedsomloop te weeg te brengen, dat lijkkleur, bewusteloosheid, koude der huid, misselijkheid en zelfs brakingen het gevolg er van zouden zijn. Natuurlijk zal ik deze syllabe niet uitspreken, al weet ik dat wij volkomen op de maatregelen tegen brandgevaar, door de beheerders van dit gebouw genomen, kunnen vertrouwen. Maar ook zonder dat ik de proef neem, zult gij gaarne gelooven aan de macht van een woord. Gij neemt aan, dat men door een woord iemand kan laten flauw vallen, dus ziek maken - kunt gij dan van te voren onwaarschijnlijk noemen, dat men er een ziekte door genezen kan? Ik kan bij mijn voorbeeld blijven. Datzelfde woord, dat ik uit voorzichtigheid niet genoemd heb, heeft inderdaad zieken beter gemaakt. Als één uit velen noem | |
[pagina 168]
| |
ik het geval van Dr. Rush die verhaalt hoe de kapitein van een Engelsch oorlogschip, na verscheidene weken met hevige jicht in zijn hut gelegen te hebben, bij het geroep van brand! aan boord opstond en van dat oogenblik geheel hersteld was.Ga naar voetnoot1) Ik kies dit voorbeeld, omdat hier geen sprake was van tijkelijke onderdrukking der pijn, maar van volledig, blijvend herstel - en wel van een ziekte als jicht, die gewoonlijk niet tot de ingebeelde kwalen gerekend wordt. Gij zult opmerken, dat het gesproken woord hier een zeer ondergeschikte rol speelt, - de rol van bode - terwijl de eigenlijke werking moet toegeschreven worden aan den schrik, dat is dus: de door het woord opgewekte gemoedsaandoening. Het was de ziel van den zieke zelf, die het eigen lichaam deed herstellen. En de geheele psychische methode is gegrond op dit begrip van de macht van de ziel over het lichaam. Precieser uitgedrukt - van den innigen samenhang tusschen lichamelijke en psychische functies. Aan deze groote macht der ziel over het lichaam twijfelt men niet - maar men stelt haar vrij enge grenzen. Wanneer ik u mededeel dat vele personen alleen door de gedachte aan een onaangename gebeurtenis die hen te wachten staat, b.v. een examen, hun eetlust verliezen, koud en huiverig worden, transpireeren - en zelfs nog lastiger dingen ondervinden - zult gij dit gaarne aannemen. | |
[pagina 169]
| |
Als ik u verhaal hoe men een persoon, met wien men een grap wilde hebben, - vastbond, blinddoekte en meedeelde dat men hem dood zou laten bloeden. Hoe men dien man kleine wondjes aan de pols maakte - en toen een waterkraan openzette, zoodat de ongelukkige meende zijn bloed te hooren wegstroomen. En hoe die persoon toen binnen den tijd van een half uur werkelijk bezweken was - dan zult gij misschien ongelooviger kijken. Ook zult gij twijfelen aan de geloofwaardigheid van iemand die beweert enkel door krachtige inspanning van zijn wil een aanval van podraga te hebben onderdrukt. - Of die beweert door louter geestkracht te midden eener epidemie de bijna onvermijdelijke besmetting te hebben afgewend. Vooral zullen zij twijfelen, die wel eens het pootje of een besmettelijke ziekte gehad hebben. Toch wordt het eerste ons gezegd door Kant, het ander door Goethe. En zal eindelijk ik zelve het geloof vinden, als ik mededeel dat ik door een krachtig bevel, het aanhoudend neusbloeden van een lijder terstond heb doen ophouden? Toch is er geen essentieel verschil in al deze voorbeelden - en ik tart ieder mij te bewijzen dat men de laatsten ongeloofelijk kan noemen en de eersten niet. Men kan zeggen dat men de laatste soort dingen nooit zelf gezien heeft dat bewijst alleen dat ze zeldzamer voorkomen. In de genoemde voorbeelden geschiedt de werking van den geest op drie verschillende manieren. Ten eerste door emotie, in dit geval schrikt of angst, ten tweede door den wil, ten derde door de verbeelding. | |
[pagina 170]
| |
De werking van de emoties, de aandoeningen, zijn het meest erkend, omdat zij het meest en het duidelijkst voorkomen. Welke geweldige invloed schrik, angst, woede, verdriet, vreugde op het lichaam hebben, weet ieder. Men kan van verdriet ziek, - en van blijdschap weêr beter worden, niet waar? Deze waarheden gelden algemeen, - al worden zij wat veel ten bate van romanverwikkelingen geëxploiteerd. Ook het genezen van lang bestaande ziekte door een hevige, korte gemoedsaandoening klinkt niet vreemd. Ieder kent wel een voorbeeld van verlammingen, stomheid, doofheid die op die wijze plotseling verdwenen. Ja dit begrip is zelfs uiterst populair. Kent gij niet het beroemde kinderboekje: Martijntje de aap en bonte Mietje
Bewoonden saam hetzelfde huis....
De ontknooping van dit treffend verhaal bestaat daarin dat Martijntje en Bonte Mietje samen door den schoorsteen vallen in de kamer van een rijk, oud en ziekelijk heer. De man had in geen twintig jaren
Op beî zijn beenen kunnen staan,
De schrik gaf hem op eens de krachten
Om ijlings op den loop te gaan.
Het eind is dat de oude heer geheel geneest. Dit geval deugt wel niet voor de statistiek, maar bewijst de populariteit van het denkbeeld.
Gaarne spreekt men over de wonderen die een krachtige wilsinspanning kan uitwerken. Ieder weet hoe schijnbaar zwakke personen dikwijls verbazende dingen met hun lichaam kunnen doen, als zij hun zinnen ergens op gezet | |
[pagina 171]
| |
hebben. Vele jonge dames, die beweren geen half uur te kunnen wandelen zonder pijn en vermoeienis, dansen vier, vijf uren achtereen. Kant, die een zwak lichaam had, zegt in een schrijven aan Hufeland, dat hij voortdurend door zijn wilskracht de gebreken van zijn lichaam corrigeerde. Hevige hoestbuien, aanvallen van jicht wist hij te onderdrukken. Hij bepaalde daartoe al zijn attentie op iets anders, - hij ging b.v. aan Cicero denken - of slikte voortdurend speeksel door, zoolang tot hij het lastig verschijnsel kwijt was. Nog sterker is wat de Engelsche prediker Edward Irving deed. Gedurende de cholera-epidemie van 1832 werd hij op een morgen, kort voordat hij naar de kerk zou gaan, aangetast door een ziekte, die, ook volgens zijn medicus, allen schijn van cholera had. Zijn uitzicht veranderde, - hij begon te braken en lag met de hevigste pijnen te bed, - tot de tijd kwam waarop hij moest spreken. Toen stond hij op en met ingezonken oogen, bleeke wangen en een spookachtig uiterlijk waggelde hij naar de kerk, een kwart-mijl ver. Een ander geestelijke had reeds zijn plaats ingenomen, bijna was hij teruggekeerd, doch hij spande zich in en liet zeggen dat hij zelf zou spreken. ‘Onderwijl’ zegt hij, ‘ging ik in de consistorie op drie stoelen liggen voor het vuur. Als ik van houding veranderde, koste het mij veel pijn.... Toen ik echter opstond om mij aan te kleeden, en op 't punt was den preekstoel te beklimmen, scheen de pijn mij te verlaten. Mijn oogen waren verduisterd, mijn hoofd duizelde, ik ademde moeielijk, ik vatte de kanten van den preekstoel en keek smartelijk rond, niet wetende wat mij gebeuren zou. De krisis kwam. Op | |
[pagina 172]
| |
dit oogenblik brak een koud zweet, kil als de hand des doods, over mijn geheele lichaam uit, en stond in groote droppels op mijn voorhoofd en handen. Van dat oogenblik scheen ik versterkt te worden.’ Hij sprak meer dan een uur, met meer wijding dan ooit. Na den dienst wandelde hij naar huis, doch kon niets eten of drinken. Toch preekte hij des avonds nog voor een volle schoolzaal, en stond den volgenden morgen voor den dag op, om met ‘vernieuwde kracht’ voort te zetten wat hij als zijn plicht beschouwde. Deze wonderbaar energieke man was van meening en predikte dit ook, dat de ziekte een zonde is, en dat een geloovig Kristen daaraan niet moest en zelfs niet mocht toegeven. Het zou goed voor ons zijn, als wij allen zoo iets dachten. Kent gij het land Erewhon? Dáár denken allen zoo. En het is goed gezien van den geestigen auteur, die ons dat land beschrijft vol menschen blozende van gezondheid. Nu kom ik aan de verbeelding. Verbeelding is een zeer belangrijk ding, en ook een zeer voortreffelijk ding. Ik zou het heel aangenaam vinden als het mij alleen maar gelukte, u hedenavond een beter begrip te geven van dat jammerlijk miskende en misbruikte woord. De heerschende opinie is dat verbeelding erger is dan de derdedaagsche koorts. Wel! ik geef toe dat het zoo kan zijn, - maar ik kan evengoed volhouden, dat verbeelding beter is dan chinine. Het is waar dat het aantal gevallen, waarin de verbeelding nadeelig werkte op het lichaam tot nog toe groot is - dat deze tenminste het meest bekend zijn. Men zou zes spreekbeurten kunnen vullen met voorbeelden. | |
[pagina 173]
| |
Elk jong medicus weet hoe de studie van verschillende ziekten het lichaam aantast. Hoe men zich verbeelden gaat alle kwalen die men bestudeert, zelf te hebben, en hoe die verbeelding ons werkelijk ziek kan maken. Vooral de studie der hartsgebreken kan zeer duidelijk afwijkingen in den hartslag teweeg brengen. Vaak gebeurt het, ik heb er zelve een voorbeeld van gezien, dat personen die door een hond zijn gebeten, zeer duidelijk de eerste symptomen van hondsdolheid gaan vertoonen, en wel de symptomen die zij kennen en vreezen, terwijl later blijkt, dat van dolheid geen sprake kon zijn. Ferrier verhaalt hoe een patient van hem door die vrees veertien dagen te bed lag, krampen kreeg, bang was voor water en zoo ernstig ziek werd, dat zijn leven in gevaar kwam. Ferrier genas hem, door op een morgen te zeggen dat het geen dolheid zijn kon, daar hij in dat geval al lang gestorven moest zijn. Toen stond de man op en was geheel beter. Doch Ferrier voegt er als zijn stellige overtuiging bij, dat als hij aan het denkbeeld van den lijder had toegegeven, deze aan hydrophobie zou bezweken zijn. Een Fransch officier werd in den slag van Wagram door een kanonskogel getroffen. Hij voelde een schok en kreeg een impressie, dat hij plotseling een voet lager bij den grond stond. Hij viel neer en bleef liggen, in de stellige overtuiging dat zijn beide beenen onder de knie waren afgeschoten. Den ganschen nacht bleef hij liggen en durfde geen lid te verroeren, want hij begreep dat de minste beweging een doodelijke bloeding kon veroorzaken. Toen den volgenden morgen de ambulance kwam riep hij om hulp - en verzocht angstig hem | |
[pagina 174]
| |
voorzichtig op te tillen daar zijne beide beenen waren afgeschoten. Maar de officier van gezondheid die hem onderzocht begon te lachen en zei: ‘sta maar op, vriend, er mankeert niets aan.’ Toen bleek, dat de kanonskogel onder zijn voeten door was gegaan en een kuil in den grond had geboord, - daarin was de officier een voet diep weggezakt en had op die manier het denkbeeld gekregen dat zijn voeten waren afgeschoten. Hij was geheel ongekwetst. Dit zal u niet onmogelijk schijnen, maar uw ongeloof begint, wanneer ik zeg dat verbeelding, als ze maar sterk genoeg is, werkelijkheid worden kan. De fransche officier zou zeker nooit door verbeelding zijn beenen hebben verloren, maar toch is het mogelijk, iemand bloedt, werkelijk bloedt, uit denkbeeldige wonden. Louise Lateau, de bekende gestigmatiseerde, die elken Vrijdag bloedde uit de kruiswonden, was geen bedriegster. Dit is geconstateerd op wetenscchappelijke, volkomen afdoende wijze. Door zich lang en met alle inspanning de wonden van Jezus voor te stellen, begon zich op overeenkomstige plaatsen van haar eigen lichaam de huid rood te kleuren en kwamen daar bloeddroppels te voorschijn. Later bij de studie van het hypnotisme zijn nog veel dergelijke dingen waargenomen. Voor iemand die de hypnose kent, zijn ze niet vreemd meer. Maar ook vroeger en zonder hypnose zijn zulke waarnemingen gemaakt. Is het feit, dat men vele menschen een flinke diarrhee kan bezorgen door pillen van broodkruim, wanneer men maar zegt dat het een sterk purgatief is, niet van gelijken aard? Een Engelsch dokter, die er een grooten hekel aan | |
[pagina 175]
| |
had de medicijnen, die hij zoo vaak voorschreef, zelf in te nemen, beweert dat hij, in geval van nood de rhabarber eenvoudig op zijn nachttafeltje legde en dan den volgende morgen door de illusie terdege de werking ondervond. Waarschijnlijk maakt ge bij uzelven opmerking dat zoo iets bij u niet zou gelukken. Misschien bij enkele, zeer gevoelige of nerveuse personen, denkt ge. Ik beweer dat iets dergelijks bij iedereen kan gelukken, wanneer de omstandigheden gunstig zijn. Durand de Gros nam een proef daaromtrent, in een groote ziekenzaal met honderd patienten. Hij gaf allen een goede dosis gewoon suikerwater, bij wijze van drankje. Daarop liet hij plotseling met grooten schrik bekend worden, dat men zich in de apotheek vergist had en dat allen een braakmiddel hadden ingekregen. Niet minder dan 80 van den 100 patienten begonnen te braken, en de overigen werden allen min of meer misselijk. Gelukkig zijn er ook proeven genomen van minder onplezierigen aard. Er is zelfs eenige eeuwen geleden reeds een zeer groote en frappante proef genomen. De proefnemer was een goede bekende voor ons allen. Het was Prins Maurits. Bij het beleg van Breda in 1625 heerschte de scorbut in hevige mate in de belegerde stad. Toen de inwoners op 't punt stonden zich over te geven, zond de prins belofte van ontzet en tevens onfeilbare geneesmiddelen tegen de scorbut. Het waren maar een paar kleine fleschjes en het getal lijders bedroeg honderden. Doch de Prins had gezegd dat drie droppels aan medicyn voldoende waren om een gallon water geneeskracht te geven. Toen togen de geneesheeren aan 't mengen, bij | |
[pagina 176]
| |
emmers werd de prinselijke artsenij uitgedeeld en de lijders verdrongen zich om er een slok van machtig te worden. De uitwerking was verrassend, personen die ziek hadden gelegen, die door geen middel geholpen waren, werden in korten tijd gezond en deden met nieuwen moed hun werk, zich beroemende op hun genezing door de hulp van hunnen Prins. De gezondheidtoestand die ellendig was, verbeterde algemeen. Men heeft hier een duidelijk voorbeeld van genezing door zuiver psychische middelen. En wederom maak ik er u opmerkzaam op, dat het hier een hevige en ernstige ziekte betrof, de scorbut, die men toch niet onder de ingebeelde ziekten rekenen zal. Tenzij men alle ziekten ingebeeld wil noemen, die door inbeelding weer kunnen genezen, - dan kan men altijd gelijk hebben. Ja! over die inbeelding zijn heel wat gekke dingen gezegd Dat komt omdat men met inbeelding iets bedoelt dat er eigenlijk niet is. Le malade imaginaire beteekent iemand die eigenlijk volstrekt niet ziek is. Dit is heelendal onjuist. Iemand die zich verbeeldt niet te kunnen loopen, mist het vermogen om te loopen. Of het gebrek nu in zijn beenen of in zijn hersens zit, of het een lichamelijke of een zielsziekte is - het doet er niet toe, - zoo iemand is ziek. En als men nu zoo'n zieke het vermogen om te loopen teruggeeft, door invloed uit te oefenen op zijn verbeelding en het ziekelijk denkbeeld weg te nemen, is dat dan geen genezing? - Ik verzeker u dat zulk een genezing dikwijls meer moeite en bekwaamheid vereischt dan een met behulp van de apotheek. En weer moet ik er u aan herinneren, dat als wij | |
[pagina 177]
| |
ons iets verbeelden, dat er dan iets werkelijk materieels gebeurt in onze hersenen, iets, dat men zou kunnen zien. En niet alleen in onze hersenen, maar ook in andere deelen van ons lichaam, omdat er een zeer innig verband is tusschen alle organen van ons lichaam. En dat er dus niets ongeloofelijks of wonderbaar in is, als wij ons door enkel inbeelding neusbloedingen, koorts en zulke physieke dingen bezorgen, of als wij door dezelfde oorzaak van jicht of scorbut genezen. Deze macht die de denkbeelden hebben over onzen lichamelijke toestand, noemt men de ideoplastie, - vormkracht der ideeën. - Wie dit begrip ideoplastie erkent, behoeft noch de schouders op te halen, noch mirakel te roepen bij de genezingen door het geloof, door het vertrouwen, of door de verbeelding. Het woord ideoplastie is nieuw, - het begrip bestaat reeds vrij lang. Twee groote physiologen: John Hunter, in Engeland, en Johannes Müller, in Duitschland, hebben het met zooveel woorden omschreven. Honderd jaren geleden schreef Hunter: ‘Er is geen natuurlijke werking in het lichaam, hetzij willekeurig of onwillekeurig, waarop de tegelijk bestaande zielstoestand geen invloed kan uitoefenen.’ En vijftig jaren later zeide Johannes Müller: ‘Het kan als een algemeene waarheid geconstateerd worden, dat een bepaalde toestand van het lichaam, dien men begrijpt dat komen zal, en die met stellig vertrouwen en met vaste overtuiging verwacht wordt, zeer waarschijnlijk zal ontstaan, enkel als gevolg van dat denkbeeld.’ En verder: ‘Het idee dat een gebrek in de structuur van eenig | |
[pagina 178]
| |
deel stellig zal verholpen worden door een of andere handelwijze, verhoogt de organische functie van dat deel.’ Daar staat dus feitelijk, dat wanneer wij een wond hebben en wij doen iets, waarvan wij stellig verwachten dat het de wond zal genezen, dat dan alleen door die verwachting de genezing bevorderd zal kunnen worden. Het is verwonderlijk te zien hoe de Duitsche geleerden van onzen tijd deze woorden van hun grooten physioloog vergeten zijn.
Ik heb u nu aangetoond welke drie toestanden van onze ziel in staat zijn invloed op het lichaam uit te oefenen. Wanneer wij uit deze drie moeten kiezen, met het doel er opzettelijk gebruik van te maken om het zieke lichaam tot herstel te brengen, - dan zal de verbeelding de voorkeur hebben. Het kunstmatig verwekken van emoties van schrik, angst, vrees, is maar bij hooge uitzondering mogelijk en doelmatig. Men verhaald hoe Boerhaave hier in Haarlem de kinderen in het weeshuis van zenuwlijden genas door hen bang te maken. Dr. Crawford, een Amerikaan, had een patiënt, die aan hypochondrie leed en zich verbeeldde dat hij dood was. De dokter zeide: ‘Zeker! de patiënt is zonder twijfel overleden. Wij zullen eens zien wat hem gescheeld heeft.’ Daarop nam hij een groot mes, wette dit op zijn hand en begon de kleeren van den lijder los te maken, alsof hij hem opensnijden wilde. Deze vloog in doodsangst op en liep op een draf weg, roepende: ‘Moord! moord!’ Voor langen tijd bleef zijn hypochondrie weg. Een enkele maal zal zoo iets gelukken. Maar het | |
[pagina 179]
| |
zou een kostbare en onplezierige methode worden als de doktoren jichtlijders b.v. behandelden door hun huis in brand te steken. Evenmin kan men een dame, die haar stem verloren heeft, voorschrijven een spoorwegongeluk te gaan bijwonen; al is het zeer goed mogelijk dat zoo'n evenment haar de spraak terug zou geven. Beter gaat het, de wilskracht van den lijder op te wekken. Men doet dit ook. Ieder medicus zal, waar het noodig is zijn lijders moed inspreken, hen aanmanen zich flink en opgewekt te houden, zich niet te laten neerdrukken door vrees of zwaarmoedigheid. Dit wordt gedaan zoolang geneeskunst wordt uitgeoefend en dikwijls met goed gevolg. Maar het blijft een hulpmiddel, en dikwijls een zeer zwak hulpmiddel. Men kan van weinigen vergen, dat zij een geestkracht hebben als Goethe of Kant, en het zou vreemd opgenomen worden als men zeide tot iemand, die hevige pijn leed: ‘Wil maar! dan is de pijn weg!’ Bovendien, het is juist de ziekte van vele zenuwlijders, dat ze niet kunnen willen. Het eigenaardige ziektebeeld dat de medici hysterie noemen, onstaat voornamelijk door een ziekelijken toestand van den wil. En het klinkt als een bespotting tot zulke menschen te zeggen: ‘als je maar wou, was je al beter.’ Zij begeeren wel beterschap, maar willen kunnen zij niet. Doch het gemakkelijkst kan men werken op de verbeelding der menschen. En ik kan gerust zeggen, dat op die wijze in alle tijden en bij alle volken zieken genezen zijn. Want als iemand geneest door het vast vertrouwen op de werking van een of ander middel, of door het vaste geloof aan de geneeskracht van een persoon, - dan reken ik dat onder de genezingen door verbeel- | |
[pagina 180]
| |
ding. Toch zijn deze dingen niet hetzelfde, want men kan ook door verbeelding genezen, zonder vertrouwen en zonder geloof. Wat het vertrouwen doen kan weet bijna ieder, die wel eens een dokter aan zijn bed heeft zien verschijnen. Waar het vertrouwen ontbreekt, heeft de dokter zijn zaak dikwijls half verloren. En welke wonderen het geloof doen kan, daarvan staan de annalen der menschheid vol. Alle primitieve godsdiensten hadden iets met de geneeskunst te maken, alle priesters waren vroeger, en zijn nog bij primitieve volken, ook medicijnmeesters. Zij genazen door gebed, door aanraking, door bezweringen, door relikieën. En dagelijks hooren wij genezingen door het geloof, in honderd vormen. Nog trekken de vrome bedevaartgangers naar Lourdes, naar Knock's Chapel in Ierland, - nog genezen de Japanners hun ziekten, door papiertjes in te slikken met geneeskrachtige woorden er op en zoowel bij Mohamedanen als bij Christenen worden ziekten bezworen en belezen door spreuken en formulieren. Zelfs amulets worden overal gedragen - en het zou mij niet verwonderen als ook hier onder mijn gehoor enkelen waren, die een stukje metaal, een steentje of misschien wel een aardappel bij zich droegen, als voorbehoedmiddel tegen ziekten.Ga naar voetnoot1) Ik wil volstrekt niet zeggen dat het vast staat, dat al deze genezingen op verbeelding berusten. Ik wil den eerbied voor geen enkelen godsdienst aantasten. Wil iemand beweren, dat deze of gene reliek of heilige bron wer- | |
[pagina 181]
| |
kelijk goddelijke wonderkracht bezit, zoo kan ik daartegen niets inbrengen. Alleen maak ik de opmerking, dat die wonderkracht niet noodig is om de genezing te verklaren, omdat alleen het geloof in die kracht daartoe voldoende is, zooals duizend andere voorbeelden bewijzen.Ga naar voetnoot1) Maar nadrukkelijk moet ik opkomen tegen het domme veroordeel, dat al die eindeloos weer herhaalde feiten voor onwaar durft verklaren, dat alles wil toeschrijven aan misverstand en bedrog, omdat het aan de wonderkracht niet gelooft en de kracht van het geloof niet begrijpt. Zonder twijfel zijn de meeste verhalen van wondergenezingen onjuist of opgesierd. Maar er is een kern van goedheid in alle kwaad en een kern van waarheid in alle leugen, zegt Spencer. En het is zeer gemakkelijk, maar ook zeer aanmatigend en onmenschkundig, al die verhalers rondweg voor bedriegers of bedrogenen uit te maken, omdat hetgeen zij zeggen, niet strookt met onze theoriën. Veel moeielijker, maar veel verstandiger is het, in plaats van alles te loochenen, die kern van waarheid te zoeken, die in zooveel onwaarheden te vinden moet zijn. Reeds Baco heeft begrepen dat het de verbeelding, de imaginatie was, die zulk een geweldigen invloed op het lichaam kon uitoefenen. Het is een onderzoek van groote diepte en waarde, zegt hij, betreffende de verbeelding, hoe en in hoever deze het lichaam kan veranderen van den persoon, die zich iets verbeeldtGa naar voetnoot2). | |
[pagina 182]
| |
Eerst twee eeuwen later is dit onderzoek met wetenschappelijken ernst vervolgd. Mesmer en zijn magnetisme hebben er den stoot aan gegeven. De Mesmeristen meenden dat zij hunne patienten genazen door een geheimzinnige kracht, het dierlijk magnetisme, die van den magnetiseur uitstraalde in het lichaam van den lijderGa naar voetnoot1). De officieele wetenschap wist van zoo'n kracht niets af en noemde Mesmer een kwakzalver. ‘Het is alles verbeelding,’ riep men, ‘daarmee uit!’ Maar ondertusschen genas Mesmer zijn patienten. En de geleerden vergaten te vragen: ‘hoe dan de simpele verbeelding zooveel menschen genezen kon.’ Dit werd wel door enkelen gevraagd. Een tijdgenoot van Mesmer, dr. d'Eslon zeide: ‘Mais enfin! si Mesmer n'avait d'autre secret que celui de faire agir l'imagination pour la santé, n'en aurait il pas toujours un bien merveilleux? Car si la médecine d'imagination était la meilleure, pourquoi ne ferions nous pas la médecine d'imagination?’ Maar naar dit verstandig woord werd niet geluisterd. Men hield de zaak voor vermoord met den dooddoener: inbeelding. Doch de feiten waarvan de geleerden niet weten wilden, bleven niettemin leven en toen de deuren der Parijsche academie voor hen gesloten werden, vielen ze in handen van kwakzalvers, die ze geëxploiteerd en misbruikt hebben tot op dezen dag. En toch werd de macht der imaginatie door de medici zelve meer en meer aangewend. Het geven van niets beteekende artsenijen, als broodpillen en schoon | |
[pagina 183]
| |
water, die alleen door het geloof aan hun groote kracht konden werken, was geen uitzondering en werd in bizondere gevallen zelfs voorgeschreven. In Frankrijk noemt men zulke middelen ‘remèdes de complaisance’, een mijner collega's sprak van een ‘psychisch drankje’. Herhaaldelijk werden de meest treffende voorbeelden van genezing door inbeelding geconstateerd. Sir Humphrey Davie had een patient die aan tongverlamming leed. Om de lichaamstemperatuur te bepalen, legde hij een thermometertje onder de tong. De patient dacht, dat dit een instrument was om zijn verlamming te genezen, - en zeide duidelijk beterschap te bespeuren. De dokter herhaalde deze eenvoudige bewerking eenige malen en de patient genas. Bekend is het, dat een ander medicus een dame, die aan pijn in de zij leed, een pleister voorschreef en haar het recept gaf, zeggende: leg dit nu op de pijnlijke plek. Den volgenden morgen hoorde hij dat de remedie uitstekend geholpen had, doch het bleek dat de patient niet de pleister maar het recept zelf op de zijde had gelegd. De homoeopathische geneeswijze berust, volgens de beste beoordeelaars, op theoriën die volkomen foutief zijn.Ga naar voetnoot1) Dat zij toch zooveel aanhangers had en zooveel dankbare patienten maakte, - kon aan niets anders dan aan de werking der imaginatie toegeschreven worden.Ga naar voetnoot2) Dit was waarschijnlijk heel juist, - maar weer | |
[pagina 184]
| |
maakte men de fout het daarbij te laten. Men noemde het kwakzalverij en liet de feiten ongewaardeerd. Niemand dacht er aan deze kracht, die dan toch zooveel wonderen kon doen, wetenschappelijk te onderzoeken en stelselmatig toe te passeen. ‘Uw theoriën deugen niet!’ riep men tot de volgers van Mesmer en Hahneman, ‘dus kan uw praktijk ook niet deugen.’ - ‘Maar wij maken onze patienten beter.’ - ‘Dat bewijst niets, dat geschiedt door inbeelding, en dat kunnen wij even goed.’ Maar dat konden de medici niet, want het waren dikwijls genezingen, die op de gewone wijze onmogelijk schenen, waarop de mesmeristen en homoeopathen zich vooral beroemden. En ieder weet dat de felste bestrijding noch het magnetisme, noch de homoeopathie heeft kunnen dooden, - omdat daar velen het heil vonden dat de allopathie niet geven kon. Het was verstandiger zeg ik, de kunst af te kijken en met meer kennis en beter begrip toe te passen, dan te loochenen wat ieder leek met eigen oogen zien kon. Zoo verstandig is James Braid geweest, en deze schrandere Engelschman werd daardoor de stichter der wetenschappelijk toegepaste, psychische geneeswijze. Braid wist dat de magnetiseurs hun patienten in een eigenaardigen toestand brachten, dien zij den magnetischen slaap noemden. In plaats van dit te loochenen en voor bedrog te houden, zooals de meesten zijner tijdgenooten het deden, bestudeerde hij de wijze waarop deze slaap werd teweeggebracht en kwam spoedig tot de ontdekking, dat vele personen, door het langdurig staren op één punt, in een soort halfslaap geraken, die Braid hypnose noemde. | |
[pagina 185]
| |
Het is in de meeste gevallen geheel onmogelijk zoo krachtig op de verbeelding van een gewoon wakend mensch te werken, dat hij daardoor alleen van een ziekte zou herstellen. Bij zeer geloovige personen, bij minder beschaafden, bij primitieve volken of bij enkele zeer impressionable menschen zal dat gelukken, - zooals het in vroegere eeuwen bij onze eigen fanatieke voorvaderen gelukte. Maar bij onze nuchtere, reflectieve tijdgenooten gaat het niet, tenzij alles meewerkt om de impressie buitengewoon sterk te maken. Maar nu bleek, dat de hypnose een toestand is, die zich hoofdzakelijk kenmerkt door een groote gevoeligheid voor impressies. Dat de verbeelding, die in ons gewoon wakend bestaan zoo geheel door het reflectieve, het redeneerende wordt verdrongen, in hypnose weder geheel overheerschend wordt, zoodat zij een zeer groote macht krijgt over den moreelen en physieken mensch. Al wist men, dat het geloof den mensch genezen kon, - wat hielp dat in de praktijk, zoolang het spreekwoordelijk vaststond, dat men den mensch het geloof niet geven kan? Maar ziet! - dit spreekwoord bleek onjuist, in hypnose kan men den mensch het geloof wèl geven. Zeg iemand in hypnose, dat hij zich niet verroeren kan, dat hij koude of warmte voelt, dat hij beter zal worden of vroolijk zal zijn - hij gelooft u, gelooft u op uw woord en zijn verbeeldingskracht is dan zoo groot, dat zijn lichamelijke toestand er door veranderd wordt, voor zoover dat mogelijk is. Zeg hem b.v. dat hij misselijk is, hij gelooft u, en voelt terstond de misselijkheid, maar dat gevoel wordt zoo sterk, dat zijn lichaam er den | |
[pagina 186]
| |
invloed van ondervindt en dat gij hem binnen korten tijd zult zien braken. Braid bracht zijn patienten in hypnose, - lijders aan allerhande ziekten: jicht, neuralgien, epilepsie, verlammingen, oorziekten en nog veel andere kwalen. En tot zijn verbazing zag hij velen van hen genezen. Hoe dit toeging, doorgrondde hij niet recht, - maar hij schreef het toe aan de verwachting der lijders, dat deze slaap hen genezen zou. Hij sprak niet tot de gehypnotiseerden en drong hen dus het geloof aan hun genezing niet op. Dat zij toch het heilzame effect ondervonden kan men zoo verklaren: de verwachting, die hij in wakenden toestand bij hen opwekte, kreeg gedurende de hypnose macht over hun lichaam. Wat Braid begon, werd door enkele personen voortgezet. Hiervan noem ik dr. Liébeault te Nancy, en dr. Hack Tuke te Londen. Liébeault heeft nu reeds sinds twintig jaren de hypnose toegepast op veel grooter schaal en met meer succes dan Braid. Hij had begrepen, dat het er op aan kwam den lijder gedurende de hypnose door toespraak en gebaren het denkbeeld der genezing krachtig op te dringen. Hij gaf den lijder de heilzame imaginatiën op 't oogenblik, dat deze bij uitstek geschikt was om ze aan te nemen en ze zóó sterk te voelen dat het lichaam er door veranderd werd. Hij smeedde het ijzer terwijl het heet was. Bovendien bracht zijn langdurige oefening hem tot de veiligste en gemakkelijkste methode om de hypnose tot stand te brengen. De bekende Engelsche krankzinnigen-arts Hack Tuke heeft in een voortreffelijk boek ‘the influence of the Mind upon the Body’ al wat tot nog toe | |
[pagina 187]
| |
in vage onsamenhangende denkbeelden verspreid was, tot een vast systeem bijeengebracht. Wel heeft Liébault reeds voor vele jaren een boek uitgegeven over de hypnose, doch Hack Tuke gaf het eerst een algemeen systeem, een standaardwerk voor deze nieuwe wetenschap. Het opdringen van denkbeelden aan een persoon, door woorden of aanwijzingen, hebben de Franschen suggestie genoemd. De wijze waarop Liébeault zijn patiënten genas, heet de suggestieve methode, en de school die hij te Nancy gesticht heeft, de suggestionistische school. Prof. Bernheim, hoogleeraar aan de Universiteit te Nancy, heeft Liébeault's geneeswijze bestudeerd, zelf in praktijk gebracht en in zijn boeiend boek over de suggestie op heldere wijze beschrevenGa naar voetnoot1). Men moet dus dit wel onderscheiden: de psychische geneeswijze door Hack Tuke in schema gebracht, is het genezen van ziekten door tusschenkomst van de ziel van den lijder. De suggestie is een onderdeel, - hoewel verreweg het belangrijkste - van die geneeswijze, het is het influenceeren van de verbeelding, het krachtig opdringen van heilzame denkbeelden. De hypnose eindelijk is wederom een hulpmiddel voor de suggestie, het is de toestand waarin men den lijder brengen moet, om de suggestie vat te doen krijgen op zijn ziel en zijn lichaam. Men kan ook wel suggereeren zonder hypnose. Het begrip suggestie is veelomvattend. Als ik tegen iemand zeg: ‘vind ge het hier niet warm? zet een raam open!’ | |
[pagina 188]
| |
dan is dat reeds een suggestie. Hij zal plotseling de warmte voelen, die hij te voren zoo niet opmerkte. Men kan ook eenvoudige lichamelijke verrichtingen en gevoelens suggereeren, door woorden, door een aanduiding, door een gebaar. Als men bijvoorbeeld nadrukkelijk zegt: ‘Gij moet slikken! Let maar op, gij zult een slikbeweging maken, gij zult slikken!’ - dan zullen weinig menschen het eenige minuten uithouden zonder te slikken. Of dit: - ‘Gij hebt jeuk aan uw rechteroor! - gij moet er even aankomen, gij kunt het niet laten!’ dan zullen ook velen die suggestie niet weerstaan. Zeer bekend is het, hoe men geeuwen kan suggereeren, eenvoudig door het vóór te doen. Als ik het goed voordeed, zou ik wellicht deze geheele geachte vergadering aan het geeuwen kunnen brengen. Ik zal de proef niet nemen, want het is geen plezierig gezicht voor een spreker. Maar veel sterker werkt de suggestie in hypnose. Men kan een gehypnotiseerde suggereeren dat hij honger heeft, dorst heeft, pijn voelt of niet voelt, dat hij vroolijk is of neerslachtig. Is de hypnose diep, dan wordt elk denkbeeld terstond aangenomen, hoe onwaarschijnlijk ook en zelfs de minste wenk wordt begrepen en opgevolgd. Men behoeft soms een pijnlijk deel maar even aan te raken en de patient begrijpt uw bedoeling en voelt de pijn verminderen. Bovendien - en dit is van groot belang voor de kwestie der genezing, - de suggesties hebben veel meer invloed op het lichaam. Als men een zieke, die b.v. aan gebrek aan eetlust lijdt, zegt dat hij honger heeft, dan voelt hij niet alleen honger, maar hij kan ook voedsel gebruiken en het goed verteren. De maag | |
[pagina 189]
| |
voegt zich naar zijn verbeelding, de objectieve verschijnselen voegen zich naar de subjectieve. Zoo kan men den bloedsomloop, de klierafscheiding, de functie der ingewanden naar willekeur wijzigen. En, wat het voornaamste is, deze wijzigingen blijven niet alleen gedurende de hypnose bestaan, maar ook daarna. De weggeredeneerde pijn blijft weg, de opgewekte eetlust blijft bestaan, ook als de patient uit zijn halfslaap ontwaakt, - de eerste maal slechts zelden voor altijd, - maar korter of langer naarmate de hypnose lichter of dieper is geweest. Herhaalt men echter de suggestie zoodra het ziekelijk verschijnsel terugkeert, dan gelukt het in vele gevallen, de ziekte voor langer en langer tijd en eindelijk voor goed te doen verdwijnen. Dit hangt geheel af van den aard der ziekte, van haar duur, en van de vatbaarheid voor suggestie. Deze vatbaarheid gaat meestal, doch niet altijd, gelijk op met de diepte der hypnose. Sommige patienten kunnen ook in den lichtsten vorm van hypnose met uitstekend gevolg gesuggereerd worden. Nu wenscht ge, geachte Hoorders, wellicht iets uitvoeriger te weten hoe dat hypnotiseeren toegaat en hoe die hypnotische toestand eigenlijk is. Wanneer gij beschrijvingen der hypnose leest door verschillende onderzoekers, dan vindt ge zoovéél onderscheid, dat gij niet kunt gelooven, dat zij allen over dezelfde zaak spreken. En het vreemdste is, dat ieder onderzoeker beweert, dezelfde verschijnselen waarvan anderen niets gemerkt hebben, altijd weder waar te nemen en in dezelfde volgorde. Geen wonder dat men het oneens is en elkander verwijt, niet het rechte gezien te hebben, of niet te kunnen waarnemen, - of - | |
[pagina 190]
| |
wat het ergste is, - de menschen voor den gek houden. De oorzaak hiervan is, dat de hypnotische toestand een zeer subtiele, zeer teedere toestand is. Zooals ik reeds zeide, is haar voornaamste kenmerk de vatbaarheid voor indrukken. Ze is als de weekste was, elke aanraking verandert haar gedaante, ze geeft mee aan elken druk, voegt zich in elken vorm. De een neemt haar op met een tang en zegt, dat ze plat is, de ander met een lepel en zegt, dat ze bol is. Om een voorbeeld te noemen: Wanneer men iemand uit de hypnose wil doen ontwaken, blaast men hem gewoonlijk even op de oogen. Doch dit is niet noodig. Wanneer ik een gehypnotiseerde den vinger op den neus leg en daarbij zeg: ‘als ik uw neus aanraak, zult gij wakker worden!’ dan ontwaakt hij evengoed. En in 't vervolg behoef ik den patient als hij slaapt, maar even den neus aan te raken om hem te doen ontwaken. Dit denkbeeld zit er dan voor goed in. En een ander patient, die deze wijze van wakker maken ééns gezien heeft, neemt het begrip over en ontwaakt door dezelfde aanraking uit de hypnose. Als ik nu slecht observeerde, zou ik de hypnose gaan beschrijven, als een toestand waaruit men ontwaakt door aanraking van den neus. Maar ik had evengoed het trekken aan een oor, of het uitspreken van een bepaald woord of één uit duizend andere teekens kunnen kiezen. En wanneer men nu niet let op de beteekenis van dergelijke suggesties, dan kan men zonder het te bemerken, door toeval of vooropgestelde meeningen, een geheel kunstmatig, fantastisch beeld van den hypnotischen toestand krijgen, dat zich steeds herhaalt, omdat de patienten elkander navolgen en omdat men op dezelfde wijze blijft onderzoeken, - | |
[pagina 191]
| |
doch dat niemand anders, die op eigen gelegenheid onderzoekt, weer terug vindt. Gij zult inzien, hoe uiterst geschikt deze weekheid, deze gedweeheid van den gehypnotiseerde is, om den onderzoeker in de war te brengen. Het is dezelfde soort moeielijkheid, die de chemicus ondervindt, als hij fluor wil onderzoeken, het element, dat zich met alle andere stoffen, ook met glas, verbindt en dat hij nergens in bewaren, nergens mee aanvatten kan. Want men kan een psychologischen toestand niet actief onderzoeken zonder woorden, vragen of gebaren. En ìeder woord, iedere vraag, ieder gebaar is eene suggestie. Zoo is het een zeer verspreide meening, dat de hypnose gevoelloos maakt, dat men gehypnotiseerden kan knijpen, met spelden kan prikken, zonder dat ze er iets van voelen. Om dit te onderzoeken, knijpt men den patient flink en vraagt er bij: ‘Voelt ge pijn?’ Uit den toon alleen van uw vraag kan nu de patient reeds opmaken, dat het uw verwachting is, dat hij geen pijn zal voelen, - en meestal antwoordt hij: ‘neen!’ Maar vraag het eens anders, op deze wijze bijvoorbeeld: ‘Dit voelt ge heel goed, niet waar? dit doet pijn?’ dan roept hij: ‘ja! au!’ Zoo meent men ook, dat de gehypnotiseerde alleen hoort wat de hypnotiseur tegen hem zegt, dat hij zoogenaamd alleen in verbinding is met dengene, die hem gehypnotiseerd heeft. Dit is stellig niet waar, - tenzij men den patient uitdrukkelijk gevraagd heeft: ‘hoort ge nog iets anders, dan mijn stem?’ Die vraag is dikwijls voldoende om hem te doen begrijpen, dat hij niets anders moet hooren. Doet men die vraag niet, dan antwoordt hij ieder ander die hem aanspreekt. Ik heb | |
[pagina 192]
| |
dat herhaalde malen waargenomen. Gij kunt hieruit tevens opmaken dat de gehypnotiseerde verbazend scherp opmerkt, en uw bedoelingen begrijpt, vóór gij weet dat gij ze hebt uitgesproken. Het is niet mogelijk de suggestie buiten spel te houden - en een geheel zuiveren toestand van hypnose te krijgen. En wel om de volgende reden: ieder die zich laat hypnotiseeren, heeft reeds door hetgeen hij hoorde of zag, zekere verwachtingen van hetgeen met hem gebeuren moet, en hetgeen hij ondervinden zal. Al die verwachtingen werken als suggesties. Meent iemand, dat hij er zenuwachtig van worden zal, en het gelukt u niet hem van dat idee af te brengen, dan zal hij er werkelijk zenuwachtig door worden. Daarom doen de vreemde, schrikwekkende geruchten, die er omtrent het hypnotisme verspreid worden, zooveel kwaad - en daarom is het ook noodig, eer men iemand in hypnose brengt, hem gerust te stellen en tot kalmte te brengen. Niets is daar beter voor, dan het zien van anderen die gehypnotiseerd worden. Als men een aantal anderen achtereen zoo gemakkelijk en rustig heeft zien inslapen en verkwikt weer wakker worden, dan zijn alle schadelijke suggestiën meestal geweken. Wanneer men hypnose kon hebben zonder suggestie, dan zou er waarschijnlijk niet veel anders overblijven dan slaap, gewone natuurlijke slaap, zooals we die elken nacht genieten. Bernheim beweert dat hypnose en physiologische slaap volkomen identiek zijn, en dat men alles wat men in hypnose doet, ook in den gewonen slaap kan gedaan krijgen. Zeker zijn de twee toestanden zusje en broertje. Men noemt den slaap hypnose, wanneer hij kunstmatig wordt te weeg gebracht. | |
[pagina 193]
| |
Dit in slaap maken, - het hypnotiseeren - is zeer eenvoudig. Men laat den patient eenigen tijd staren, hetzij op een of ander voorwerp, hetzij in de oogen van den hypnotiseur. Spoedig gaat het schemeren voor de oogen, de patient ziet alles zwart, de oogleden worden zwaar, en kunnen na eenigen tijd, meestal na eenige minuten, moeielijk meer open gehouden worden. Het is daartoe noodzakelijk dat de patient, wetende dat het om zijn genezing te doen is, zich geheel overlaat, geheel passief en willoos blijft, en tracht toe te geven aan de woorden en wenken van dengeen die hem behandelt. Deze laatste moet nu aanhoudend door zachte toespraak den slaap leiden, - en den patient met geduld en tact feitelijk leeren hoe hij in slaap moet komen. Het staren op één punt heeft naar mijne meening geen karakteristieke beteekenis. Het is een hulpmiddel en werkt voornamelijk psychisch. De duitsche geleerden Heidenhain en Kaan hebben er theorien op gebouwd, die onmogelijk de zeer ingewikkelde gebeurtenissen bij het in slaap gaan kunnen verklaren. Ik geloof dat het duister worden voor de oogen, dat door de vermoeienis van de netvlies-elementen ontstaat, de verwachting dat men zal gaan slapen versterkt. Als de patient alles zwart begint te zien, meent hij dat de slaap komt en sluit de oogen.Ga naar voetnoot1) Ik durf dit daarom zoo stellig verzekeren omdat het zoo vaak gelukt personen te doen inslapen, zonder eenige voorbereiding, zonder staren of andere kunstgrepen, maar | |
[pagina 194]
| |
alleen door een krachtige suggestie: ‘sluit de oogen! - nu slaap je!’ - Vooral bij kinderen wordt zoo'n bevel dikwijls terstond opgevolgd. Ik stel nu dat de persoon gehypnotiseerd wordt met een medisch doel, en dat hij, - wat betrekkelijk zelden gebeurt, misschien eens in twintig gevallen, - bij de eerste proefneming terstond in de diepe normale hypnose komt. Dan slaapt hij oogenschijnlijk den gewonen natuurlijken slaap, - doch in dien slaap blijft hij steeds luisteren naar hetgeen de medicus hem zegt en wanneer hem iets gevraagd wordt geeft hij behoorlijk antwoord. Hij kan een geregeld gesprek voeren, en wanneer men hem er toe uitnoodigt, ook opstaan, wandelen, schrijven, eten en drinken - alles met gesloten oogen.Ga naar voetnoot1) Zijn geest is volkomen willoos,Ga naar voetnoot2) alle initiatief is weg, - wanneer men zijn arm opheft, dan vergeet hij dien weer neer te brengen en houdt hem uren in de aangegeven positie zonder vermoeienis te voelen. Elk woord, dat hem met nadruk gezegd wordt, gelooft hij, elken wenk volgt hij op. Hij vereenzelvigt zich als het ware met dengene die hem toespreekt - en weet met onbegrijpelijk scherpe waarneming diens bedoelingen te raden. Niettegenstaande de oogen vast gesloten zijn kan hij meestal zeer goed onderscheiden of zijn dokter of iemand anders bij hem staat, door het gehoor, het gevoel, den reuk - soms ook ziet hij groote voorwerpen door de gesloten oogleden heen. Laat men den patient nu aan zijn lot over dan slaapt hij eenige uren rustig door en ontwaakt van zelve. Is | |
[pagina 195]
| |
de hypnose diep geweest dan herinnert hij zich niets van het gebeurde. Heeft de medicus eenmaal dezen toestand bij zijn patient verkregen, dan begint de eigenlijke behandeling. Hij spreekt nu tegen iemand wiens vatbaarheid voor indrukken op verbazende wijze is vergroot. Elk zijner woorden maakt een diepe blijvende impressie, en kan ziel en lichaam van den slaper veranderen. Met veel overleg, veel geduld en veel tact moet men nu de verbeelding van den leider door woorden en gebaren opwekken tot heil van zijn lichaam. Men moet de ziekelijke gevoelens bestrijden, den geest aanzetten tot een krachtige inspanning of - wat mij de beste uitdrukking voorkomt, - het verstoorde evenwicht in het organisme herstellen. Men kan daarbij niet schematisch te werk gaan. Men moet niet alleen een juiste diagnose der kwaal hebben gemaakt, zoo kompleet mogelijk alle subjectieve symptomen hebben genoteerd, maar het karakter en de begrippen van den lijder eenigszins kennen. Want men spreekt altijd tegen een denkend individu met individueele bizonderheden. En men moet feitelijk overtuigen, door kracht van woorden overtuigen. Ieder moet anders aangepakt worden, - want de patient moet u niet alleen gelooven, maar ook begrijpen. Gewoonlijk komt men door manipulaties de suggestie te hulp, men legt de hand op het zieke lichaamsdeel. Daardoor houdt men de aandacht van den lijder op dat deel gevestigd en maakt het hem zoodoende gemakkelijker de verlichting der ziekelijke gevoelens, het verminderen van de pijn, van de zwakte, van de kramp waar te nemen. Ik ben er zeker van, dat gij nog altijd niet begrijpt | |
[pagina 196]
| |
hoe men op die wijze, door toespraak en handoplegging, lichamelijke dingen als pijnen, kramptoestanden, verlammingen kan verbeteren. Werkelijk is de toedracht der zaak ook alles behalve eenvoudig. En om u zelfs het weinigje, dat ik er van meen te begrijpen, duidelijk te maken heb ik meer tijd noodig, dan mij heden gegeven is. Met enkele woorden en zeer schematisch zal ik trachten u een oppervlakkig denkbeeld van mijn opvatting te geven. Het menschelijk organisme is een samenstel, dat eenigszins te vergelijken is met een republiek of een leger. Ons intellect, ons bewust, wakend denkvermogen is de senaat van de republiek, de generale staf van het leger. Daar wordt overwogen, beredeneerd, daar worden berichten ontvangen, besluiten genomen, bevelen uitgedeeld. Onze spieren, onze ingewanden zijn burgers van den staat, de soldaten van het leger. Maar zoomin als een generaal zijn bevelen aan een gewoon soldaat geeft, zoomin staat ons intellect in direct verband met spieren en ingewanden. Een goede organisatie is alleen mogelijk door het bestaan van een aantal tusschenrangen, die allen wel indirect van het hoofdbestuur afhangen maar zelfstandig genoeg zijn, om een kort bevel in alle bizonderheden ten uitvoer te brengen. Het hoofdbestuur geeft alleen de groote aanwijzingen, de ondergeschikten, ieder naar zijn rang, werken die uit. Evenzoo worden alle berichten van buiten niet direct aan den staf medegedeeld, - maar wanneer zij niet zeer belangrijk zijn, weten ook de lagere officieren welk antwoord, welke handeling er op volgen moet, zonder dat zij er de legerhoofden in moeien. Zoo gaat het ook in ons lichaam. En een een- | |
[pagina 197]
| |
voudig schema van de anatomie van ons zenuwstelsel is daarvan een duidelijke illustratie. In de hersenschors is zonder twijfel de zetel van het hoofdbestuur. Nu, geene enkele zenuwvezel gaat direct door van de hersenschors naar de spiervezels, of van de zintuigen naar de hersenschors. Er zijn overal tusschenstations, de gangliencellen. Die bevinden zich in de midden-hersenen, in 't halsmerg, 't ruggemerg, tot zelfs in hart en darmen. Die stations zijn allen van de hersens afhankelijk, maar hebben ook een zekere zelfstandigheid. De noodzakelijkheid van zulk een organisatie is voor ons lichaam even groot als voor een staat of een leger. Wij kunnen ons hoogste bewustzijn, - want er zijn graden van bewustzijn - ons hoogste bewustzijn, dat is: onze aandacht, maar op zeer weinig dingen tegelijk bepalen. En toch doen wij voortdurend allerlei dingen, wij halen adem, wij houden ons in evenwicht, bewegen onze oogen, wij zien, spreken, gesticuleeren, alles tegelijk. Dit zou niet gaan, wanneer niet de ondergeschikte deelen van ons zenuwstelsel zelfstandig hun plicht bleven doen, zonder dat onze aandacht er in gemoeid werd. Voorlezen is een ingewikkelde bezigheid, het oog moet de letterteekens ontcijferen, de keel en de mond moeten er gecompliceerde klanken van maken. Toch kunnen wij bladzijden achtereen voorlezen met stembuiging en gebaren en klemtoon, zonder dat de generale staf, onze attentie, er zich in 't minst mee bemoeit, wij kunnen onderwijl aan gansch iets anders denken, er volstrekt niet bij zijn, en alles terstond vergeten zijn wat wij gelezen hebben. En verbeeld u, dat wij bij het ademhalen voortdurend moesten kommandeeren: op! neer! - in! uit! - Ge- | |
[pagina 198]
| |
lukkig gaat deze verrichting zelfstandig zijn gang, of wij er om denken of niet, zooals een schildwacht heen en weer blijft loopen voor de tent van den generaal, hetzij deze slaapt of wakker is, zonder dat iemand hem ‘linksom! rechtsom!’ kommandeert. Nu zal het u echter ook duidelijk zijn, dat bij zulk een organisatie de macht van het centraal bestuur over de eenvoudigste, meest ondergeschikte functies vrij gering is. In een goed gedisciplineerd leger breekt een schildwacht zelfs voor den koning zijn consigne niet, - zoo kunnen wij met ons intellect, met onzen bewusten wil de ademhaling maar half, en het streng gedisplineerde hart in 't geheel niet kommandeeren. En wij weten ook hoe slecht het gaat, wanneer het hoofdbestuur zich gaat mengen in zaken, die het aan zijn ondergeschikten moest overlaten. Zoo slecht gaat het bv. oók den pianist die er zich voor een keer op toelegt, zijn attentie te vestigen op elke beweging zijner vingers, en niet op den totaal-indruk van zijn spel, - of den lezer, die op elk woord let, dat hij uitspreekt en niet op de beteekenis van hetgeen hij zegt. Beiden gaan hakkelen en raken in de war. Hoe noodig en voortreffelijk zulk een inrichting nu ook is voor de instandhouding van een lichaam, een leger of een staat, zij geeft ook groote gevaren. Hoe ingewikkelder het raderwerk, des te spoediger een defect. In een land, waar alles over duizend raderen moet gaan, komt niets tot stand. Zoodra er een wanverhouding ontstaat tusschen besturende en uitvoerende macht, zoodra een land te veel bureaucraten, een leger te veel officieren heeft, gaat het er treurig uitzien. Het is een gevolg van den aard onzer moderne sa- | |
[pagina 199]
| |
menleving, dat de zuiver intellectueele krachten veel meer worden geoefend dan het overige van ons wezen. Er is bij de meesten onzer te veel administratie, te weinig uitvoerende macht. Heel dikwijls ontstaat daardoor een wanverhouding, waarbij het eigenlijk gezegde lichaam schade lijdt. De macht van onzen geest over ons lichaam wordt daardoor belemmerd, soms bijna vernietigd. Allerlei kwalen, zoo niet bij ons, dan bij onze kinderen, zijn daarvan het gevolg. Men versta mij wel, daaruit volgt niet, dat groote denkers, wijsgeeren, meestal ongezond zijn. Integendeel. Maar groote denkers zijn meestal bizondere menschen en ook verstandige menschen, die het evenwicht in hun organisme weten te bewaren, die begrijpen, dat men niet alleen zijn geest maar ook zijn lichaam moet kunnen beheerschen. Het voorbeeld van Goethe en Kant, die die zich opzettelijk toelegden op het onderdrukken van hunne kwalen door den wil, is duidelijk genoeg. Het type van zulke eenzijdige en gevaarlijke zielsinspanning vindt men veel meer onder mannen van zaken, die zoogenaamd opgaan in hun vak, of onder hen, die worstelen om naam te maken, of veel geld te verdienen. Bij hen wordt het gemakkelijkst de harmonie tusschen ziel en lichaam verstoord en het weerstandsvermogen tegen allerlei kwalen verzwakt. Doch bovendien zijn wij allen, door den bouw van ons lichaam, wanneer wij ons niet buitengewoon geoefend hebben, onmachtig, alleen door de kracht van het intellect, physieke kwalen te bestrijden. Daarvoor is te veel administratie, te veel bureaucratie in onze staatsregeling. Maar gij weet wat de Romeinen deden als de republiek in groot gevaar was. Zij benoemden een dictator. | |
[pagina 200]
| |
En inderdaad speelt de medicus, die een patiënt in hypnose brengt, ongeveer dezelfde rol als Napoleon, toen hij het Directoire uit elkaar joeg. Om het rechtuit te zeggen, - want met zulke halfjuiste uitdrukkingen moet men voorzichtig zijn, - een slapend mensch denkt weinig, en redeneert weinig. Al wat er in zijn lichaam gebeurt, gaat buiten zijn intellect, buiten zijn aandacht om. Zijn functies noemen wij automatisch. Ook als wij wij waken, gebeurt er veel min of meer automatisch in ons, zooals ik zooeven aantoonde. Ademhalen, hoesten, gesticuleeren enz. Doch een slaper is geheel automaat. Gewoonlijk krijgt een slaper geen indrukken van buiten. Maar als hij ze krijgt, dan is het begrijpelijk, dat ze veel krachtiger werken op zijn eenvoudigste lichaamsverrichtingen. Het gedachtenleven is voor het grootste deel tot rust gebracht, uitgelicht uit den keten, ‘ausgeschaltet.’ De groote omweg door de ingewikkelde psychische wegen, behoeft niet gemaakt te wordenGa naar voetnoot1). Er is geen controle, geen overweging, geen tegenbevel mogelijk. De impressies werken direct op zenuwelementen van lager orde en hebben daardoor invloed op organen, die gewoonlijk buiten het bereik van de eigen wilskracht liggen. Op het hart, op de nieren, op den bloedsomloop enz. Zoo geschiedt het bij de hypnotische suggestie. Men leert den patiënt slapen en doorslapen, terwijl hij zintuigelijke indrukken krijgt. Die indrukken doen voor hem, wat hij door den bouw van zijn zenuwstelsel onmogelijk zelf kan doen. | |
[pagina 201]
| |
Dat een gehypnotiseerde geheel automaat is, blijkt o.a. daaruit, dat als men zijne hand in regelmatige beweging brengt, deze beweging van zelve blijft aanhouden, al ware het uren achtereen. Het centraal-bestuur weet het niet, er komt geen tegenbevel, en de hand blijft heen en weer gaan, onvermoeid, in bekrompen plichtsbetrachting. Voor den medicus is dit een der middelen om de diepte van den slaap te bepalen. Met opzet zeide ik dat een slaper weinig denkt. Maar al is het weinig, hij blijft toch altijd, ook in den diepsten slaap, denken. Heb ik u niet gezegd, dat men een geregeld gesprek met hem kan voeren en dat hij altijd passende antwoorden geeft, ook in den diepsten slaap? Wat meer is, de slaper neemt uiterst scherp waar, is handig en voorzichtig, veel vlugger van begrip dan in wakenden toestand, gevat en schrander, als het er op aankomt de hem opgedrongen denkbeelden vol te houden. Zoo kan ik sommigen mijner patiënten in hypnose het denkbeeld opdringen, dat zij somnambule zijn, in den populairen zin, dat zij dus kwalen kunnen ontdekken, de toekomst kunnen voorspellen, door muren heenzien, enz. Zij spelen dan hun rol met groote natuurlijkheid. Zij beschrijven bijvoorbeeld op mijn verzoek een aangrenzende kamer, waarin zij nooit geweest zijn, afsof zij door den wand heenzagen. Dergelijke beschrijvingen komen niet uit, zijn dikwijls glad mis. Er wordt blijkbaar naar geraden of gefantaseerd. Maar deze fantasieën zijn zoo levendig, dit raden gaat met zooveel overleg, en wordt zoo beslist uitgesproken, - dat men zonder goede controle in de war zou raken en meenen dat er werkelijk clairvoyance in 't spel is. | |
[pagina 202]
| |
Men kan uit zulke proefnemingen afleiden, wat men van de meeste verhalen omtrent clairvoyance te denken heeft. Van opzettelijk bedrog is geen kwestie, - de slapende verplaatst zich geheel in de hem opgedragen rol, hij spreekt met volle overtuiging, en houdt zijn fantasieën voor waar en echt. Doch waarom zou ons dit vermogen van een slapend mensch bevreemden? Wij kennen het allen uit eigen ervaring. Wie ooit eenigszins levendig gedroomd heeft, weet dat hij al slapende beter kan fantaseeren dan in wakenden toestand. Men kan droomen dat men met een ander praat, en van dien ander allerlei onverwachte, snedige antwoorden krijgt. Toch heeft de droomer die antwoorden waarschijnlijk zelf gemaakt en de heele samenspraak gefantaseerd. Door de studie van den slaap, zooals die bij gehypnotiseerden mogelijk is, komt men tot de overtuiging, dat ons gewoon wakend bewustzijn maar een zeer klein deel uitmaakt van ons geheele zieleleven. Maar zeer enkele gedachten, zeer weinige daden zijn ons op een bepaald oogenblik bewust, het meeste wat er in ons gebeurt verkeert in de groote sfeer van het half-bewuste of geheel onbewuste. In geleidelijke overgangen sluiten deze toestanden aan elkaar. Scherpe grenzen zijn er niet, - evenmin als tusschen slapen en waken. Hoe dieper men slaapt des te meer komt het onbewuste in ons te voorschijn. Door de hypnose is het mogelijk, de eigenschappen van dit onbewuste te bestudeeren en tot voordeel van den mensch aan te wenden. Dit onbewuste in ons vormt feitelijk een geheel ander mensch, een geheel ander ik. Iemand in hypnose is een geheel andere persoonlijkheid dan hetzelfde individu | |
[pagina 203]
| |
wakend. Sommige eigenschappen, zooals het redeneerende, beschouwende, logische, zijn geheel verdwenen, andere daarentegen, zooals het fantaseerende, het impressieve, het emotioneele verbazend verhoogd. De herinnering, die men dikwijls als kenmerk van bewustheid beschouwt, is niet verzwakt maar versterkt. Een slapend persoon kan zich alles herinneren wat hem wakend gebeurd is. Ik vraag mijn patienten dikwijls eerst dan hoe zij het gemaakt hebben, wanneer ze goed in slaap zijn. En wat hun in den slaap gebeurt, herinneren zij zich ook. Dat wil zeggen, de herinnering er van blijft, maar onbewust. Als zij ontwaken, meenen ze alles vergeten te zijn. Maar als men ze weer in slaap maakt, kunnen zij zeer goed vertellen, wat hun in een vorigen slaap gebeurd is. Er zijn eenige personen, aan wie ik in hun hypnose den naam van mijn zoon heb verteld. Toen ik hen later, terwijl zij wakker waren, naar dien naam vroeg, beweerden zij niet eens te weten dat ik een zoon had. Doch nauwelijks hebben zij de oogen gesloten, of hun onbewuste ik wist mij zonder weifelen te vertellen hoe de jongen heet. De onbewuste mensch weet dus feitelijk meer dan de bewuste. Doch wanneer men het wil, kan zulk een onbewuste herinnering bewust worden. Dit kan op kommando geschieden. Het onbewuste is een gehoorzame dienaar, die niet tegenspreekt en uw bevelen haast voorkomt. Ik kan tot een slaper zeggen: ‘op een bepaalden tijd na uw ontwaken, zult gij plotseling neiging gevoelen dit of dat te doen, gij zult u niet herinneren dat ik u dat gezegd heb, maar gij zult die neiging krijgen en er aan toegeven.’ Dan zal de slaper ontwaken, zich niets van het gezegde herinneren, maar op het aangegeven uur | |
[pagina 204]
| |
zal de aangewezen neiging zich plotseling doen gevoelen, de persoon zal niet weten hoe hij er aan komt, maar als niets hem verhindert, er aan toegeven. Het onbewuste heeft zijn plicht gedaan, zich schuil gehouden tot de voorgeschreven tijd gekomen was en zich als een invallende gedachte bij het wakende, bewuste leven aangemeld. Ik heb mij op die wijze door een goede kennis famieljaar op een kopje thee laten inviteeren. Gij begrijpt zijn verbazing toen ik hem mededeelde, dat wat hij voor een gelukkige opwelling van beleefdheid had gehouden, niets was als de getrouwe uitvoering van mijn bevel. Deze merkwaardige en gewichtige verschijnselen, die men posthypnotische suggesties noemt, kan ik nu niet verder bespreken, hoe groot de beteekenis van deze en andere dingen die de studie van het onbewuste leert, ook zijn moge. Voor den medicus zijn zij het voornaamste niet. De psychische geneeswijze toch steunt hoofdzakelijk op deze twee eigenschappen van het onbewuste, te voren reeds door mij duidelijk gemaakt: 1e zijn buitengewone vatbaarheid voor impressies, waardoor het onbewuste de ijverige en gehoorzame dienaar wordt, die zonder nadenken, zonder tegenspreken elk bevel opvolgt van hem, die zich als zijn meester gedraagt en 2e zijn macht over het physieke lichaam, waardoor het onbewuste, als een zieltoestand van lager rang dichter staande bij de eenvoudige zoogenaamd vegetatieve levensverschijnselen, invloed heeft op organen, die geheel liggen buiten het bereik van den bewusten wil.
Hieraan nog eene toevoeging, vooral om degenen die | |
[pagina 205]
| |
later zich met eigen oogen van het beweerde willen overtuigen een teleurstelling te besparen. Ik heb voortdurend van een model-hypnose gesproken. Slechts zelden, eens in de tien keeren ongeveer, is de kunstmatige slaap zoo volkomenGa naar voetnoot1). De meeste personen zeggen na gehypnotiseerd te zijn, dat zij niet geslapen hebben. Doch de natuur maakt geen sprongen. Er zijn oneinig veel overgangstoestanden. En zelfs in de lichtste toestanden van hypnose, die de patient zelf niet van wakker zijn onderscheidt, en eenvoudig ‘stil liggen met gesloten oogen’ zou noemen, is het mogelijk heilzamen invloed uit te oefenen. Want ook de genoemde eigenschappen van het onbewuste beginnen niet plotseling, maar sluiten zich geleidelijk bij het bewuste leven aan. Men heeft meer moeite en vooral meer geduld noodig, - doch brengt vaak evenveel tot stand. Bovendien kan men door herhaling en oefening den kunstmatigen slaap dieper en de vatbaarheid voor suggestie grooter maken.
Nu heb ik u nog beloofd, iets te zeggen omtrent de oorzaak van den heftigen strijd, die over dit onderwerp in de wereld der officieele wetenschap thans gestreden wordt.
Toen ik onlangs, voor een belangstellende, een eenvoudige proef nam, om hem te toonen, dat de mystieke kracht, die naar zijne meening door den hypnotiseur op | |
[pagina 206]
| |
den gehypnotiseerde wordt uitgeoefend, slechts schijnbaar is en meestal op suggestie berust, toen liet deze persoon, - geen medicus - zich ontvallen: ‘Jongens, dat is toch jammer!’ Dit is zeer karakteristiek. Als het hypnotisme iets is, dat behoort tot een gewone bekende orde van dingen, dan is ook alle aardigheid er af. En zonder dit eerbiedwaardig genootschap te willen beleedigen, geloof ik toch dat, als de zaak niet zulk een mystiek tintje droeg, ik wellicht niet de eer zou hebben gehad, er u heden een voordracht over te mogen houden. Maar het mystieke is een spijs, die veel heeft van oesters. Zoo dol als de een er op is, zoozeer walgt de ander er van. Best mogelijk dat, als de zoo even genoemde persoon een medicus geweest ware, hij niet zou gezegd hebben: ‘hoe jammer!’ maar: ‘hoe gelukkig!’ Het komt mij voor, dat men de officieele wetenschap van onze eeuw dit groote verwijt maken kan: zij heeft tegenover de mystieke neigingen der groote menigte een even bekrompen afkeer van het mystieke gesteld. Zij is niet sceptisch geweest, naar haar plicht, maar dogmatisch. Ze heeft niet geweifeld, maar geloochend. Ze heeft niet met wijsgeerige gelijkmoedigheid onderzocht, maar met zeer menschelijken hartstocht gehaat. Gij kent Mefisto's hatelijke woorden: ‘Daran erkenn ich den gelehrten Herrn!
Wass ihr nicht tastet, steht euch meilenfern
Wass ihr nicht fasst, das fehlt euch ganz und gar,
Wass ihr nicht rechnet, glaubt ihr, sei nicht wahr,
Wass ihr nicht wägt, hat fur euch kein Gewicht,
Wass ihr nicht münzt, das, meint ihr, gelte nicht.’
| |
[pagina 207]
| |
Gelukkig dat Goethe dit gezegd heeft, - voor wien de druiven toch niet zuur waren. Twee groote bewegingen van onzen tijd hebben geleden onder den ban der dogmatische wetenschap. Het magnetisme en het spiritisme. Zij zijn beiden onderzocht, maar niet grondig, niet onpartijdig. De geleerde die er zich ernstig mee bemoeide, bracht zijn repuratie in gvaar. Braid's ontdekkingen bewijzen, dat in de 50 jaren na Mesmer's optreden het magnetisme niet onderzocht is. Want zonder moeite kon Braid bij zijn eerste pogingen de echtheid der verschijnselen constateeren. En Braid's reputatie heeft er onder geleden. Dit blijkt daaruit dat er ruim dertig jaren moesten voorbijgaan, voordat geleerden van goeden naam zijn werk durfden voortzetten en zijn verdiensten erkennen. En toch, - zoo vast zat het vooroordeel, - Braid had letterlijk al het mystieke aan feiten ontnomen. Bij hem geen sprake van magnetisch fluidum, van persoonlijke kracht van den hypnotiseur, - den fascineerenden blik vervangt hij door het staren op een prozaïsch potloodje. Niets kon tegen zijne proeven worden gezegd, behalve dat ze nieuw en vol onbekende zaken waren. Toch vond hij zooveel tegenstand. Had Braid aan een fluidum geloofd, misschien stond de zaak van het hypnotisme thans nog even slecht als die van het spiritisme. Nu meen ik, dat de wetenschap wel een grooten vijand in het mystieke moet zien, - maar dat het dien vijand niet mag doodzwijgen of negeeren, maar hem moet opzoeken en achterna zitten in alle hoeken. Het is heel flink en verlicht te zeggen, dat men niet aan spoken gelooft, maar nog flinker en verlicht er eens te gaan onderzoeken, waarom zooveel anderen er wel aan geloofd hebben. | |
[pagina 208]
| |
Er is zoo brutaal veel ontkend, dat om den anderen dag de waarheid ons dwingt een of andere ontkenning weer in te slikken. En ik zou geneigd zijn het ons verdiende loon te noemen, als wij op een goeden dag al de uitgespuwde spoken, geesten, waarzeggingen en tweede gezichten weer te slikken kregen. In de psychische geneeswijze, waarvan ik u heden een denkbeeld heb willen geven, is niets mystieks meer overgeblevenGa naar voetnoot1). Het spijt mij voor u, als gij er op gerekend hadt, maar de verschijnselen van hypnose en suggestie hebben het aannemen van onbekende krachten niet noodig om begrepen te worden. Maar ik voeg er uitdrukkelijk bij, dat ik het bestaan van zulke krachten niet ontken. Dat ik het eigenlijke magnetisme, het magnetische fluidum wel buiten beschouwing gelaten, - maar volstrekt niet dood verklaard heb. De hypnotische en suggestieve verschijnselen staan op zichzelf, hebben niets met magnetisme, spiritisme of clairvoyance te maken. Zij hebben bovendien bewezen dat heel veel, wat voor magnetisme, spiritisme of clairvoyance doorging, zelfbedrog en vergissing was. Maar dagelijks wordt mijn overtuiging sterker, dat er vele volkomen onverklaarde dingen overblijven - dat het hoog tijd wordt deze ernstig en onbevooroordeeld te onderzoeken. Deze oudste vijand der psychische geneeswijze, de vrees voor het geheimzinnige, verdwijnt voor het goed begrip der zaak. De beginselen van Hack Tuke, Liébeault, Bernheim, zijn rationeel, zuiver wetenschappelijk. Zoo er nog in de wetenschappelijke wereld personen gevonden worden, | |
[pagina 209]
| |
die er uit vrees voor mysticisme tegen zijn, zoo bewijzen deze hierdoor alleen de zaak niet te kennen. Maar er is een gewichtiger kwestie. Deze betreft de hypnose. Ik heb u reeds gezegd dat de hypnotische toestand iets kameleontisch heeft. Het geschil er over doet denken aan het bekende versje van Staring. Drie reizigers hebben een kameleon ontmoet. De een zag hem in 't gras en beweert dat hij groen was, de tweede zag hem op een steenhoop en zegt dat hij rood was, de derde zag hem tegen de blauwe lucht en houdt vol dat hij blauw was. Terwijl zij hevig twisten komt een vierde met het beestje in zijn zakdoek aandragen. En zie, toen hij den zakdoek openmaakte, zag het dier wit. Zoo beweert nu een groot deel der tegenwoordige geleerden dat de hypnose een ziekelijke toestand is, een kunstmatige zenuwziekte, die slechts bij enkele zeer nerveuze personen kan worden opgewekt, - dat het hypnotiseeren op den duur altijd schadelijk moet zijn en nimmer geneeskrachtige waarde kan hebben. Doch andere houden vol, dat hypnose even onschadelijk is als de gewone slaap, dat de overgroote meerderheid - 95 pCt. - er voor vatbaar is en dat zij een therapeutisch hulpmiddel kan zijn van groote waarde. Het heeft velen uwer misschien verwonderd, dat ik den naam van den grooten franschen geneesheer nog niet genoemd heb, die door velen als den stichter der hypnotische wetenschap wordt beschouwd. Charcot is de eerste geleerde geweest van Europeesche vermaardheid, die Braid's onderzoekingen durfde voortzetten. Zijn gevestigde reputatie hield het uit tegen alle vooroordeel, en onder zijn vlag is het hypnotisme de officieele wetenschap binnengezeild. | |
[pagina 210]
| |
Maar evenwel - aan de zaak der psychische geneeswijze heeft Charcot's onderzoek, hoe geniaal ook, meer kwaad dan goed gedaan. Het is hiermede aldus gesteld: Charcot heeft voornamelijk geëxperimenteerd met zenuwlijderessen, met zoogenaamd hysterische vrouwen. Het lag voor de hand, daaronder de meest vatbare sujetten te zoeken. Men dacht aan de somnambulen, meestal vrouwen met een geëxalteerd zenuwleven, misschien wel aan de Delfische Pythia, aan de Sibyllen. Men wist dat het slaapwandelen, het natuurlijke somnambulisme, meestal bij jonge nerveuze vrouwen voorkwam - en Charcot nam zijn eerste proeven, niet zooals Braid op normale menschen, maar op de grandes-hysteriques, die aan zenuwtoevallen leden, zooals hij er in de Salpétrière te Parijs genoeg vinden kon. Nu zag hij allermerkwaardigste dingen. Hij kreeg bij deze lijderessen, door het hypnotiseeren, toestanden vol vreemde psychologische en physiologische bizonderheden. Hij ontdekte allerlei manieren om hypnose te wijzigen, zooals het drukken op de oogbollen, het wrijven van de kruin van 't hoofd, het blazen op de oogen, het slaan op een gong, het plotseling openen van de gesloten oogen. Hij onderscheidde drie toestanden, den lethargischen, den cataleptischen en den somnambulen-toestand, die ieder door een bepaalde kunstgreep verwekt en verbroken werden. Deze en nog veel andere merkwaardigheden observeerde hij nauwkeurig en maakte er een geheel van, dat hij als het klassieke type van hypnose de officiëele wetenschap aanbood. Charcot had de kameleon heel anders dan Braid gezien. Van genezingen geen sprake, van eenigszins algemeene toepassing evenmin. In plaats daarvan vreemde | |
[pagina 211]
| |
en soms gevaarlijke verschijnselen, die Braid niet noemde, en groote zeldzaamheid van vatbare personen. Dit Charcot'sche beeld der hypnose, - dat ik gerust een schijnbeeld durf noemen, - is door de geheele geleerde wereld aangenomen. En wie voortaan hypnose wilde onderzoeken, zocht naar al de vreemde dingen, die Charcot beschreven had. Vond men die niet, dan sprak men niet van hypnose. En steeds bleef men onder hysterische vrouwen de vatbaarste sujetten zoeken. Hysterie en hypnose beschouwde men als verwante zaken. Het is later genoeg aangetoond - en mijn korte ervaring heeft het mij eveneens geleerd, - dat dit volstrekt niet waar is. Hysterische en nerveuze personen zijn volstrekt niet bizonder gemakkelijk te hypnotiseeren. Integendeel. De hypnose gelukt veel sneller en zekerder bij volkomen gezonde personen met een kalm en goed geëquilibreerd zenuwleven, - bij landbouwers en zeelieden bijvoorbeeld. Zenuwlijderessen zijn dikwijls zeer moeielijk te behandelen. Bij twee patiënten heb ik de ervaring opgedaan dat de vatbaarheid voor hypnose toenam, naarmate het zenuwlijden verdween, en bij weder-instorting weder verminderdeGa naar voetnoot1). Neen, hystericae zijn niet bizonder vatbaar voor hypnose, maar dikwijls wel voor suggestie. En hun zenuwleven is zóó prikkelbaar, zoo gevoelig en zoo slecht in evenwicht, dat de minste suggestie een ontzettenden invloed kan hebben. Vooral het voorbeeld van anderen | |
[pagina 212]
| |
werkt bij hen zeer sterk. Hysterische vrouwen die bij elkaar wonen, nemen elkaars ziekten over. Er zijn epidemiën van zenuwlijden bekend, zooals het bezeten zijn van nonnen, de stuipen op het graf te St. Médard, de St. Vitusdans onder kinderen. De zenuwlijders in de Salpétrière werden gesuggereerd door het voorbeeld der anderen, door de wijze van Charcot's onderzoek en vertoonden allen dezelfde verschijnselen in dezelfde volgorde. Ik heb herhaalde malen de verschillende handgrepen van Charcot bij gehypnotiseerden beproefd, doch als ik de suggestie door woord of voorbeeld vermeed, hadden zij niet het minste effect. Het wrijven van den kruin, het drukken op de oogbollen, al deze dingen hebben geen essentiëele waarde en beteekenen hetzelfde als het aanraken van den neus, waarmee ik mijn patienten doe ontwaken. Men heeft beweerd dat de patienten van Charcot al deze verschijnselen voorwendden, huichelden, simuleerden, - omdat zooveel anderen ze niet te voorschijn konden roepen. Dit is een zeer domme aantijging. Wat zou daar de aardigheid van zijn? Het is het onbewuste dat den onderzoeker deze parten speelt. Charcot en zijn leerlingen en navolgers onderzochten wel de hypnose bij normale personen. Doch zij trachtten de verschijnselen terug te vinden, die zij bij de eerste sujetten gevonden hadden. En wie bij een gehypnotiseerde iets wil vinden, die vindt het ook. Hij suggereert hem zonder het te bemerken. Het spreekt van zelf dat Charcot en Heidenhain, die na hem in Duitschland onderzocht, tot de conclusie kwamen dat de hypnose schadelijk is. Zij zochten naar de bekende hysterische verschijnselen - en brachten | |
[pagina 213]
| |
ze door onbewuste suggestie te weeg, waar ze zich anders nooit vertoond zouden hebben. En men kan even goed een gezond mensch in hypnose ziek maken, als een zieke gezond. En daar zij hoofdzakelijk zenuwlijderessen hypnotiseerden, die, zooals ik zeide, juist dikwijls ongeschikt daarvoor zijn, en bovendien alleen dan van hypnose spraken, als zij de drie klassieke stadiën van Charcot zagen, moest hun de hypnose wel iets zeer zeldzaams en exceptionneels toeschijnen. Doch uit Nancy kwamen spoedig andere berichten. Daar had men Braid's onderzoek nauwgeze'ter gevolgd en was tot dezelfde, tot nog fraaier resultaten dan die van Braid gekomen. Men had er het begrip suggestie leeren kennen en doorzien dat het de suggestie was, waardoor Braid's patienten waren genezen en waardoor Charcot zijn klassieke stadiën teweeg had gebracht. Alleen door suggestie gelukte het Bernheim het door Charcot beschreven beeld der hypnose terug te vinden, - zonder suggestie nooit. Daarmee was bewezen, dat dit type een kunstproduct was. En verder had men in Nancy gevonden, dat de eenvoudigste vorm van hypnose, de kunstmatige slaap bij bijna alle normale menschen was teweeg te brengen. Men had er duizenden in dien slaap gebracht en wanneer men daarbij met tact en voorzichtigheid te werk ging, nimmer eenig nadeelig gevolg waargenomen. Men begrijpt dat dit alles te Parijs niet zoo grif werd aangenomen. De eenvoudige praktikus Liébeault kon niet op tegen Frankrijks grootsten zenuwpatholoog. En zelfs toen de hoogleeraar Bernheim zijn helder en overtuigend boek schreef, verspreidden zich deze nieuwe | |
[pagina 214]
| |
inzichten slechts langzaam. Het gezag van Charcot's naam is zóó groot - en zijn denkbeelden waren reeds zoo algemeen verspreid, dat Bernheim's werk, vooral in 't buitenland, langen tijd ongewaardeerd bleef. Doch in het laatste jaar is er veel veranderd. Andere geleerden van naam: Dr. Liégeois, Dr. Ochorowicz, de doctoren Fontan en Ségard te Toulon kwamen tot resultaten die in hoofdzaak Bernheim's beweringen bevestigden. Aan de Salpétrière, het hospitaal waarvan Charcot het hoofd is, paste Dr. Voisin de hypnose met goed gevolg toe. En ik kan thans aan allen die nog in Charcot's naam het hypnotisme als geneesmiddel bestrijden, mededeelen dat Charcot zelve, in een der laatste zittingen van de Academie het volgende heeft gezegd: indien mijne resultaten omtrent de geneeskrachtige waarde van hypnose en suggestie minder gunstig zijn geweest dan die mijner Collega's, zoo wil ik de eerste zijn om te erkennen, dat dit misschien aan mijn methode heeft gelegenGa naar voetnoot1). Zulk een erkenning is slechts een bewijs te meer dat Charcot werkelijk een groot man is. Ernstig verzet vinden de meeningen van Liébeault en Bernheim dan ook niet meer, ten minste daar niet, waar men het hypnotisme ernstig bestudeert. Alleen houden sommige Parijzenaars vol de hypnose van Liébeault ‘la petite hypnose’ te noemen en die van Char- | |
[pagina 215]
| |
cot, ‘la grande hypnose.’ Nu, zulk een benaming doet weinig ter zake. Alleen zou het juister zijn van normale hypnose en pathologische of hysterische hypnose te spreken. Terwijl thans de suggestieve methode in alle landen ingang begint te vinden, en doctoren uit Italië, Zwitserland, Rusland, Oostenrijk, Engeland en Amerika naar Nancy komen, om naar hun volk over te brengen wat zij daar hebben gezien, zoo is er één land, waarvan de geneeskundigen zich hardnekkig verzetten tegen de toepassing der hypnose in de medische praktijk. Als men in aanmerking neemt dat Frankrijk thans aan 't hoofd dezer beweging staat, en dat ook geleerden maar menschen zijn, die niet altijd hun wetenschap van menschelijke gevoelens, zooals vaderlandschen trots, kunnen vrijhouden, dan zal men wel vermoeden, dat dit land Duitschland heet. Dat Duitschland ook het vaderland is van Goethe, die zoo'n barre strafpreek aan de geleerde heeren richtte, - van Kant, die zoo goed wist wat de geest over het lichaam vermag, - van Johannes Müller, die deze macht zoo precies omschreef, - van von Feuchtersleben, die in zijn Diäthetik der Seele een handleiding gaf voor de kunst, het evenwicht tusschen lichaam en ziel te bewaren en het lichaam gezond te houden door de ziel, - van Schopenhauer, die leerde, dat het de wil was waardoor het gansche menschenlijf gevormd werd, - dit zegt alles voor de moderne Duitsche medici niets. De Duitsche geneeskunde voelt, dat zij door haar chemisch en physisch onderzoek, door haar anatomie, haar studiën der bacteriën, haar vivisectiën, haar chirurgie, de geheele beschaafde wereld is voorgegaan, en is stel- | |
[pagina 216]
| |
lig niet gezind zich van deze richting, waarin ze zooveel lauweren heeft behaald, door anderen te laten afbrengen. En wel 't allerminst door Frankrijk. Zij spot met de hypnotische proefnemingen, noemt het Fransche opwinding en bluf en neemt er geen notitie van. Natuurlijk geeft dit de Franschen aanleiding te zeggen, dat men van de ‘lourdeur germanique’ geen dingen moet vergen, waarbij tact en fijne, subtiele observatie te pas komt. Een jong, Berlijnsch medicus, Dr. Moll, die de suggestieve therapie te Nancy had bestudeerd, heeft den moed gehad, te Berlijn de psychische geneeswijze te verdedigen. Het is hem slecht vergaan. Twee hoogleeraren van grooten naam hebben hem met majesteit terechtgewezen, echter niet op een manier die hunnen naam ten goede zal komen. Daar wij Hollanders onze medische kennis nog steeds hoofdzakelijk uit Duitschland krijgen, worden de daar gemaakte tegenwerpingen ook in ons land het meest gehoord. Ik zal ze daarom hier ten slotte in 't kort bespreken. Vooreerst werd professor Ewald warm, toen men de hypnotische suggestie een geneeskundige behandeling noemde. ‘Das ist keine ärztliche Behandlung,’ zeide hij, ‘denn zu einer ärztlichen Behandlung gehört ja doch ärztliche Kunst und ärztliches Wissen, - und suggeriren kan der dummste Schäferknecht auch.’ Wat dunkt u van dit hoogmoedige argument? - Het mag zoo nuttig zijn als 't wil, maar als 't zoo makkelijk is, dat een ander het óók kan, dan doe ik het niet. Stel u een medicus voor, zeggende tot zijn patient: ‘Ik wil u wel onderzoeken en u precies zeggen wat er | |
[pagina 217]
| |
aan scheelt, maar genezen doe ik u niet, dat is beneden mijn waardigheid. Wees zoo goed, u tot een schaapherders-knecht te wenden.’ Dat de suggestie alles behalve makkelijk en eenvoudig is, weet ieder die er ondervinding van heeft. Maar het staat er thans mee, zooals het vroeger met de massage stond. Er wordt overal gesuggereerd zonder kennis of oordeel, zooals er vroeger overal gemasseerd werd. Doch wat dom werk was in handen van onkundigen, is door Mezger tot een wetenschap verheven, die thans door elk geneesheer wordt bestudeerd. En zou prof. Ewald niet weten, dat ook de chirurgie uit de handen van barbiers en kermisklanten is genomen? En dat een deftig geneesheer uit den tijd van Boerhaave u verontwaardigd de deur zou hebben gewezen, als ge hem gevraagd had een operatie te doen, met denzelfden ambtelijken trots als waarmede de Berlijnsche hoogleeraar het suggereeren verwerpt? Juist de hypnotische behandeling, meer dan eenige andere therapie, moet uitsluitend in handen van geneeskundigen blijven. Want al is de hypnose op zichzelf een even onschadelijke toestand als de slaap, - onhandige, onvoorzichtige of kwaadwillige personen kunnen iemand in hypnose door suggestie allerlei lichamelijk en moreel nadeel toebrengen. Zoo goed als op den verkoop en het gebruik van vergiften, moet er wettelijk toezicht op het hypnotiseeren en suggereeren bestaan.Ga naar voetnoot1) Geschiedt het daarentegen door een vertrouwd deskundige dan is alle vrees volkomen overbodig. Er is | |
[pagina 218]
| |
veel meer gevaar in het gebruik van chloroform, chloral, morfine en andere dergelijke aangewende vergiften, of in de meeste operatiën. En wie uwer maakt zich bezorgd als hij een voorgeschreven artsenij gebruikt, wie uwer onderwerpt zich niet lijdelijk aan een noodig geachte operatie, ook al weet hij dat een kleine vergissing in voorschrift of bereiding van een recept, of een kleine onhandigheid van den operateur schromelijke gevolgen kan hebben? Maar de vrees der meesten is eigenlijk niet anders dan een zekere griezeligheid. Men vindt het akelig zich zoo geheel onder den invloed van iemand anders te stellen. Er komt weer spokenvrees bij. Men stelt zich voor, min of meer betooverd te zullen worden, en die betoovering nooit meer geheel te kunnen kwijtraken. De Duitschers hebben het al weer beneden de menschelijke waardigheid genoemd zich te laten hypnotiseeren. Het zou den mensch vernederen, verdierlijken. De mensch moet zichzelven beheerschen en zich niet door anderen laten beheerschen. Deze soort trots kan ik het best vergelijken bij den trots van iemand, die nooit zijn haren wil laten knippen, zeggende: ‘als ik het zelf niet kan, dan laat ik het ook niet door een ander doen’. Het is zeker hoogst wenschelijk, dat ieder zichzelven beheerscht. Het zou ook zeer wenschelijk zijn als ieder zieke zichzelven door eigen wilskracht wist te genezen. Ik heb er voorbeelden van verhaald, mogelijk is het; zoo goed als het mogelijk is zichzelven een kies te trekken. Wie kans ziet door wils-inspanning zich van pijn en ongemak te bevrijden, heeft geen medicus noodig. Maar als het vernederend was hulp te vragen, | |
[pagina 219]
| |
voor hetgeen wij zelven niet afkunnen - ach! dan waren wij allen al zóó diep gezonken, dat nóg wat dieper niets afdeed. Ik heb u reeds gezegd, dat van een mystieken invloed van mensch op mensch, van een geheimzinnige toovermacht voorloopig geen sprake is. De psychische therapie houdt er geen rekening mee. De invloed waaronder de patient zich stelt, is van gelijke soort, als die van een goed vriend, waarmee ge een poosje zit te praten, - slechts wat sterker. Als het mij gelukt u hedenavond anders te doen denken dan te voren, heb ik u ook gesuggereerd. Vóór een patient zich laat hypnotiseeren zegt hij wat hem scheelt, welke suggestie hij verlangt, - de medicus houdt zich daaraan, - gaat de patient, weg, dan is hij even vrij van allen invloed als te voren Het spreekt vanzelf dat bij kinderen of krankzinnigen de geneesheer met meer autoriteit en geheel naar eigen inzicht moet handelen, al strijdt dit met den wil der patienten. Bovendien zal de dokter ook vooral de wilskracht van den patient versterken, zoodat deze hoe eer hoe beter op eigen beenen kan staan en vreemde suggestie ontberen. Verscheiden malen is het mij reeds gelukt door enkele suggesties, als 't ware door even een handje te helpen, het verbroken evenwicht te herstellen en den patient voor goed weer het beheer over eigen lichaam en ziel terug te geven. Voor goed? - Ziehier een expressie die tegenspraak zou vinden. De twijfel aan den duur der genezingen door suggestie is zeer algemeen. Een Duitsch medicusGa naar voetnoot1) beweert, na eenige proefnemingen tot de conclusie te | |
[pagina 220]
| |
zijn gekomen ‘dass das Grundleiden dauernd niemals durch den Hypnotismus geheilt werden kann.’ Let wel ‘niemals’! Het moet wel een knap man zijn, niet waar? die na eenige maanden onderzoek, uitspraak durft doen voor de eeuwigheid. Het gaat moeielijk zulk een apodictie tegen te spreken, want al zijn mij persoonlijk patienten bekend, die voor 4, 5 maanden genezen zijn, die tot heden gezond bleven en voor wier wederinstorting ik niet bang ben, hoe kan ik iemand zekerheid geven dat hij dezelfde ziekte nooit weer zal krijgen? Maar ik kan wel vragen: is er één medicijn die blijvend geneest? - Geven de meest vertrouwbare specifieke artsenijen, de chinine tegen intermittens, het salicyl tegen gewrichts-rhumatiek, waarborg dat de ziekte nimmer terug zal keeren? Dat men dit bezwaar nu juist tegen deze geneeswijze aanvoert, heeft de volgende redenen: Ten eerste stelt men de suggestie voor als een droom, als iets dat er eigenlijk niet is, iets niet reëels, een zinsbedrog, een begoocheling, die den werkelijken lichaamstoestand onveranderd laat. Ik herhaal dat de feiten het anders leeren. De suggestie heeft invloed op het physieke lichaam, verandert dat en die verandering blijft in de meeste gevallen ook na het ontwaken. Ten tweede stelt men zich ziekte te veel voor als een schadelijke stof, een materia peccans, - en de genezing als een zuivering, die de kwade stof uitdrijft. Dit is meestal onjuist. De meeste ziekten, vooral de slepende, zijn geen stoffen in het lichaam, maar toestanden van het lichaam. Een ziek organisme is een werktuig dat | |
[pagina 221]
| |
in de war is, zonder dat er nu juist altijd vreemde dingen in geraakt zijn. Men kan slepende ziekten eerder beschouwen als slechte gewoonten van het lichaam, die door jarenlang aanhouden tot natuur worden. Hoe langer zij bestaan, des te moeielijker zijn ze af te leeren. En daar de suggestie het meest toegepast wordt bij chronische ziekten, is het geen wonder dat zij dikwijls moet herhaald worden om effect te hebben en dat haar effect vaak weer verloren gaat, als het lichaam aan zichzelven wordt overgelaten. Dit ligt niet aan de geneeswijze maar aan den aard der ziekte. Ingewortelde ziekten kunnen niet dan langzaam en door herhaalde bestrijding genezen. Men kan een organisme niet herscheppen, de natuur niet forceeren, maar wel haar ondersteunen op den goeden weg. Door de suggestie leert men als 't ware de ziekelijke gewoonten af. Men zal bijvoorbeeld een verlamde door krachtige suggestie er toe kunnen brengen een paar minuten te staan. Een volgenden keer gelukt het u, hem een paar schreden te laten doen. Een uur of wat na de hypnose is hij weer ingestort en verlamd als vroeger. Doch men geeft het niet op en herhaalt de suggestie tot hij de kracht tot loopen een ganschen dag bewaart. Nu onderhoudt met dit vermogen zóó lang, tot de nieuwe gewoonte het lichaam goed is ingeprent. Misschien zal de patiënt nog jaren lang af en toe een herhaling der suggestie noodig hebben om niet weer in te storten, - maar zou hij dit niet verkiezen boven altijd verlamd te zijn? Dit geldt voor alle zenuwziekten, waarbij geen organen verwoest of onbruikbaar zijn geworden. En het groote voordeel is, dat men de eigen kracht van het | |
[pagina 222]
| |
organisme, de levensenergie oefent, en geen vreemde stoffen, geen vergiften in het lichaam brengt, die steeds in grooter hoeveelheden noodzakelijk worden voor het leven. Dit heeft zoowel de physische als de psychische methode boven de chemische voor. Ik zou dit alles wederom niet zoo uitdrukkelijk behoeven te herhalen, als dat ongelukkige mystieke tintje er niet was. Niet alleen vindt het publiek de zaak niet zoo aardig meer, als het geen tooveren is, maar men wil ook niet genezen worden zonder tooveren. Ik heb een dame bij mij gehad die sinds dertig jaren stokdoof was, - toen zij na de eerste séance nog niet hooren kon, ging ze verontwaardigd weg en kwam niet meer terug. Als het even langzaam en omslachtig gaat als met drankjes en pillen, met electriseeren, met wrijf- en badkuren, wat hebben wij er dan aan? Helaas! waarde hoorders, ik moet u op dit punt voor de tweede maal teleurstellen. Al lijkt het er misschien een enkele maal wat op, tooveren is het niet. Als gij verwacht hebt van mij te hooren, dat nu toch eindelijk het echte levens-elixir in Nancy verkrijgbaar is gesteld, dan zult ge onvoldaan naar huis gaan. De wereld zal wel oud moeten worden, om de ongeneeslijke ziekten te overleven. Maar ik verzoek u vriendelijk, de meegebrachte lading niet, als Stavoren's weeuwtje, terstond over boord te werpen, omdat het maar koren is en geen goud. Vergeet niet, dat het leven van een geneesheer noodzakelijk vol teleurstellingen is. Dat er geen dag omgaat, waarin hij niet op tergende wijze aan zijne machteloosheid wordt herinnerd. Dat hij dus de waarde van elk middel, dat zijn macht vergroot, veel hooger schat | |
[pagina 223]
| |
dan de menigte, waarvan hij toch altijd zoovelen ongetroost moet laten gaan. En al wordt hem nu ook in deze nieuwe geneesmethode de teleurstelling niet bespaard en niet minder van zijn geduld en kracht gevergd, toch kan hij weer iets meer doen dan te voren. Hij kan trachten te helpen, waar vroeger alle pogingen dwaasheid schenen. Zoo bijvoorbeeld bij beginnende zielsziekten, bij dwangideeën, bij moreele ziekten als dronkenschap, neiging tot diefstal, morfinisme, en al die vreemdsoortige, uiteenloopende afwijkingen van het zenuwleven, waarvoor tot nog toe geen kruid gewassen was. En weder heeft hij een kansje meer, lijden te genezen of ten minste te verlichten, waarbij hij vroeger niet veel anders kon doen dan troost geven of moed inspreken.
De werken die over het hypnotisme en de psycho-therapie geschreven zijn, zouden een flinke bibliotheek kunnen vullen. Ik verzoek u op dat feit een groot gedeelte der schuld te schuiven, - zoo ik u heden niet heb kunnen geven wat uw verlangen was. Ik heb veel moeten overslaan, en wat ik noemde, zeer vluchtig moeten bespreken. Naar de vragen en opmerkingen die ik dagelijks te hooren krijg, heb ik dit overzicht ingericht. Duidt het mij niet ten kwade, dat ik partij heb gekozen in den wetenschappelijken strijd. Ik geloof niet dat gij mij ooit verwijten zult, u in een geslagen leger te hebben gebracht. Er zijn teekenen van overwinning, die tot een keuze dwingen. |
|