| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
Een net gemenbeleerde tuinkamer in het huis van Dr. Willem P. Trombone, de tuindeuren staan open; op de tafel bouquetten, theeblad, waarbij Eudia zit, de heer Trombone zit tegenover haar in ‘de Roeper’ te lezen. Eudia leest een boek.
Ik kan mij niet begrijpen papa, hoe u die verzen van Neanias zoo onzinnig en onmogelijk vindt. Ik heb er wel enkelen ontmoet die ik niet begreep, maar sommigen vind ik daarentegen zoo mooi, zoo treffend, zoo...
Mijn lieve Eudia! in zaken, de kunst betreffende, is het oordeel eener vrouw weinig te vertrouwen. Een vrouw luistert veel te veel naar de oogenblikkelijke inspraak van het hart, een vrouw is te veel hart, zou ik mij willen uitdrukken, om juist te kunnen oordeelen. Zij voelt alleen, maar oordeelt niet. Wanneer een kunstproduct nog volstrekt niet aan de eischen der kunst voldoet, vindt een vrouw al reden het te prijzen, als er maar iets in
| |
| |
voorkomt dat zij op zichzelven kan toepassen. Een moeder die een kind verloren heeft, vindt een versje prachtig waarin een dergelijk verlies bezongen wordt, al is de uitwerking nog zoo armzalig. Jij, mijn lieve kind, zult op jou leeftijd wellicht alles bewonderen, waarin op eenigzins gemoedelijke wijze, laat ik zeggen over liefde gesproken wordt....
O hemel neen! daarin zou u....
Sst! Eudia laat me uitspreken. Wij mannen daarentegen en vooral wij mannen van de kunst, jarenlang in de kritiek geoefend en doorkneed, weten ons beter van dergelijke subjectiviteiten, als ik het zoo noemen mag, vrij te houden. Wij beoordeelen alles objectief, om de zaak zelve, - onverschillig wie haar behandelt en in welken toestand wij haar waarnemen. Al bevatten die verzen van Neanias nog zooveel, dat mij persoonlijk raakte, al wekten zij nog zooveel aandoeningen, dan zou de kritische stem in mij zich nog luider verheffen en zeggen: Het zijn prullen! het is wartaal!
En zoo heb ik mij ook verplicht gezien ze te beoordeelen - zooals je uit de ‘Roeper’ wel bemerkt hebt.
Ach ja, u heeft dien armen ‘knaap’ duchtig uitgeveegd. Hij zal geen pen meer op 't papier durven zetten.
O! dat is wel eens zeer goed voor zulke jeugdige overmoedige melkmuilen, die pas komen kijken. Die kereltjes durven zich plotseling op gelijke lijn stellen met mannen van ervaring en gevestigden naam! - Een
| |
| |
kleine verkoeling werkt uitstekend. Dat jonge goed moet ondergehouden worden, anders groeit het uit zijn kracht.
Wie zou het zijn, die Neanias? En wie zou hij met die Eudia bedoelen, die hij zoo bezingt.
Ik weet er niets van. Ik ken al dat jonge volkje niet. Maak je je illusies dat hij jou soms bedoeld heeft, he?
plaatst hem een bouquet voor.
Hij schijnt mij toch wel te kennen, zie eens!
leest het kaartje, na plechtig zijn lorgnet te hebben opgezet.
Wat bedoel je? - wat! Dat is nog al onbeschaamd! Neanias!! wel zeker! En heb je geen vermoeden? - ken je de hand?
Volstrekt niet! het maakt mij razend nieuwsgierig.
En heb je geen attentie van je neef de Belfort? die is anders zoo vol beleefdheden.
zoekend.
Neen, niets. Het verwondert me van Eugène, niet eens een kaartje. Maar hij zal zelf wel komen van avond.
Het is een aardig, verstandig jong mensch, die Eugène. Hij kent zijn wereld, heeft uitstekende manieren en vooral - hij is bescheiden, hij weet wat zijn ouderen en meerderen toekomt. Ik begrijp nooit....
Ja, ja, ik weet het al. Waarom ik hem niet meer
| |
| |
aanhaal bedoelt u, niet waar? Dat komt nu, beste papa, omdat wij vrouwen meer gevoel zijn dan oordeel. U oordeelt vóór en ik gevoel tegen hem.
Maar kindlief, aanhalen!.... wie spreekt....
in 't zwart met witte handschoenen, aan de deur.
Mijnheer, daar is mijnheer de Belfort!
Laat m'nheer binnenkomen, Stoppel!
Bonsoir! bonsoir! hoe vaart u, mijnheer Trombone? en Eudia, hoe gaat het? Mag ik je mijn compliment aanbieden. Door een fatale vergissing heb je geen bouquet van me gekregen, - ik hoop, dat je daarover geen rancune zult hebben, wel?
Je zult het door je gezelschap moeten vergoeden, jongmensch!
geeft Eudia een paar rozen met een rolletje papier.
Ik heb bovendien nog een kleine vergoeding in den vorm van dit discrete blijk van hulde. Je zult mijn geringe krachten wel in aanmerking willen nemen niet waar, beste Eudia? Ik wist dat de poëzie... enfin!...
Wat! een vers! van jou! - neen maar! -
Klinkt je dat zoo vreemd.
Je weet toch nooit hoe een koe....
| |
| |
Merci voor de vergelijking, ik zou een koe willen zijn om zulk een lief haasje te vangen.
Maar Eudia, hoe ondoordacht van je. Waarom kan je neef niet evengoed verzen maken als ieder ander.
leest, ziet hem na lezing stom verbaasd aan en geeft het hem terug.
met zelfvoldoening.
Nu, versmaad je mijn gave niet? -
Ik vind - ik vind het - werkelijk heel mooi, - ik - ik dank je wel! - (reikt hem de hand.)
Bravo! bravo! - lees je werk eens voor, komaan! dat is aardig!
leest zeer gebrekkig en stootend.
Het heet ‘Eudia,’
De klare dag, die hel en glansrijk lacht,
Heeft schaamrood 't wilde wolkenheir verdreven,
De rust aan 't moegeteisterd loof hergeven
En zonnig zwijgen over de aard gebracht.
De stilte waart verkwikkend door de dreven,
Doch tusschen vochte blaren dropt het zacht,
Diep straalt des hemels blauw in effen pracht,
Waar langs de vlokkig donzen wolkjes zweven.
O, Eudia! gezegend tooverwoord!
Dat vredebrengend, als gewijde zangen,
Of als Homerisch lied, mijn ziel doortrilt,
| |
| |
Gij hebt de stormen in mijn borst gestild!
Een heilig zwijgen houdt mijn ziel omvangen
En slechts mijn tranen droppen zachtkens voort.
Je begrijpt, dat laatste is maar poëtische vrijheid. Dat zeg je natuurlijk alleen in een vers. - Van tranen is nog geen kwestie.
Bravo! bravo! ik kan je zeggen jonge vriend, dat ik hoogelijk met deze proeve van je talent ben ingenomen. Als je flink je best doet, veel leest en vooral goed leest, degelijke schrijvers en dan ook mijn hoofdartikelen over Nederlandsche poëzie in ‘de Roeper,’ dan kan er werkelijk iets uit je groeien.
die het vers nog steeds bestudeert.
Maar beste papa, dit vers.... dat is geheel de toon, de stijl....
Dat kan door niemand anders gemaakt zijn dan door Neanias! - zie eens hier!
het vers aannemend.
Maar meisje lief! - meen je dan dat....
voor zich.
Dat wordt gekker!
Eugène aankijkend.
Ik zou er op durven zweren.
Eugène aankijkend.
Ja werkelijk! - werkelijk! Maar daar zou haast uit voortvloeien, dat onze waarde neef.....
| |
| |
Neanias was! - Nu begrijp ik totaal niets meer van je! jij Neanias!
verlegen.
Sst! Sst! Denk om de onschendbaarheid van een pseudoniem! Lieve Eudia! breng me niet in verlegenheid! Ik weet heusch niets van Neanias,.... of liever ik mag er niet van weten....
Kom! kom! onder familie gelden die geheimen niet. Kom er nu maar rond voor uit. Of ben je een beetje verlegen tegenover mij, omdat ik wat streng ben geweest in mijn kritiek?....
Neen! maar werkelijk, sans badinage....
Dat moet je je nu niet zoo erg aantrekken.
Ik ben nooit zoo heel vleiend in een eerste beoordeeling, dat is mijn principe. Au fond vond ik je verzen zoo kwaad niet. Je toont je taal meester te zijn, je hebt nog al woordenkeus, - van tijd tot tijd zelfs vrij goede wendingen en geniale invallen, - zooals bij voorbeeld in het sonnet, het woordenspel met Eudia: - Eudia, - stil weder! - dat is heel aardig. Ik zie ook met genoegen, dat je de klassieken bijhoudt, - dat is bepaald onmisbaar voor een dichter, - bepaald onmisbaar. Als je Homerus door bent geweest, ben je dat al?
verward.
Neen! - O ja! maar.....
Nu, zoodra als je hem door bent, moet je eens aan
| |
| |
Anacreon beginnen. Mijn lievelingsdichter! kan ik je zeggen. Die eenvoud!... Ah! hartverheffend! en toch zoo schalksch. Nu, dat ben jij ook, vriendje. Je moogt je neef nu wel voor die bouquet bedanken, Eudia!
Bouquet? Ik heb geen bouquet kunnen krijgen.
hem de bouquet wijzend.
Maar Neanias wel, - zie maar eens! - je wordt wel bedankt.
O ja! - die - hm! - ja, maar die telt niet. (Opstaande, voor zicht.) Die is van dien vlegel! wat een impertinentie! (luid). Je zult van avond nog wel meer bezoek krijgen, Eudia! - van der Pluim brengt een vriendje mee.
Een gesjeesd student! - Een zeer vulgair persoon, met een jas van drie modes ten achter en een hoed van zes jaar oud. Totale absentie van beschaving of manieren.
En vergoedt hij dat door eenige andere uitstekende kwaliteiten,
Hij is litterator, maar hij moet uitscheiden met studeeren. Ik zou maar niet met hem over zijn vak beginnen, daar heeft hij een hoog woord over, en ik geloof dat hij er zooveel van weet als mijn Ulmer dog!
| |
| |
op, blijft binnen.
Mijnheer! daar komen twee heeren den tuin in, ik geloof mijnheer van der Pluim en nog iemand.
Nu zal de aap uit de mouw komen.
voor zich.
Ik hoop het niet, nom de Dieu! (van der Pluim met Karel op door de tuindeur.)
Goeden avond! waarde vrienden! mijnheer Trombone ik wensch je geluk met dit feest - Schoone Eudia! mogen de schikgodinnen je veel goeds bescheren; u lang laten slaan op het aanbeeld van het huiselijk geluk en u nimmer den hond der teleurstelling in den pot uwer illusiën doen vinden! - Mag ik je mijnheer van Dordt voorstellen, mijnheer Trombone! Eudia! mijnheer van Dordt.
Neem plaats van der Pluim! (tot Karel.) Jongmensch! uw naam was mij tot nog toe onbekend, - dit belet evenwel niet u in onzen kring op te nemen. Wij letten hier minder op naam en rang, dan wel op innerlijk gehalte en verdienste.
Mijn verdiensten zijn nog niet zeer belangrijk. Het doet mij plezier dat u zoo over maatschappelijke veroordeelen heenstapt, dat is geheel naar mijn hart. (Ziet Stoppel.) Ah dag Stoppel, hoe gaat het, ben jij hier ook.
tegen elkaar.
Ha! ha! ha! prachtig is hij! kolossaal!
| |
| |
't Is mogelijk dat hij bij u huisheer is, hier is hij huisknecht, mijnheer van Dordt. Dat is een belangrijk onderscheid, ha! ha!
Het is altijd prettig op zoo'n goeden voet met zijn huisheer te zijn. - Stoppel, vraag eens of mijnheer een kopje thee van je aan wil nemen.....
hem een kopje brengend.
Neen! neen! dat zou niet gaan - dat kan ik zelf wel doen.
zenuwachtig.
Ik dank u - ik dank u wel.
Mijnheer van Dordt kwam hier om kennis te maken met de gewichtigste steunpilaar van den trotschen tempel der pers.
Ah, dus u kwam niet alleen om den huisknecht.
Ha! ha! ha! uitstekend, - u petilleert weer van avond, neef!
Natuurlijk mag ik het genoegen om met mej. Eudia kennis te maken ook niet buiten rekening laten, wel mijnheer van Dordt?
Kom Mr. van der Pluim, ieder behoeft de redenen niet op te geven, waarom hij hier komt.
Dat zou ook voor sommige menschen heel onaangenaam kunnen zijn.
| |
| |
voor zich.
Ah! 't Is embetant! (luid) Kom, waarde nicht! mag ik u den tuin eens rondleiden eer het geheel donker wordt. (Eudia met Eugène af.)
tegen Trombone.
Hoor eens, mijn waarde heer, ik moet nog eens ernstig met u spreken.
wendt zich van Karel af.
Spreek vrij uit, mijn vriend.
Er moet verandering in komen. - Ik kan datzelfde werk onmogelijk op deze voorwaarden volhouden, Er moet iemand bijkomen en liefst iemand die 't niet om 't salaris te doen is.
Ja! zóó iemand!! Dat zou wel iets bizonders 'zijn! - Weet je iemand?
Misschien! - weet u iemand?
haalt de gedichten van Neanias uit.
Weet u wie dit is?
Stellig. - Dien had ik ook op 't oog.
Ha! ha! - die is merkwaardig. Spreekt u er eens over.
Sst! niet zoo op eens; het zou schijnen of we om hem verlegen waren.
| |
| |
U heeft gelijk, - volmaakt gelijk, - daar heeft het niets van! - ha! ha! (De beide heeren wandelen lachend in den tuin.)
God! God! was ik hier nooit gekomen. Men laat mij hier waarachtig voor oud vuil zitten, - alleen omdat ik dien goeden Stoppel aansprak. - Maar zij wou mij verdedigen. Goddank! - ik heb mij in haar tenminste noch niet teleurgesteld gezien! - maar die anderen! - Snobs! snobs! niets meer. - En zij verfoeit hem niet, helaas!
eenigzins aangedaan.
Mijnheer, hm! als u mij de onbescheidenheid.... Ik wou u graag even.... Het zijn zaken van belang.... groot belang, mijnheer!
Wel? wat is er, - vertel eens!
U weet dat mijn dochter, - hier in huis.... Het is altijd een oppassend meisje geweest. - En een uitstekende dienst - veel verval. Ze heeft inderdaad - hm! niet te klagen.
En nu wil ze op eens een eigen zaak gaan opzetten, niet waar? - en twee heeren hebben haar het geld voorgeschoten.
Inderdaad! - U schijnt alles van de zaak... Maar heeren? neen, ze zeide - dat ze overgespaard had, - Heeren! wel foei! hm! Ik zou ze.... Inderdaad!
| |
| |
Nu, vriend! er zijn heeren in 't spel hoor! Pas jij maar op voor het meisje. Waar is ze?
Wel, hier vlak in de buurt, hm! - (roept) Mientje!
Mijnheer heeft me daar wat moois.... Is dat nu hm! de dochter van een fatsoenlijk man? - Je gooit je te grabbelen! - Twee heeren. - hm! en je vader bedriegen! -
Zeg eens, Mientje! ik zou je raden dat plannetje van die modezaak maar op te geven. - Die heeren hebben niets goeds met je voor....
Had ik dat geweten.... Ik zou ze.... wel anders geleerd hebben.... Ik weet er alles van.... Ze praten mooi.... en voor je 't weet.... ben je in de maling! hm! -
half huilend.
Maar m'nheer, wat heeft u daar nu voor belang bij? Het zijn heele nette.... heeren!
Jij hebt er meer belang bij dan ik, Mientje! en op die netheid zon ik maar niet te veel vertrouwen,
Nou, dat zou ik zeggen - de netste hm! dat zijn de kwaadste, zeg ik maar. Wil je je vader - eens gauw vertellen - wie dat zijn?
| |
| |
Dat is niet noodig Stoppel, zorg jij maar eenvoudig dat de zaak niet doorgaat.
Neen maar - hm! - daar kan u hm! secuur van van zijn.... Ik zou liever....
Dan zal ik wel tegen de heeren zeggen dat je van je plan afziet, - hoor je, Mientje! (Eugène en Eudia komen binnen.
Ik hoop dat we mijnheer van Dordt niet te lang alleen hebben gelaten.
O neen, je ziet - mijnheer heeft reeds zijn conversatie gevonden, ha! ha! (tot Karel, die zich omkeert)
Derangeer je niet, amice! Voleindig je discours - Chacun son gout!
onder 't heengaan.
Duizend maal bedankt, mijnheer! (Stoppel en Mientje af.)
U zult ons wel erg onbeleefd vinden. Ik wist niet dat papa....
Maar zie je dan niet, dat mijnheer zich dadelijk schadeloos gesteld heeft? Wat was le sujet de la discussion? Of was dat te hoog om door ons begrepen te worden.
Neen, het was een zeer laag sujet! een gemeen sujet zelfs
| |
| |
Fi donc! (ter zijde tot Karel.) Nu, hoe bevalt je de wereld?
zich omdraaiend.
Ik had er weinig verwachting van. (Van der Pluim en Trombone op).
Het spijt mij edele jonkvrouw, dat ik reeds genoodzaakt ben mijn nederige biezen te pakken.
U heeft zeker gewichtige ambtsbezigheden.
Ja er wordt van avond een première opgevoerd, waarover ik vóór tienen nog een kritiek moet leveren voor de krant van morgen.
Voor tienen! en het is nu kwart voor negenen; dan is u te negen uur aan den schouwburg....
En half tien weer aan het dagblad-bureau.
Maar dan ziet u niets van het stuk.
Mejuffrouw! de ware journalist moet leeren een kritiek te schrijven, ook zonder iets van het stuk gezien te hebben. - Ga je mee, Eugène?
Als neef en nicht mij willen exuseeren.
O stellig, niet waar papa? Misschien kun je je vriend van der Pluim nog helpen aan zijn eigenaardige kritiek....
| |
| |
Mogelijk wel, - van Dordt! - jij blijft zeker nog wat. -
Ja, ik zou nog gaarne wat blijven.
A la bonne heure! amuseer je Eudia!
Zult u de acteurs goed doorhalen, Mr. van der Pluim. Vooral in de eerste acte!!
Zeker! zeker! u zult het morgen zien! au revoir!
(beiden af.)
Houdt u niet van het tooneel, Mr. van Dordt?
O zeker, maar ik heb het van dezen winter slecht getroffen. Telkens als ik er kwam werd mijn schoonheidsgevoel alleronaangenaamst aangedaan. Ik heb er vieze zwarte vrouwen gezien, die vloekend en krijschend over den grond rolden - en tallooze sterfgevallen met gillen en stuiptrekkingen, 't leek wel een gasthuis. Het naarste wat ik er zag, was het publiek, - dat tranen bij stroomen stortte over het lijden van onmogelijke boekjes- of tooneelmenschen, dat met zichtbaar welgevallen het schouwspel van een stervend mensch aanstaarde, vooral erg plastisch voorgesteld en dat donderend juichte als de schuld verschrikkelijk gestraft en de onschuld onfeilbaar beloond werd.
| |
| |
U slaat eenigzins door, mijnheer van Dordt. U begrijpt niet juist de eischen van een tooneelstuk. Uw meening is in strijd met al hetgeen de grootste kunstenaars in den loop der eeuwen hebben gedacht en gedaan. De smart is onmisbaar in een drama - en de dood, als hoogste punt, eveneens.
Ja! maar binnen de grenzen van het aesthetische! Het natuurlijk sterven is altijd afschuwelijk en leelijk. Maar het publiek wil juist dat afschuwelijke - als het maar erg aangrijpt. - Het publiek wil huilen en sidderen en kippevel krijgen. De schrijvers rekenen daar helaas op. En dat is toch niet de roeping der edele kunst.
Ik zie wel, dat u nog veel te studeeren overblijft. Uw opinies zijn wat ik eenigzins ‘naif’ zou willen noemen. Het verwondert me dit in een student te vinden, terwijl ik vaak bij andere jongelui zooveel beter en doordachter begrippen aantrof.
Wij waren schoolkameraden, maar nooit groote vrienden. Is het een neef van u?
Ja, papa zegt het ten minste.
Ik zeg het met recht, Eudia. De Belforts van Eugènes famille zijn bijna allen aan de Trombones geparenteerd.
| |
| |
En al ware het niet zoo dan zouden zijn goede hoedanigheden genoeg zijn om hem tot onzen huisvriend te maken en ten minste zijn vriendschap op prijs te stellen, mijnheer van Dordt!
Onze wegen loopen zeer uiteen. Ik ben - of liever ik was maar een eenvoudig student in de letteren en mijnheer de Belfort heeft zijn coterie. - (Eudia neemt de gedichten op en gaat er in bladeren, van tijd tot tijd teekenen van verwondering gevend). Ah! u heeft daar de verzen van Neanias.
Ja, kent u hen? - Neen papa, ik kan het eerlijk gezegd nog maar niet begrijpen.
voor zich.
Zij ook niet! 't Is uit met mij (luid) ik ken hen! - ja! maar ik wilde dat ik ze nooit gezien had.
Ik houd hen voor prullen!
met nadruk.
Ik heb mij al dikwijls verwonderd, jongmensch! over de verwaandheid, waarmede sommige jongelieden plotseling een afkeurend oordeel klaar hebben, over zaken die dikwijls ver boven hun sfeer verheven zijn en die zij alleen afkeuren omdat ze hen niet begrijpen.
ten hoogste verbaasd.
Wat.... wat bedoelt u?
| |
| |
Ik bedoel, dat uwe wijze om met een enkel woord werken van veel verdienste voor prullen uit te maken ten hoogste belachelijk en ongepast is. Gij mocht willen dat gij zelf, die u met zulk een verheven minachting over die prullen uitlaat, dat ge ooit in staat waart geweest een dergelijk ‘prul’ te maken!
En... En... dan uw eigen oordeel! - ik dacht in de Roeper gelezen te hebben....
Wat een man van mijn ervaring, in de kwaliteit van bevoegd kriticus zegt, behoeft nog niet door de eerste de beste leek op een onverstandige wijze nageschreeuwd te worden. Mijn taak als beoordeelaar brengt mede, dat ik allereerst de aandacht vestig op de gebreken van een werk, vooral van een jong schrijver De gedichten van Neanias hebben onmiskenbare gebreken, zooals alle eerstelingen van beginnende auteurs, maar zij dragen ook de duidelijke blijken van een groot en oorspronkelijk talent, dat zich eenmaal schitterend zal......
zich met moeite bedwingend.
Meent u dat, meent u dat werkelijk?
...Schitterend zal ontwikkelen. Ik ben niet gewoon in de rede gevallen, of op het punt van oprechtheid gewantrouwd te worden.
En u juffrouw Eudia, is u het met u vader eens?
| |
| |
Ik heb de gedichten altijd bizonder mooi gevonden. Ik heb zelfs nooit de gebreken gezien, die mijn vader er in meende te ontdekken. Maar dat schijnt u erg te verheugen.
Ja - ja zeker! De schrijver is een goede kennis van mij en het doet mij voor hem veel genoegen.
Dat verwondert mij, - zoo even sprak u anders.
Ge vermoedt wellicht niet dat de schrijver ons bekend is. -
Bekend? - Is hij u bekend?
Zeker! ik heb mij zelf voorgenomen hem te verzoeken zich aan mijn blad te verbinden. Ik zou dankbaar zijn iemand van zulk een buitengewonen aanleg tot medewerker te hebben.
opstaande en hem met vuur de handen grijpend.
O ik dank u! - ik dank u! - ge maakt mij zoo gelukkig.
opstaande.
Hela! wat beduidt dat! - U heeft al bizonder rare manieren. Eugéne heeft ons niet te veel gezegd.
| |
| |
Mijnheer, wat bezielt u? - Waarom maakt u u zoo opgewonden?
Maar het is mijn ideaal! mijn geluk! een hemel die zich voor mij opent!.... Zou mij dat niet opgewonden maken!
Heeft u ook te goed gedineerd, - mijnheer? Ik zal de deur voor u openen in plaats van de hemel!
Maar dat kunt u mij toch niet kwalijk nemen - dat ik gelukkig en dankbaar ben....
Ik neem u hoogst kwalijk dat ge u hier aanstelt als een gek, en ik zal gelukkig en dankbaar zijn, als u hier goed en wel van da an is.
Verklaar ons dan toch uw buitengewone belangstelling in het lot van een ander.
Een ander? (verlegen van den een naar den ander ziende) word ik hier gemystificeerd.
Neen, maar u kunt geamoveerd worden als u ons hier langer voor den gek houdt. Denkt u, dat ik het mikpunt wil zijn van studentengrappen.
| |
| |
Waarachtig mijnheer, u bent in de war. Ik ben de schrijver....
In de war!..., ik!.,. Hoor me die onbeschaamdheid eens aan! U maakt me driftig, verstaat u. Ik zou u raden heen te gaan, - dadelijk!
Maar ik, - ik ben Neanias!
Neen! dat moet er nu nog bijkomen. Ons met open oogen te bedriegen. Er uit! mijnheer, terstond!... of ik roep den knecht.
Eudia.... juffer Eudia.... ik ben heusch....
Papa! wacht nog even, wees niet zoo overijld....
Er uit! zeg ik - terstond!....
Goed! ik zal gaan! - ik zal gaan! maar het zal u berouwen! - Tot weerziens Eudia! (af, pauze).
Papa, papa, - dat was toch wat overhaast.
Wat zeide hij, tot weerziens Eudia! 't is ongehoord. De vent was dronken, hij kon niet op zijn beenen staan. Dat heb je van die studenten.
Maar lieve vader, - u heeft hem geen oogenblik tijd gelaten, om een verklaring van zijn gedrag te geven.
| |
| |
Ik zou wel eens willen weten hoe hij dat gedrag kon verklaren, - behalve door een zeker quantum alcohol.
En als hij nu eens werkelijk Neanias was....
Maar lieve kind! - en Eugène dan! - Vertrouw je die niet beter dan een vreemde? Die zal ons toch niet bedriegen.
Hij heeft het niet formeel gezegd.
Vader, vader het is mij niet duidelijk! - maar mijn gevoel zegt mij dat die jongen geen bedrieger was.
Beste Eudia - vertrouw nu hierin maar gerust op de meerdere levenservaring van uw vader. Ik ken studenten en den invloed van den wijn, en mijn menschenkennis laat mij ook zoo spoedig niet in den steek. Gevoel is goed, maar oordeel is beter. In intime en gevoelskwesties erken ik gaarne de meerderheid der vrouw, maar waar het op een onbevangen blik en een objectief oordeel aankomt, mijn lieve kind, verlaat u dan vrij op een man als uw vader.
Ende van het tweede bedrijf.
|
|