| |
| |
| |
Derde bedrijf.
Dezelfde kamer in het huis van Trombone.
opkomend met een open courant in de hand.
Zie zoo! daar kunnen onze goede lezers weer voorloopig mee toe. Ik heb berispt, geprezen, - vergoelijkt, terneergeslagen, aangemoedigd als een minzaam doch gestreng heerscher. Als orakeltaal slikt het publiek mijn wijsheid en richt zich gedwee naar mijn uitspraken, - een stuk verwerpend of verheerlijkend naar mijn wil, omdat de krant het zegt. Dat helpt hen van de moeilijkheid af een eigen opinie te hebben. Als vloeide een electrische stroom uit de punten van mijn stalen pen, - zoo stoot ik het groote publiek van een stuk af of trek het er heen, door een enkel woord de volte der schouwburgzalen beheerschend. Het spreekt van zelf, als dat volk zelf niet kan oordeelen - dan wordt het een speelbal in de handen van den journalist. (Eugène komt uit de zijdeur.) Goeden morgen, hoe vaar je?
| |
| |
zeer vroolijk.
O! à merveille, à merveille! - bij de oude schuiftrompet geweest, - beste maatjes, - hij heeft me laten ontbieden, - tout chaud! - tout chaud! - Je zult er van hooren. Heeft me te dejeuneeren gevraagd.....
Pas maar op, maatje! Katjesspel hoor! - Vertrouw hem niet! -
Jawel! jawel! dat kennen we - jalouzie, vriendje, jalouzie pure!
Verbeeld jij je dat maar! - 't is je van harte gegund. - Maar tusschen twee haakjes: - met Mientje is 't donderen.
Voyons! in ernst? Hoe komt dat?
Die mijnheer Verdord heeft ons dat gebakken. - Die is als beschermer der onschuld opgetreden en heeft alles aan haar vader verteld.
Ah! mais c'est trop fort ça! - Zoo'n kwezel! - waar bemoeit hij zich mee. Maar denk je dat ik me door dat être laat regeeren. - Gekheid! - laat die zaak maar aan mij over, ik zal Mientje wel eens spreken. - Die kwast komt hier toch niet meer aan huis.
Nu, 't zal me benieuwen wat je doet. - Je bent bizonder in high spirits van morgen.
| |
| |
En met r[e]den! - wacht maar! - Je zult verbaasd staan. - Adieu! tot staks, ik moet me even gaan toiletteeren. Adieu Collega! (af.)
Collega! - wat beduidt dat? - Ik ben volstrekt niet gesteld op dien titel - zoo'n leeghoofd! die te dom is om twee regels Hollandsch aan elkaar te schrijven - Collega! - Och maar hij zal die zaak met Mientje bedoelen - nu! daar behoeft hij anders ook niet op te bluffen. -
op.
A ha! Pluim, ben je daar al! - Nu je hebt een pluimpje verdiend, van daag.
Mijnheer Trombone! uw geestigheid werpt het koorn der goedkeuring op de molen mijner zelfvoldoening.
Hm! die molen is geloof ik altijd al goed aan 't malen - als 't maar geen mallemolen is, ha! ha! - Nu ik kan ook tevreden zijn. Je herinnert je ons gesprek van gisteren.
Nu, ik heb het jonge mensch van morgen bij mij ontvangen en hem langzamerhand ingewijd in het vooruitzicht, dat hem wacht.
Van morgen? he! - En was hij niet het denkbeeld ingenomen?
| |
| |
Natuurlijk! - Nu, het is een jong mensch met enorm veel talent.
Waarachtig! en hij heeft geld ook.
Inderdaad! - Dat doet mij genoegen! Je moet in vertrouwen weten, dat hij eenige toespelingen heeft gemaakt op.... op een mogelijk nadere verstandhouding met.... mijn gezin. Meer speciaal met mijn dochter.
Wel! - zonder bepaald toe te stemmen, heb ik toch doen uitkomen, dat een dergelijke.... eh!... toenadering mij wellicht niet geheel ongevallig zou zijn.
Maar - mijn God, mijnheer! - dat is toch wat kras!.... u kent dien jongen een halven dag, - hij toont alle gemis aan vormen of wereldkennis, - en u geeft hem klakkeloos uw dochter present!
Mijnheer van der Pluim! - Ik ken mijnheer de Belfort langer en van beter zijde dan u zelve.... uw opmerking....
Mijnheer de Belfort.... (plotseling in lachen uitbarstend) Ha! ha! ha!
Mijnheer! - wat is daaraan zoo belachelijk?
| |
| |
steeds doorlachend
Ha! ha! ha! - Eugène Neanias! ha! ha! ha! 't Is kostelijk! - Neem me niet kwalijk.... ha! ha! ha!
Maar mijnheer van der Pluim, - je ergert me. Wat is dat? - Wat beteekent dat? - Ik verlang dat je mij die vroolijkheid uitlegt.
Maar het is ook zoo'n onbetaalbare witz. Eugène die sonetten zou schrijven! ha! ha! ha! De vlag der poezie op de modderschuit der onbeduidendheid....
Je wilt toch niet zeggen, - dat....
Dat Eugène nooit van zijn leven met opzet twee regels op elkaar kan laten rijmen.
En hij heeft Eudia en mij een eigengemaakt sonnet voorgelezen.
Hij zeide het mij toch. En ook dat hij die andere gedichten gemaakt had.
Dan heeft hij u beetgenomen. Die gedichten zijn gemaakt door dien mijnheer van Dordt, dien ik u gisteren voorstelde. Die kan dat sonnet van Eugène ook wel geleverd hebben.
Maar dat is een infamie! een zwarte schandelijke on-
| |
| |
dankbaarheid! mij, die hem met weldadeu heb overladen, zoo voor te liegen! - zich door leugens zoeken in te dringen! Dat is, dat is....
En heeft van Dordt u dan niets gezegd?
Die van Dordt.... ja hm! - dat is een gekke geschiedenis - die heb ik natuurlijk eenigzins hm!.... eenigzins plotseling - hm! de deur gewezen!.... hij was zoo onhandig geen verklaring te geven - hm!
Dus Eugène heeft u nog een gek figuur ook laten slaan.... 't Is fraai!
Een gek figuur! - wie zegt dat? - Daar is bij mij geen kwestie van. Maar zijn handeling is en blijft schandelijk, infaam. Ik zal hem duchtig de waarheid zeggen. Een man van mijn positie! wel! 't is om.... Denkt hij dat ik een kind ben!
Hij komt hier dejeuneeren, niet waar?
Dat is waar. Dan zal de rekel zijn onbeschaamdheid bezuren. Dat kleine mopje te durven keffen tegen een New-foundlander! 't is verregaand.... (hij schelt.)
Stoppel! (Stoppel aan de deur.) Wij komen aanstonds dejeuneeren..... en als mijnheer de Belfort komt.... hm! (met luide stem) dan laat je hem maar binnen, hoor! (af.)
alleen.
Binnenlaten! - Hm? - waarom niet? - Ik wou
| |
| |
wel liever dat hij nooit binnengelaten werd - maar.... Er schijnt toch inderdaad hm! iets aan den knikker... Mijnheer van Dordt.... gisteren avond.... geheel in de war, hm! Lachen.... huilen.... Maar hij heeft gezegd dat hij maar blijven zou.... Gelukkig.... want hm! met die huurders.... Griet zeit ook.... hm! Die goede je mot ze in eere houden.... He! daar heb je warentig.... als je van de duivel spreekt....
op.
Stoppel, gelukkig dat jij het bent!... Ik ben doodsbang den ouden heer tegen te komen....
Nou, mijnheer hm! - dan treft u het.... die heeft precies hm! zen biezen gepakt.
En de juffer? Is die thuis?
Was het u te doen om.... Inderdaad een zeer hupsche juffer.... Wil ik haar even gaan....
Ja! - neen!... niet zeggen dat ik er ben, kijk maar eens waar ze is.
in den tuin ziende.
Ik geloof dat ze daar juist.... uit den tuin.... Ze komt geloof ik hm!... op de reuk af hm! hm!
Alsjeblieft Stoppel.... geen gekheid.
door een zijdeur weggaand.
Excuseer hm!.... ik meende.... 't was maar....
(af.)
| |
| |
O God.... in spanning.... den ganschen nacht Razende hoofdpijn. Eigenlijk dol gelukkig. En toch! en toch! wat beduidde dat gisteren?.... het moet de Belfort geweest zijn.... die met mijn werk heeft gepronkt! De vader is ongenaakbaar.... Maar zij! o zij is goed, zij zal mij begrijpen en helpen. Zie daar komt ze - het lieve hoofd voorover, pas geplukte bloemen schikkend.... O god! god! hoe zal ik mij kunnen inhouden! haar niet voor de voeten vallen, niet haar handen kussen, kussen! die lieve witte handen.... stil!
(Eudia komt langzaam binnen, een ruiker bloemen in de hand. Ze gaat naar de tafel om hen in een vaasje te zetten, zonder Karel te zien. Ze neuriet zacht.)
ernstig, met aandoening. Eudia ziet plotseling om en blijft hem verbaasd aanhooren.
De klare dag, die schoon en glansrijk lacht
Heeft schaamrood 't wilde wolkenheir verdreven,
De rust aan 't moegeteisterd loof hergeven
En zonnig zwijgen over de aard gebracht.
De stilte waart verkwikkend door de dreven,
Slechts tusschen vochte blaren dropt het zacht,
Diep straalt des hemels blauw in effen pracht,
Waarlangs de vlokkig, donzen wolkjes zweven.
O Eudia! gezegend tooverwoord,
Dat vredebrengend, als gewijde zangen,
Of als Homerisch lied mijn ziel doortrilt,
| |
| |
Gij hebt de stormen in mijn borst gestild,
Met heilig zwijgen mijn gemoed ontvangen
En slechts mijn tranen droppen zachtkens voort!
(Lange stilte.)
naar hem toegaand.
Dat heeft u gemaakt! (hem de hand gevend.) Ik wist wel, dat u ons niet bedroog.
Wij zijn heel onbillijk tegen u geweest. - Papa is wat driftig. - Kunt u het ons vergeven?.....
Vergeven.... maar.... maar Eudia!
Maar mijnheer! ik ken u eerst sinds gisteren, - of neen! ik ken u eigenlijk al langer.... ten minste als uw verzen uzelf zijn....
Dat zijn ze... ja zeker!... en u heeft hen, - u heeft mij begrepen... Eudia! - juffer Eudia! - O laat me u bij den naam noemen, ik heb dien naam zoo dikwijls genoemd.
Die naam schijnt u erg te behagen.
Ja, buitengewoon, - maar.... het is geen - denkbeeldig wezen, dat ik er mede bedoelde.
Zoo! - Het moet dan wel een gelukkige vrouw zijn, die oorzaak en voorwerp is van zulke uitingen.
| |
| |
Die Sonne lockt Blumen aus der Erde,
Die Liebe Tugenden aus den Herzen.
Verloofde!... O als het zoover was! Ik heb haar nog maar... tweemaal gesproken.
En durft u dan al zooveel gedichten op haar maken. Weet ze dat? - Vindt ze dat goed?
verlegen.
Ik weet het niet,.... Stelt u eens voor.... als U nu bijvoorbeeld.... Zou u het erg kwalijk nemen?....
hem aanziende, lachend.
Ik geloof.... (plotseling) Neen, ik kan tegen u geen comedie spelen.....
haar handen vattend.
O Eudia! je weet het! je begrijpt het! - en je vergeeft het.. O laat me...
Stil, stil. - wou u nu de eene onbezonnenheid door de andere goedmaken.... Ik wil u maar alleen zeggen dat ik het.... niet heel erg kwalijk neem,... mijnheer van Dordt!
Noem mij bij mijn naam, Eudia.
En die weet ik nog niet eens....
Dat is waar!... ik heet Karel,... Ik zal niets meer
| |
| |
van u vragen, - ik ben al zoo dankbaar, zoo dankbaar.... En mag ik u dan nog eens komen opzoeken?
O, wat mij betreft!... als je van tijd tot tijd nog eens een gedicht medebrengt.... Karel!
Dat zal ik stellig.... ik heb weer volle kracht en lust....
Weet je wat.... blijf dejeuneeren. - Papa heeft toch nog wel wat goed te maken. Ik zal hem alles uitleggen - Foei Eugène! Hoe kwam hij aan dat vers?....
Ik had het hem gegeven.... ik was zoo terneergeslagen door die kritiek, toen kwam hij mij om een vers aan u vragen, - ik gaf het hem in een wanhopige bui, - het spijt me nu.
Dat zou ik je haast kwalijk kunnen nemen. (Eugène hoort men achter de coulissen zingen: Petit bleu! petit bleu! enz.
Ah! dat is Eugène's stem, die zou ook komen dejeuneeren. Dien zou ik nu liever niet ontmoeten.
Kom dan mee in den tuin... gauw.... (beiden haastig af, Karel zonder hoed.)
uit de zijdeur op.
Me voila! - Gereed het geheele huisgezin te veroveren. - Papa, - dochter en de rest.... Ik ben al voor de helft klaar.... Die Pa was excellent van
| |
| |
morgen. - Amicaal! en joviaal. Een gezellige snuiter, die Pa. Maar zonder de beide vrouwspersonen zou ik zijn residentie toch niet frequenteeren.... Zóó gezellig is hij toch niet, ha! ha! (zingt) Petit bleu! petit bleu! petit bleu-eu! ça vous ravi - ravigotte.... (Mientje op met servetten en servies.) A ha! voila petit bleu en personne! Dag Mien! hoe vaar je kind? wat kom je uitvoeren?
Dag mijnheer! wel ik kom klaarzetten.
Zoo, zoo, dan zullen we je een handje helpen, is dat goed? (strijkt haar onder de kin.)
Nee kom, m'neer, ik zou de boel laten vallen. Als meneer of de juffer het ziet....
Kom! kom! er is niemand! En wat heb ik daar voor malligheid van je gehoord. Wou je ons nu in den steek laten - nu we al die moeite gedaan hebben, dat zou toch wat al te gek zijn.
Ja gunst m'nheer! - 't is heusch mijn schuld niet, - ik had er genoeg zinnigheid in - dat weet uwe ook wel.
haar bij 't middel pakkend.
Zoo, zoo had je? och kom....
Maar 't Is door die meneer - u weet wel die andere kommesaal van Pa....
| |
| |
Ja dat is een vervelende kerel - zoo ijselijk deugdzaam.
Nou, maar ik heb het niet op die brave Hendrikken.... Die hebben ze achter de mouw....
Maar als het alleen om dien kwiebes is, dan zal het wel terecht komen, - die zal zich hier wel niet meer vertoonen. (Karel verschijnt in de deur). Wel sacré nom! daar heb je hem waarachtig toch!
uit de hoogte.
Goeden morgen! Je hebt gisteren avond in de verwarring zeker je hoed vergeten, - en komt die nu halen. Anders begrijp ik niet hoe je je hier nog durft te vertoonen.
Ik heb niets vergeten gisteren avond. Een zeker sonnet ook niet. En ik begrijp niet hoe iemand, die bezig is de dienstmeid op den verkeerden weg te brengen, zich met een onbeschaamd gezicht voor de dochter des huizes durft vertoonen.
Tiens! tiens! daar komt de zedepreeker weer uit den hoek....
Nou, daar is de brave Hendrik weer. Ik zal 't nou maar aan de heeren overlaten. (af.)
| |
| |
zet zich gemakkelijk op een stoel, met den rug naar den tuin.
Wel, zoo! - en wat had je nu te vertellen mannetje! - wat wou je van me, mon petit bonhomme! - Wat heb je hier aan huis nog voor een hoogen toon te voeren, hè?
Ik wilde je slechts verzoeken, dit huis niet als de plaats voor je gemeene praktijken uit te kiezen.
Gemeene praktijken? - par exemple! - U is zeer beleefd in uw termen. Staat u hier als heer des huizes bijgeval.
Ik sta hier eenvoudig als iemand, die belang stelt in 't lot van juffer Eudia.
Belang? - in 't lot van juffer Eudia! Och! hoe allerliefst! - Hoe edelmoedig! - En wou u mij daarom liefst uit haar buurt hebben? - Hoe aardig!
Ik zal niet dulden, dat zij door een zedeloos persoon als jij bent voor den gek wordt gehouden.
Zedeloos? ben ik zedeloos? - maar mijn lieve vriend! dan is de gansche wereld zedeloos! Omdat ik mijn heele leven lang niet naar één vrouw kijk!? Ik zou wel mal zijn. Dat laten we aan dichters over. En van voor den gek houden is geen kwestie. - Ik meen het zeer eerlijk. -
Eerlijk! jij eerlijk.... Geloof je, dat Eudia je nog zou
| |
| |
willen aanzien, als ze wist wat je een oogenblik te voren had gezegd en gedaan, als ze wist wat er op het oogenblik zelf in je omging?
Maar mijn beste mannetje! wat ben je naif! - geloof je dat er één vrouw is, die weet wat er in 't hoofd van haar man of fiancè omgaat? - of wat hij vroeger heft gedaan? (Eudia verschijnt achter Eugène in de open deur) Wat maak je toch onmogelijke voorstellingen van dergelijke liaisons? - Geloof je, dat een vrouw niet gelukkig kan zijn met een man, al weet ze niet wat voor amouretjes of avontuurtjes hij al gehad heeft en misschien nog heeft. - Mon Dieu! een vrouw is heel anders aangelegd als een man! - Een vrouw behoeft van al dergelijke heeren-amusementen niets te weten.... Wou je nu heusch, dat ik zoo krankzinig was Eudia te gaan vertellen, dat ik een amourette met Mientje had? - zet je toch die nonsens uit het hoofd, - Zulke verhoudingen zijn hersenschimmen, illusies, waarvan je zelf wel eens terug zult komen, als je uit poëtische sferen bent gedaald. - Een vrouw behoeft met alles te weten....
vooruittredend.
Des te erger, mijnheer de Belfort, wanneer zij dan onwillekeurig iets te weten komt.
opvliegend.
Cré nom! die vervloekte open deuren?
Die open deuren hebben mij een treurig kijkje gegeven in de wereld waarin u leeft.... en waarin, geloof ik, velen met u leven. - Ik voor mij wil toch blijven gelooven aan die verhouding, die u een hersenschim blieft te noemen.
| |
| |
Ei! ei! en denk je daar soms met dezen heer naar te zoeken. - Dat zal charmant zijn - ik féliciteer je hoor!
Mijnheer de Belfort, om onaangenaamheden te voorkomen zou ik u raden hier van daan te gaan - Ik geloof niet dat Papa, na uw brutale beetneming van gisteren, u heel hartelijk zal ontvangen
En ik gevoel groote neiging u bij uw fraaie boorden te nemen en u met een miraculeuse snelheid te doen verdwijnen.
Bah! daaraan herken je den kinkel weer! Le vrai canaille! - Gisteren beteuterd als een schooljongen en nu een grooten mond. - Uitsmijten! wel zeker, dat is zoo jelui aard! Het zal mij aangenaam zijn mijn congé te nemen juffer Eudia en u nooit weerom te zien. (buigt.)
buigend.
Ik houd me aan 't zelfde compliment.
met Van der Pluim op.
Zoo, meneer, me dunkt het is nu wel met die hofmakerij aan mijn dochter. Ik heb uwe intrigues doorgrond, verstaat ge, en zal u doen bemerken, dat het niet zoo gemakkelijk valt, mij beet te nemen!
Pardon, mijn waarde heer, u heeft uzelven beetgenomen, ik niet. Kan ik het helpen, dat u uw dochter aan den man zoekt te brengen.
| |
| |
Wat - ondankbare vlegel! - nu nog onbeschoft zijn!
Kom, Eugène, wees wijs. Ga nu maar heen. - 't Is toch uit met je hier.
Die vette trompet kon anders eens barsten met zijn geschetter! - ha! ha! ha! - Nu ik zal het gezelschap maar salueeren. Dit zal hier een pedant boeltje worden. - Adieu! Adien! Sans rancune! ha! ha! ha! (af.)
He! ik zou bijna mijn gewone bedaardheid verliezen.
Papa! Neanias, alias mijnheer van Dordt vraagt of u hem de toegang tot uw huis weer wilt vergunnen.
Jongmensch! hoewel uw verregaande onhandigheid gisteren de oorzaak van onaangename scènes is geweest, wil ik voor deze maal die geschiedenis vergeten en u welwillend in mijn kring opnemen. Altijd met de verwachting, dat ge u voortaan met meer tact zult gedragen.
Komaan! laten we nu niet de spijkers der beleediging op het lage water der verlegenheid zoeken en elkaar als aanstaande collega's de hand reiken.
Graag! maar voor dat ik mij verbind, heb ik twee voorwaarden te stellen. Geen humbug! - en geen Hop-
| |
| |
bitter! Mijnheer Trombone als u mijn steun wilt aannemen! - hoop ik, dat u tevreden zult zijn over mijn tact, - in het bureau en vooral ook,... (met een blik op Eudia) in uw gezin.
tot haar vader.
Papa, wat heeft het nu gewonnen, - het oordeel van den man, - of het gevoel van de vrouw?
Hm! Kom! kom! - zouden we nu niet gaan dejeuneeren!
Einde van het derde en laatste bedrijf.
|
|