Maar in zachter stemming uitte Paul deze overweging: ‘Als mijn ziek-zijn nu maar werkt zoals een fontanel. Zodat het anderen helpt.’
Dit was het Christus-denkbeeld dat hem gestadig vervulde. Zijn lijden een offer waardoor groter leed geheeld wordt. De fontanel, de kunstmatige wonde, waardoor een groter smart verlicht, een kwaal genezen wordt.
Dit paste hij toe op zichzelf en de lijdende mensheid. Hij bedoelde dit op mystische, ondoorgrondelijke wijze. Hij voelde in zich iets van het leed van de gekruisigde.
In zijn goede tijden, toen hij ook nog geregeld lezen kon, was zijn geest voortdurend werkzaam met plannen voor hemzelf en anderen. Ik heb menige goede raad van hem gekregen omtrent mijn eigen zaken, waarover hij had liggen denken.
In 1911, kort na de hevige storm van 20 september, waarin Bruinisse geteisterd werd, had ik hem mijn brochure ‘Aan de padvinders’ gestuurd.
Ziehier zijn kritisch antwoord:
‘Het was een goed en een mooi stukje dat je schreef. Je hebt ze gezegd het goed en het kwaad. Maar het is moeilijk uit iets dat het goed en het kwaad aanduidt, een wet te maken. Vooral voor kinderen, gevoelige kinderen die willen. Het pad moet gezocht worden. Je hebt ze echter op de vlakte gezet, op een open wijde vlakte van waarheid en wetenschap. Naar elke kant kan men gaan, overal is het vlak en begaanbaar, alle hindernissen worden weggenomen, doordat we het weten en het waar is. Doch welk been moeten we nu oplichten? Wie gaat vooraan en welke richting nemen we?
‘De ramp te Bruinisse gaf mij aanleiding tot peinzen, juist daar ze samenvalt met de militiewet. Als Colijn eens wat anders voorstelde: De soldaten arbeiders van