in het geval te krijgen, en als wij dan 's avonds na een zware dag het gestelde doel bereikten, dan was Paul geheel fris en wilde niet slapen maar liever voortzetting van de pret in de nacht.
Het lichaam miste de veerkracht, zowel bij het rusten gaan als bij 't ontwaken, de normale zelf-regeling, de automatische discipline, die alleen zijn leven houdbaar kon gemaakt hebben.
Ging hij vroeg slapen, dan sliep hij zwaar en lang, en was niet wakker te krijgen, en nog lang na 't ontwaken loom en somber en stuurs.
Ging hij laat naar bed, na een opgewekte avond, dan stond hij vroeg op en was fris en monter.
Als alle fijne, dichterlijke naturen van de nieuwere tijd had hij behoefte aan weelde en pracht, en vooral aan feestelijkheid, het feestelijk, geestdriftig, blij en liefderijk samenzijn.
Onze tijd kan, helaas!, aan die behoefte nog maar op zeer grove en lage wijze voldoen. Wij hebben kermissen, volksfeesten, wereldtentoonstellingen - waarvan het wezen voor de volwassen kritische mens maar weinig waarlijk stichtelijks en aantrekkends heeft.
Het kind echter ziet alleen de heerlijke schijn en voelt bevrediging van zijn hoogste en edelste instincten. Het ziet de pracht, de blijheid, de liefderijkheid waarvoor het in eigen ziel de verwachting bezit.
En bij een gevoelig en kinderlijk mens als Paul blijft die eerste indruk voortbestaan. Toen hij al nagenoeg volwassen was, had nog altijd de kermis - de gewoon banale dorpskermis met haar kraampjes en miserabele muziekdeunen, haar slechte geuren en hossende kinkels - een grote bekoring voor hem. Op eenmaal echter sloeg die om, toen de schijn verbroken en de vunze achterkant