| |
| |
| |
XXIX.
Het zoo algemeen erkende type van menschelijke voortreffelijkheid dat aangeduid wordt door het woord ‘gentleman’, kan niet samengaan met waarachtige, zich gelden doende oorspronkelijkheid. Want een der hoofdkenmerken van den gentleman is de eerbied voor groeps-ideeën, de gehoorzaamheid aan de stem der kudde. Terwijl het kenmerk van den Oorspronkelijke juist is het losbreken uit het groepsverband, het wijzigen der ideeën, het doen volgen in plaats van te gehoorzamen. De losbreker die niet in staat is de groepsideën te wijzigen en de kudde te doen volgen, wordt vernietigd en verdient vernietiging. In de economie der menschheid is hij enkel schadelijk en vindt geen recht van bestaan. De gentleman daarentegen heeft een bij uitstek nutttge en gewichtige functie. Hij is dat groepslid, dat zonder buiten het verband te gaan, zich het dichtst aan de oorspronkelijkheid houdt. Hij vereenigt de hoogst mogelijke oorspronkelijkheid met de strenge ondergeschiktheid aan het groepswezen, dat maar door
| |
| |
zeer enkele uitzonderings-naturen straffeloos kan worden gebraveerd. Hij wijzigt niet, maar neigt naar het oorspronkelijke, en maakt dus de gansche kudde meer tot wijziging geschikt, terwijl hij de altijd gevaarlijke neiging der oorspronkelijken om los te breken mist, en de hooge, onmisbare deugd om het verband als heilig te ontzien en te bewaren, bij de kudde in stand houdt. Hoe meer de groeps-ideeën afwijken van de oer ideeën van het mensch-wezen, des te zeldzamer wordt het type ‘gentleman’ in de groep. En zoo is de klacht van mijn kleinen broeder Shaw verklaarbaar dat de echte Engelsche gentleman uitgestorven is, daar in de gansche ontzachlijke kudde der volken met West-Europeesche of Angelsaksische beschaving, meeningen gangbaar zijn, die elk oorspronkelijke onmiddelijk als strijdig met het wezen der menschheid, als vijandig aan Christus erkent. Het woord ‘onchristelijk’ wordt daarop met juiste consequentie toegepast. Onchristelijk heet het zich verrijken ten koste van anderen, het zich op slinksche wijze verrijken, het zich onbeperkt verrijken. Deze dingen waren in vele groepen van ouder tijd niet geoorloofd. Maar de groote kudde der zich christelijk noemende volken neemt deze zoo onmiskenbaar onchristelijke handelingen op onder de geoorloofde, zelfs eervolle en algemeen toegepaste. En dat wel in den allerergsten vorm. Het behoort tot
| |
| |
de groeps-ideeën der groote kudde, dat men zich, zonder zelf arbeid te leveren, op slinksche wijze onbeperkt verrijken mag, ten koste der aller-armsten. Alleen de nooit te voren geziene grootte der kudde en haar ongehoord vaste samenhang maakte een zoo verre afdwaling van het Oer-verstand verklaarbaar en mogelijk. Het type ‘gentleman’ is echter daarbij gewijzigd en zeldzamer geworden. Het is bijna ondoenlijk zich aan het oorspronkelijke te houden zonder het groepsverband te verlaten, of zonder, zooals socialisten en anarchisten, nieuwe groepen te vormen die de groote kudde vijandig tegenover staan. Het eerbiedigen der groeps-ideeën tegelijk met het bewaren van oorspronkelijk menschelijke gevoelens vereischt een forceeren en verdraayen dat maar weinig schrandere en eerlijke menschen gelukt.
Rechter Elkinson vertegenwoordigde nog het uitstervend type ‘gentleman’. En ik wist dat hem dit mogelijk was door een buitengewone lenigheid van geest, fijnheid van tact en gevoel, en filosofische ruimte van begrip.
Eerlijk in den strikten zin van het woord, in naïeve oprechtheid, dat kon hij evenmin zijn als eenig ander getrouw lid der kudde, met wat doorzicht. Maar hij wist ten minste ieder den indruk te geven dat hij altijd eerlijk wenschte te zijn. Hij vergaf zichzelven de noodzakelijke draayerij die het groepsverband vereischt,
| |
| |
zooals de humane geneesheer zich de leugens om bestwil tegen zijn patienten niet aanrekent. Hij begreep ook het betrekkelijke der woorden, het onbestemde der begrippen, het gebrekkige van alle verstandhouding. Maar hij was toch weer niet zóó ruim dat hij overal en voor ieder verzachtende omstandigheden had. Zijn groote kracht lag in zijn behoefte aan vastheid van opinie. Daardoor was groei en ontwikkeling uitgesloten, maar hij offerde die op, terwille van den voor de kudde zoo noodigen steun die stelligheid en gelijkmatigheid geeft. Men wist wat men aan hem had, men noemde hem ‘uit één stuk’, en hij oefende daardoor den weldadigsten invloed, ten koste van eigen vooruitgang, als 't ware uit onbewuste liefde, uit behoudsinstinct voor de massa. Zijn moreele code was zoo ruim als de groeps-ideeën toelieten, maar dan ook onwrikbaar. Hij handhaafde die met denzelfden heiligen eerbied dien hij als rechter voor zijn wet eischte, al wist zijn filosofisch verstand dat beiden volstrekt niet de onrechtvaardigheid konden uitsluiten. Hij noemde een schurk een schurk, al erkende hij dat alles begrijpen alles vergeven is, en hij achtte een anarchist een vijand der menschheid, een schadelijk gedierte, al moest hij toegeven dat de anarchistische kritiek op de maatschappij zeer gegrond was.
Wanneer de groeps-ideeën en het groepsverband
| |
| |
der zich-socialist-noemenden niet zoo jammerlijk vaag, verward en op pseudo-wetenschap en holle rethoriek gebaseerd waren, wellicht zou hij dan in dat verband zijn overgegaan. Want hij had de volle mate van Amerikaansche moed en doortastendheid. En hij zou, in dat verband, evengoed den ‘gentleman’ hebben vertegenwoordigd als in het oude. Maar hij had als elk ‘gentleman’ den intuitieven afkeer van slecht gezelschap, de natuurlijke en heilzame aristocratie die een groep doet schuwen als deze door inferieure menschen vertegenwoordigd wordt. En in de socialistische kudde zag hij niet veel beter dan onbeschaafde gedrevenen en fanatieke drijvers, een zeer treurige verwerkelijking van de ideeën der Oorspronkelijken die haar in beweging hadden gebracht. Ook was het verband dier groep zoo zwak, zoo alleen op het negatieve gericht, zoo slecht geformuleerd, dat het hem onmogelijk was zijn natuurlijken verbands-eerbied er op over te brengen.
Bij dezen man nu meende ik mijn kans te kunnen wagen. Hij was zeer rijk geworden door handige, maar volgens de groeps-ideeën volkomen geoorloofde geld-manipulaties, als commissaris van allerlei groote ondernemingen, en hij had fraaie woningen in Washington en New-York. Tegenover mij placht hij zich, als filosoof, wel eens schertsend over zijn rijkdom te
| |
| |
verontschuldigen, daarbij het voorbeeld van Seneca den wijsgeer aanhalend.
Ik bezocht hem zoodra ik hem in New-York wist, en werd zeer hartelijk ontvangen.
Elkinson had een grooten, beenigen kop op een stoer, mager lichaam. Hij was nog geen zestig jaar, en zijn gladgeschoren gelaat had een jeugdig-frisschen, blozenden tint. Zijn haar was spierwit, maar nog dik en vol, in 't midden gescheiden en keurig gekapt. Zijn sterk gemarkeerde jukbeenderen, stevige kaken en groote kin gaven hem een expressie van wilskracht en energie, de dunlippige breede mond en klare, grijze vaste oogen imponeerden en teekenden den man die zich niet liet beetnemen of van zijn stuk brengen, in zijn blik tintelde bij de minste aanleiding een fijne schalksheid, teeken van de algemeene Amerikaansche neiging tot spot en grappen.
- ‘Dat is heel vriendelijk van u, beste graaf Muralto, heel vriendelijk mij weer eens te bezoeken. Komt u weer in functie te Washington? En hoe varen mevrouw en de kinderen?’
- ‘Geef u toch niet die moeite, mijnheer Elkinson, om mijn titel te gebruiken. Dat moet pijnlijk zijn voor uw democratisch gemoed.’
De spotzieke oogen tintelden, als vergenoegd dat er geschertst kon worden.
| |
| |
- ‘Integendeel! integendeel! - dat is atavisme! Dat doet ons goed. We zijn er wel boven verheven, maar doen het net zoo graag als een deftige professor studentikooze liederen zingt bij een reunie.’
- ‘Dan spijt het mij, u dat plezier te moeten ontnemen. Ik ben geen graaf meer en ik word burger van uw republiek.’ -
- ‘Wat zegt u? wel! wel! wel! dat is een merkwaardig besluit’.
- ‘Uw geestdrift is niet zoo hartelijk als men dat van een rechtgeaard Amerikaan behoorde te verwachten. U vindt, geloof ik, dat er toch iets bij die transactie verloren gaat’.
- ‘Misschien wel! - Italiaansche graven zijn zeldzamer dan Amerikaansche burgers. 't Is met zulke titels als met zeilschepen en feodale burchten. Ze zijn onpraktisch en uit den tijd. Maar toch jammer is 't als er weer een wordt afgebroken’.
- ‘Wilt u mij in een museum zetten en op Staats-kosten onderhouden?’
- ‘Neen! neen! - we maken graag gebruik van zulke voortreffelijke werkkrachten. We hebben mannen als u noodig. En wat zegt mevrouw er van?’
- ‘Contessa Muralto blijft Contessa Muralio. Ik heb geheel met haar en mijn oude leven gebroken. Ik wensch u mijn positie goed duidelijk te maken. Ik
| |
| |
kom hier als emigrant, arm, en in gezelschap van een vrouw die mijn echte vrouw is, maar het nooit wettig zal kunnen worden.’
- ‘Hm! Hm! - dat is ernstig, zeer ernstig’ zei rechter Elkinson. De schalksche vonk uit zijn blik verdween, en hij kreeg zijn strenge, onverbiddelijke rechter-fysionomie.
Ik vertelde hem toen zoo eenvoudig mogelijk en met de vertrouwende oprechtheid die het meest indruk op zijn goede hart kon maken, mijn lotgevallen. Zwijgend liet hij mij uitpraten, blijkbaar geinteresseerd en getroffen, verwonderd wat hij van dit geval maken moest.
- ‘En nu?’ zei hij eindelijk. ‘Wat verwacht u nu? - Ik weet dat uw landaard een groote gevoeligheid meebrengt voor wat we hier de teedere hartstocht noemen, Maar u is toch geen jongen meer en u heeft verstand en levens-ervaring genoeg om te weten dat uw tegenwoordige positie niet veel kans biedt op succes, zelfs niet in dit land.’
- ‘Ik verwacht en verlang geen succes in Amerikaanschen zin. Een sober bestaan is me genoeg. Ik zal trachten me dat te verwerven. Met les geven bijvoorbeeld.’ -
- ‘En hoopte u door mij eenigszins gesteund te worden in die richting?’ vroeg de voorzichtige en praktische Amerikaan.
| |
| |
- ‘Neen! - daarvoor kwam ik niet bij u. Ik ben niet van plan mijn oude bekenden ook maar in 't minst met onze vroegere relatie te bezwaren.’
- ‘Goed!’ zei Elkinson oprecht.
- ‘Daarvoor ken ik hen te goed’ zei ik, misschien wat schamper.
- ‘U weet wat het voor hen beteekenen zou, niet waar? U verplaatst u gemakkelijk in hun positie. U trotseert de publieke opinie om een vrouw, maar u kunt niet vergen dat uw vroegere vrienden het om uwentwil doen.’
- ‘Als ik meende dat het vrienden waren, zou ik het misschien verwachten. Maar ik weet dat het geen vrienden zijn, enkel kennissen, en ik verg niets van hen.’
De rechter keek mij eenigen tijd niet zonder hartelijkheid aan. Hij scheen een zekeren eerbied te voelen voor mijn stoïcisme.
- ‘Goed!’ zei hij weer. ‘Maar wat kan ik dan voor u doen? Wat is uw bedoeling met dit bezoek?’
- ‘U gelukkiger te maken dan ge zijt.’
- ‘Dat is wel edelmoedig. Want ik krijg nog niet den indruk de ongelukkigste van ons beiden te zijn. En als ge wilt dat ik aan uw geestelijk evenwicht blijf gelooven moet ge mij uw bedoeling wat waarschijnlijker maken.’
| |
| |
- ‘Is het zoo onwaarschijnlijk dat ik mijn eigen geluk verhoog door middel van het uwe?’
- ‘A ha! - Over welk soort van geluk spreken we?’
- ‘Over het allerbegeerlijkste, dat alleen te bereiken is door het tot volle werkdadigheid - volle efficiëntie - brengen van al onze capaciteiten.’
- ‘Ho capito! - accoord! - nu de toelichting. Welke sluimerende eigenschappen wilt ge van mij in werking brengen.’
- ‘Uw eigenschappen als leider van menschen. De eigenschappen die mij ontbreken.’
- ‘En welke dan van uzelven?’
- ‘Die van denker. Van oorspronkelijk denker.’ Elkinson keek mij aan met een blik, scherp, koud, doordringend als een ontleedmes. Hij meende te begrijpen wat hij vóór had.
- ‘Een systeem?’ vroeg hij kortaf.
- ‘Integendeel, de bevrijding uit een systeem. Het kapotslaan van onmenschelijke, onchristelijke zeden. Het doorbreken van een muur van afschuwelijke instellingen.’
- ‘Welke?’
- ‘Allereerst die, welke iedereen afkeurt en toch iedereen handhaaft, het beloonen van den rijke alleen omdat hij rijk is, ook al verricht hij niets wat belooning verdient. Het moreel en wettelijk gedoogen van onbegrensde verkwisting van de voortbrengsels
| |
| |
van gemeenschappelijken arbeid door onverantwoordelijke personen. Het goedkeuren en zelfs eervol houden van het zonder controle exploiteeren der zwakkeren, op slinksche wegen, door bemiddeling van tal van tusschenpersonen. De pachter den arbeider, de grondeigenaar den pachter. De industrieel het fabrieksvolk, de aandeelhouder den industriëel. De huis-eigenaar den huurder, de huurder den onderverhuurder, de onderverhuurder de commensaals. De speculant weer alle anderen, de groot-financier weer den speculant, en zoo ad infinitum. Het systeem, in een woord, van wederzijdsche roekelooze exploitatie, en onverantwoordelijke, niet minder roekelooze verkwisting. Het systeem waarin iedereen als bekronend ideaal voor oogen staat zelf niets uit te voeren, zonder maat of toezicht te verkwisten, en zoovelen mogelijk tot eigen baat te laten werken zonder navraag wie dat zijn en hoe zij le ven. Een systeem dat langzaam maar zeker elk volk moet demoraliseeren en in den grond verarmen, zelfs het rijkste en sterkste. Een systeem dat niemand vrede geeft en niemand tot den hoogst-mogelijken graad van ontwikkeling en geluk kan brengen. Een systeem dat minstens negentig percent van den nationalen rijkdom spoorloos doet verloren gaan. Een systeem waaronder geen kunst, geen wetenschap, geen hooger beginsel in de menschen tot vollen bloei kan komen, een systeem
| |
| |
dat verder afstaat van het oorspronkelijk willen en gevoelen der menschheid dan eenig ander dat ooit door groote menschmassaas is gehandhaafd, - een systeem dat niemand met eenig nadenken kan goedkeuren of behouden wenschen, dat alleen wordt volgehouden omdat men niets beters weet of gelooft, en dat tot verdwijnen gedoemd is om zijn zelfmoordend karakter, een systeem dat alleen voor blijvend en noodzakelijk kan worden verklaard door hem die meent dat de menschen niet voor opvoeding en ontwikkeling vatbaar zijn en altijd zullen doorgaan met open oogen hun eigen ondergang te zoeken.’ -
Elkinson zweeg een tijd nadat ik had uitgesproken, nu met een rustiger expressie in zijn oogen.
- ‘Als kritiek niet nieuw’ zei hij, met het hoofd knikkend. ‘Maar wat nieuws heeft uw remedie? - Staatshulp?’
- ‘Eerst zeden, dan wetten’ zei ik, ‘geen staatsinitiatief, misschien zoo noodig staats-assistentie. Begin met het machtigste: de publieke opinie, het groepsinstinct.’
- ‘En hoe? - Redevoeringen? - Brochures? meetings en toespraken? - Me dunkt óók niet bepaald nieuw, noch proefhoudend gebleken. - Is één misgeboorte als de sociaal-democratie niet genoeg?’
- ‘Meer dan genoeg. Het doode kind met twee
| |
| |
koppen heeft zelfs zijn eigen naam onbruikbaar gemaakt. Gebruik dien naam niet meer, want de moeder die het kind gebaard heeft schaamt er zich voor en wil er niet meer van hooren. Geef het drankje een andere etiket en een andere kleur, als je 't wil doen nemen, of liever géén kleur. En praat zoo min mogelijk, maar doe, handel, richt uit. Maak van de daad uw herderstaf, en van feiten uw mijlpalen en wegwijzers. Laat uw herdershond niet blaffen, maar bijten, en zorg dat de kudde te grazen vindt.’
- ‘Duidelijker! duidelijker! - geen Oostersche beeldspraak. Amerikaansche feiten.’
- ‘Goed! - Rechter Elkinson kent de psychologie der massa, en hij kent haar individuen. Hij heeft een Staat bestuurd, commercieele ondernemingen geleid en georganiseerd, wetten gemaakt en doen uitvoeren. Hij kent duizende individuen, hun waarde en hun bekwaamheid. Hij heeft het algemeene vertrouwen, en grooten invloed. Zijn naam alleen waarborgt de hulp van duizenden, en van de allerbesten. Laat hem een groep vormen, met beter groeps-ideeën, met beter groeps-moraal, beter zeden, beter gewoonten, hooger standaard van recht en onrecht, goed en kwaad, dan de groep waarin hij nu leeft en werkt.’
- ‘Nog duidelijker en concreter, als 't u blieft. Hoe stelt u zich het begin voor?’
| |
| |
- ‘Zooals elke groep altijd begonnen is. Zooals ieder zakenman zijn zaak, ieder veldheer zijn leger vormt. Kies een staf van de meest geschikten en deel hun mede wat voor hen noodig is te weten. Formuleer de bedoeling zoo, dat in de omschreven richting het hoofd-idee niet te missen is, zonder dat één uit de groote kudde door bizondere ongewone of verdachte termen, theoriën of toekomstbeelden schichtig kan worden. En organiseer dan, praktisch, zakelijk, steeds direct op de concrete werkelijkheid afgaande zonder u in 't minst om abstracties te bekommeren. En zorg zoo spoedig mogelijk dat uw kudde voedsel en dekking en stalling heeft, en bevrediging vindt voor haar instincten, in de eenmaal afgebakende richting. En onderweg - let wel onderweg, niet vooraf - leert ge hen begrijpen waar 't om gaat en wat ze zullen, winnen. Leer hen eerst volgen, en bevrediging vinden in 't volgen, en dan zullen ze van lieverlede van zelve gaan, als 't hun goed bekomt, en al minder en minder leiding behoeven. Beloof zoo min mogelijk, maar toon en bewijs door de uitkomst, en voorzeg niet meer dan ge onmiddelijk bewijzen kunt.’
- ‘Dus een niet-politieke organisatie? Een zedelijk lichaam?’
- ‘Een zaak, rechter, een zaak. Maar een groote en een heilige zaak. Een zaak om geld te maken, om
| |
| |
te accumuleeren, zooveel en zoo snel mogelijk. De kudde moet eten, moet het goed hebben, moet overvloed hebben en veilig zijn voor de toekomst. Welke soort van zaak is onverschillig. Alles wat mogelijk is. Als de groep maar leert dat ze genoeg kunnen krijgen en veel meer zelfs dan vroeger, veel meer rijkdom en veel meer geluk en voldoening, - door niet langer van elkaar te grissen en te vermorsen, maar door intelligente verstandhouding en door beperking van eigen bandelooze vrijheid ter wille van 't geheel.’
- ‘En uw eigen rol in deze zaak? Hoe stelt ge u die voor?’
- ‘Als de rol van een lucifer bij een boschbrand. Voor mijzelf vol diepe satisfactie, voor de buiten wereld volstrekt onbemerkbaar. Ik kom nu en dan eens bij u praten. Rechter Elkinson is de man, de weldoener van zijn volk, de bevrijder van de menschheid.’
- ‘En voor u niets? Geen geld, geen eer, geen roem?’
- ‘Die belangeloosheid lijkt u onwaarschijnlijk. Maar ze is een natuurlijk gevolg van onze verschillende functie. Bij elke andere functie behooren andere hartstochten en begeerten. Bij practisch werk behoort eer en roemzucht. Wij zijn zóó georganiseerd dat we alleen genot vinden in datgene wat onze bizondere begaafdheid kan opleveren. Een zeer vernuftige organisatie die ge
| |
| |
u tot voorbeeld kunt stellen. Mijn werk is beschouwend, bespiegelend, en geeft genot door de voldoening van juiste vondsten en heldere waarneming. In 't practische leven ben ik ongelukkig, met geld, eer, roem en alles. Maar gij, rechter Elkinson, hebt mij noodig, juist om die eigenschap. De menschheid moet niet alleen geörganiseerd handelen maar ook geörganiseerd denken. Geen grooter onnoozelheid dan te meenen dat de veilige weg voor de kudde zal gevonden worden door hun blind instinkt, of dat ze, als massa, zelf kan uitdenken, wat ze te doen heeft. Geen grooter zotheid dan het werk dier wijzen die eenige formules onder de massa slingeren en hen dan met behulp van die onbegrepen en onjuist geïnterpreteerde termen en abstracties zelf den weg willen laten vinden. De menschheid wil en moet denken, en bij 't licht van beschouwing en overweging verder gaan, maar ze moet geörganiseerd denken, zoo dat elk in dat groote denkproces zijn eigen bizondere functie uitoefent, de geleerde, de zakenman, de staatsman, de kunstenaar, de dichter. En eerst als die organisatie ten bate van allen is voltooid, is er kans dat ieder lid der kudde meer en meer gaat deelnemen in de denk-functies, en dus ook in de genietingen der anderen, dat wij een wereld krijgen van vrijen en mondigen, een waarlijk volwassen, volgroeide menschheid, het schitterend ideaal waarin
| |
| |
de arme anarchistische nachtvlinders nu nog hun vleugels verschroeien.’
- ‘Waarde heer Muralto, ik voel mij door u werkelijk eenigszins verplaatst in den toestand van Dr. Faustus, wien alle denkbare heerlijkheid wordt voorgespiegeld, alles wat menschelijke eerzucht kan wenschen, als hij maar even zijn naam wil zetten. U houdt me de vergelijking ten goede, hoop ik.’
- ‘Zeker, maar ge zult wel iets meer te doen hebben dan uw naam te zetten. En ik wil u graag alle gelegenheid geven in uw diepste geweten te onderzoeken of ik tot de goede of booze demonen moet gerekend worden.’
- ‘Tot nog toe, mijn vriend, heb ik gemeend het zonder geleidende geesten te kunnen stellen.’
- ‘Dat is toch maar een meening geweest, als alle andere, zeer vatbaar voor kritiek.’
- ‘'t Is mogelijk? - In elk geval ben ik u zeer dankbaar voor het aller-interessantste onderhoud. Ik hoop het nog eens te mogen voortzetten.’
- ‘Ik gaf u mijn adres. Ik ben daar elk oogenblik tot uw beschikking.’ -
- ‘Wel bedankt! - Ik voel me vereerd door uw vertrouwen, en door den hoogen dunk die u van mij schijnt te koesteren. Nogmaals wel bedankt.’
Onder deze hoffelijke plichtplegingen namen wij
| |
| |
afscheid van elkander. Toen ging ik naar mijn huisje terug, waar Elsje wachte. Ik had het onbevredigde, bijna kregele gevoel van iemand die niet bij machte is geweest zichzelven en zijn ideeën recht te doen. Het realisatie-proces der ideeën is altijd vol verrassingen en teleurstellingen, als de opvoering van een tooneelspel, of de ontwikkeling van een foto.
Elsje wachtte mij, met alles bereid wat het huisje aan gezelligheid en huiselijkheid kon bieden, - en met het beste van alles: gespannen belangstelling in wat mij zoo ter harte ging. Zij wist dat dit mijn eerste slag was in den veldtocht en zij was er bij, met haar gansche ziel, zooals ik dankbaar las uit haar houding en blik toen ik thuis kwam.
- ‘Hoe is 't geweest?’ vroeg ze.
- ‘Zóó! zóó! liefste. - Ik heb gedaan wat ik kon. Maar of ik juist dàt gezegd heb wat het meeste indruk kon maken, dat weet ik niet. 't Is niet genoeg het juiste te zeggen, men moet het zóó zeggen en zóó vaak, dat het indruk maakt en uitwerking heeft. Dat gaat nooit in eens. Maar voor een eersten aanval ben ik toch niet ontevreden.’
En ik vertelde hoe mijn woorden waren opgenomen.
- ‘Goeie, lieve man! je doet zoo trouw je best. Wisten ze maar wat ik weet, hoe goed je bent, en hoe oprecht je 't meent.’
| |
| |
Men hecht gewoonlijk weinig waarde aan het oordeel van een liefhebbende vrouw over den geliefde. Maar er ligt niet alleen een wonderbare troost en versterking, maar ook een geweldige scheppende kracht ten goede in het volle geloof van een zuivere ziel. En het is niet verblindend of verwarrend, maar rustigmakend en weldadig, als men zichzelf in gunstig licht in reinen spiegel ziet.
|
|