| |
| |
| |
XXVIII.
Verrassingen wil ik u niet bereiden, lieve lezer, en spanningen moet ge in mijn levensverhaal niet zoeken. Elsjes afkomst is mij altijd onbekend gebleven en het mooie roman-motief van haar vondelingschap blijft ongebruikt. Daarvoor hebt ge uwe volle lees-bibliotheken en den heer Conan Doyle en vakgenooten.
Ik zeg u dan ook liever in eens dat mijn tocht naar Amerika uitliep op wat iedereen en ook ikzelf in 't eerst een totale mislukking moest noemen.
Maar ik wensch u goed te doen begrijpen dat het den mensch kan gaan als een soldaat, die de opdracht krijgt een post te handhaven zonder te weten dat die post onverdedigbaar is, en die getrouw aan zijn opdracht volhoudt, maar bemerkt dat de poging hopeloos mislukt - om later te vernemen dat zijn volhouden en mislukken in het groote plan van den veldheer was voorzien en tot overwinning en vrede heeft meegewerkt.
Het is mogelijk dat mijn werken, ondanks anderen schijn, toch zegenrijk en vruchtbaar is geweest, dat ik
| |
| |
zaden heb uitgestrooid die nog in kieming verkeeren en eerst lang na mijn verdwijnen als plantjes zullen opschieten. Ik weet dat niet en het behoeft mij niet te bekommeren. Ik heb de opdracht, zooals ik die verstond, naar mijn beste vermogens uitgevoerd. Maar ik weet wèl welke nieuwe kennis, welk nieuw begrip ik 'gewonnen heb. En daarmede ben ik zoo rijk geworden dat ik geen der gedane opofferingen betreur, en geen der verrichte daden berouw. En ook alleen daardoor vind ik vrede en voldoening in dit stille, verlaten leven, omdat ik er in kan neerschrijven wat mij zoozeer bewogen en verrukt heeft, en mij nooit de zekerheid begeeft dat mijn woorden hunnen weg zullen vinden en als een machtig ferment zullen voortwerken in de hoofden van hen die als gij, lieve lezer, den smartvollen zegen der oorspronkelijkheid kennen, en weten wat het is, in onmiddelijk contact te leven met Christus, de Stamziel der menschheid.
Door al den duisteren wirwar mijner vergeefsche daden en pijnlijke ervaringen, door de voortdurende verschrikkelijke smart van het nog groeiende schoonheidlooze en verheffinglooze menschdom, blonk één licht met aldoor vaster en helderder glans, het wonder van het waarachtig huwelijk.
Dit is zoo moeilijk te beschrijven, omdat elk het zegt te kennen en te vereeren en de onechte welsprekend- | |
| |
heid en de onechte geestdrift er zich in bandelooze stroomen over hebben uitgestort. Zoodat men schroomt een woord te gebruiken, waardoor het ware wonder wordt aangeduid, omdat alle woorden beduimeld zijn en bezoedeld door een afschuwelijk misbruik.
Het ware wonder is zoo groot dat de oorspronkelijke mensch die het gevonden heeft, geen oogenblik zou aarzelen, om als hij de macht had, alle huiselijk geluk en huiselijke vrede onder de groote mensch-kudde te verstoren, zoolang die maar berust op een conventioneele nabootsing, een jammerlijk surrogaat der waarachtige heerlijkheid. Ik heb geleefd in wat aller wereld een gelukkige huwelijks-staat scheen, ik heb de vreeselijke smarten doorstaan van gewelddadige verscheuring der vastgegroeide gehechtheids- en genegenheidsbanden - maar hoe nietig is dat alles, hoe treurig dat schijngeluk, hoe onbeteekenend die smarten, bij het machtige en geweldige wat gewonnen werd, de volle teederheid, de echte vertrouwelijkheid der waarachtige huwelijksliefde, de volkomen samensmelting van twee cellen in het groote lichaam der menschheid.
Ik heb goeden grond te meenen dat de meeste, o verreweg de meeste huwelijken minderwaardig zijn en valscher dan mijn eigen valsche huwelijk. En ook dat in deze zaak den meesten, o verreweg den meesten menschen de oorspronkelijke vatbaarheid voor het ware
| |
| |
huwelijksgeluk nog is aangeboren, dat zelfs de zwakste mode- en kudde-mensch in dit opzicht tot de diepe oorspronkelijkheid zou terugkeeren als men hem vrijheid liet, dat Christus bij de meerderheid hierin nog dadelijk en onmiddelijk werkt, omdat het de diepst-gaande, meest vervullende aandrift is waarmede Hij ons heeft toegerust.
En zelfs met klaar gezicht op de zee van leed, verwarring en onheil die er zou ontstaan wanneer de kudde er toe kwam de leiding der Oorspronkelijken te volgen en alle onechte banden in fanatischen ijver te verscheuren, - zelfs met die huivering-wekkende wetenschap zou ik niet aarzelen hen tot zulk een kruistocht tegen den huwelijksleugen aan te vuren, sints ik de glorie en den rijkdom ken van het te heroveren beloofde land. Velen zouden onderweg omkomen en versmachten, velen onder den voet raken en misschien mijn naam vervloeken en verwenschen wat ze begonnen waren, maar de prijs is het offer waard.
Het huwelijk is voorzeker een der heiligste menschelijke zaken, maar alleen heilig door innerlijke waarachtigheid, en geen burgerlijk formulier of kerkelijk ritueel kan het heilig maken, wanneer de innerlijke waarheid er aan ontbreekt. En beter duizend verbroken en verscheurde valsche huwelijken dan één echt huwelijk belet of één onecht met den schijn van echtheid en heiligheid volgehouden.
| |
| |
Maar Christus is nog in nood en pijnen. Hij is nog in de barensweëen, in de groei-smart. Onze wereld is zooals mijn broeder Hebbel 't zei; een wonde Gods. Maar zooals ik er bij zeg: een genezende wonde. Daarom niet minder smartelijk. En wat het echte huwelijk van het onechte onderscheidt is juist zijn smartelijkheid. Nooit heb ik door Lucia geleden wat ik door Elsje leed. In het schijngeluk ligt tevredenheid en voldaanheid, in het waarachtige een eeuwig knagend en folterend verlangen, een méér willen, méér, - meer zich willen uiten, inniger zich willen vereenigen, vaster onverbrekelijker, eeuwiger verbonden zijn. Elsje en ik werden gestadig gekweld door onze machteloosheid om elkander de volheid van ons gevoel te beduiden, door onze zorg voor elkanders welvaren en geluk, door onze onzekerheid omtrent hetgeen leven en dood ons brengen zou, door onzen wensch om niet gescheiden te zijn en den zegen van elkanders bijzijn gestadig te ondervinden.
Zelfs als ik in de rustigste, vredigste oogenblikken bij haar zat en haar aandachtig beschouwde, zoodat Möricke's woorden in mij oprezen:
‘Wenn ich von deinem Anschaun tief gestillt
Mich ganz mit deinem heil'gen Werth begnüge’,
ook dan nog was er in mijn liefde een geheimzinnige teedere smartelijkheid, buiten alle overwegingen en
| |
| |
zorgen omtrent heden en toekomst, - als een zachte nooit geheel wegstervende weergalm van het groote wereldleed. En dáárdoor wist ik dat ons liefde-leven één was met het groote liefde-leven van Christus. Aan den tint der smart in onze levens-beken herkende ik het water uit den wereld-stroom.
Een wei-uitgewerkt plan voor mijn veldtocht in het nieuwe land, onder het nieuwe volk had ik niet opgemaakt. Ik had een paar duizend gulden die mijn eigendom waren en een paar honderd van Elsje. Daarmee zouden wij uiterst zuinig te werk gaan. Wij hadden de goedkoopste reisgelegenheid gekozen en zouden hoogst eenvoudig wonen. Ik hoopte te kunnen leven totdat ik een middel van bestaan had gevonden en een terrein voor mijn werkzaamheid. Ik had bekenden genoeg, in de aanzienlijkste kringen, maar ik wist hoe weinig van hen te verwachten was. Toch moest ik onder hen de enkelen zien te vinden, die vatbaar waren voor oorspronkelijke gedachten, en de bekwaamheid hadden ze tot daden te maken.
Mijn overweging was deze: dat alle individuen leven in een muurvast groepsverband van zeden, gewoonten, overleveringen en instellingen, geheel buiten hun redelijken wil ontstaan en meestal in strijd met hun diepere overtuiging. Dat zij zoo leven is 't gevolg van hun
| |
| |
aard en karakter als groeps-wezens. Zij kunnen niet anders en mogen niet anders. Geen individu kan afzonderlijk leven, hij behoeft een groep of groepje, hoe klein ook, waarvan hij de ideeën, gewoonten en zeden deelt. Het is volkomen ijdel en vruchteloos hem door logische, verstandelijke argumenten uit dat verband los te willen maken. Al kan hij niets logisch tegen zulke argumenten inbrengen, al strijdt het systeem waarin hij leeft geheel met zijn oorspronkelijken aanleg, hij moet er in blijven omdat hij anders verwilderen zou, en hij zal zijn meeningen en gevoelens eer totaal vervalschen en verdraaien dan de stem ongehoorzaam zijn der kudde waarin hij zijn levens-voorwaarden vindt.
Maar deze groeps-ideeën, en deze groeps-formaties wijzigingen zich voortdurend. Niet onder invloed van de massa, van de kudde, die niet zelfstandig mag oordeelen, daar er anders geen verband mogelijk zou zijn. De kracht der groep hangt at van de gehoorzaamheid der leden aan de stem der kudde. Dachten en handelden de leden zelfstandig, zoo konden ze niet als groep bestaan.
Maar de groeps-formatie wijzigt zich onder invloed van enkele individuen, oorspronkelijk genoeg om de stem van de menschheid zelf, de stem van Christus, te verstaan, en machtig genoeg om zich door de kudde te laten volgen. En de invloed dier enkelen zal sterker
| |
| |
zijn naarmate hun oorspronkelijke ideeën dichter staan bij de groepsideeën. Alle groepsleden gevoelen iets van het Oorspronkelijke, van het Oerverstand der menschheid, zij zijn allen met onze Stamziel nog in verbinding, schoon lang niet zoo na en innig als de enkele oorspronkelijken. Is nu het oorspronkelijke individu àl te oorspronkelijk, dan volgt de kudde niet, maar haat en vernielt hem. Dat is de martelaar, de mensch die ‘zijn tijd te ver vooruit’ is.
Maar wordt de oorspronkelijkheid van het enkele individu door de kudde gevoeld, dan volgt ze, en eert en eerbiedigt, en huldigt later met lofredenen en standbeelden. En des te eerder wanneer de losbreker een persoonlijk suggestieve macht heeft, en imponeert door een of ander verbazend talent, organiseerend, dramatisch of muziekaal.
Onderwijl heeft deze leider en voorganger niets anders gedaan dan de uiterlijke organisatie meer in verband te brengen met het innerlijk leven der menschheid, het wezen van Christus zelf.
Deze overweging bracht er mij toe naar een man te zoeken, intelligent en zelfstandig genoeg om mijn gedachten in zich op te nemen, en toch weer in zijn gevoelens en neigingen zooveel nader staande tot de kudde dan ik, dat hij invloed kon uitoefenen. Daarbij iemand met het prestige dat een of andere buiten- | |
| |
gewone eigenschap geeft, geleerdheid, of nog beter organiseerend talent, en met de suggestieve bekwaamheid, het aplomb, de heerschersmacht die de kudde verlangt en verdraagt. Een bemiddelaar dus, tusschen mij, den àl te oorspronkelijke en praktisch onbekwame, voor wie een poging om zich te doen gelden een nutteloos martelaar-schap zou beteekenen, en de kudde, die in haar onoorspronkelijkheid toch zoozeer het omzettend ferment mijner ideeën behoeft.
Eer wij de Amerikaansche kust naderden had ik een keuze gedaan uit de personen die mij voor den geest kwamen als geschikt voor mijn doel. Ik zal den man rechter Elkinson noemen, zijn waren naam verzwijgend, daar hij nog leeft in de aandacht der menigte. Hij was gouverneur geweest van zijn Staat en bij mijn komst lid van het bonds-gerechtshof, het opperste college van de Vereenigde Staten, dat soeverein is in zijn uitspraken, en alleen de meest vertrouwde en geëerde mannen van het machtige rijk als leden in zich opneemt.
Het was een klare, koude, heldere dag toen wij de Hudson instoomden en de blanke huizenblokken van de reuzestad uit het midden van de breede, geelgrijze rivier zagen oprijzen. Een straffe vrieswind woei van den blauwen hemel, en de kleine, dappere sleepbooten
| |
| |
die hobbelend op het woelige water, onder schorre stoomfluit-kreten snel tusschen de groote schepen door stoomden, als naar buit jagende zeemonsters, waren door 't spattend water met een ijskorst bedekt.
Op haar langwerpig in den breeden riviermond vooruitgeschoven eiland lag de geweldige stad, een dicht-opeen gepakt huizen-conglomeraat, naar zee toe als opgestuwd, blok op blok, zoodat de hooge steenmassaas bij de punt van het eiland als kruyend ijs op elkander schenen gestapeld. Daar waar de blokken het hoogst waren en als reusachtige overeind gezette bouwsteenen tegen elkander stonden, daar was Wall-street, het centrum der activiteit, waar de steengroei als geprikkeld scheen door de rustelooze bedrijvigheid, het nog ordeloos en onbegrepen instinct van accumulatie. Dichterbij zagen wij de fijne, frissche kleuren, het teeder rood en roomwit der gebouwen in de zuivere, rookelooze atmosfeer, de witte stoom-pluimen van de verwarmings-systemen uit-wapperend als blanke vaantjes tegen de helderblauwe lucht, en de duizende donker flikkerende huizen-oogen, reien aan reien, streng, vierkant, sterk en helder, met duizende vaste, vorschende, ernstige blikkken monsterend de nieuw aankomenden van over zee, de van alle oorden der wereld toestroomenden naar dit land van toekomst en van verwachting.
Toen volgden de verbijsterende, versuffende indrukken
| |
| |
van de landing, waar het groote volk zich, door ervaring gedwongen, schijnt te weren tegen het instroomen van ongewenschte elementen, en onderzoekt en sorteert met vernederende, schijnbaar hartelooze strengheid, als waren wij beesten ter keuring.
Elsje's glimlach en blijmoedig verdragen verzachtte mij de bitterheid van het staan in de lange rei ter onderzoek, gedrild door de kort-aangebonden beambten, ik de hooghartige arristocraat, die hier nooit anders was gekomen dan in weelde, en met onderscheiding behandeld als een geëerbiedigd gast.
Toen eindelijk vrijgelaten in de woeling en 't geraas van dat geweldige leven, waar het rusteloos, zelfzuchtig zoeken der enkelen door een voor hen verborgen en door hen niet verstane macht tot een raadselachtige en verwonderlijke orde wordt saamgedwongen, - zooals men uit de schijnbaar doellooze en ordelooze agitatie van mieren of bijen een welberaamden bouw ziet ontstaan, - te midden van het geratel der vrachtkarren, het schuifelen der duizende voeten over het afgesleten, slecht onderhouden plaveisel, het onophoudelijk gedonder der treinen boven de straat, tusschen de sierlooze, alleen op zaken doen of attentie trekken berekende bouwwerken en opschriften, in deze zoo bij uitstek incompleete, onvoltooide, half barbaarsche, half-verfijnde wereld, - zag ik mijn lieve, teedere vrouw overstelpt en
| |
| |
overweldigd zich aan mij vastklampen, als zocht zij al wat haar nog aantrok in de wereld bij mij, onmachtig het in deze levens-warreling te vinden.
Ik bleef geen dag in de stad, wetend wat hier alles op den onervaren aankomer aast, maar ging naar een dier vage, verstrooide dorpen in de onmiddelijke omgeving, waar plekjes nog wilde of weer verwilderde natuur te vinden zijn te midden der verwaarloosde uithoeken eener snel en zorgeloos groeiende menschen-kolonie. Daar zijn in de boschachtig, rotsachtig terrein kleine, vale, houten huisjes te vinden, onoogelijke plank-getimmerten, uiterlijk niet meer dan schuurtjes of loodsjes, als voorloopig opgeslagen, door menschen die wel spoedig weer verderop zullen trekken, - huisjes die men voor betrekkelijk weinig geld kan bewonen.
Het zag niet aanlokkelijk voor een vrouw, gewend aan de keurige soliditeit van een Hollandsch huis, en de welverzorgde intimiteit van een Hollandsch landschap, waar mensch en natuur door langdurige symbiose tot een harmonisch verbond zijn saamgewassen. Overal rondom in 't bosch waren de vervallen huizen, de hoopen puin, scherven, oud ijzerwerk en vuilnis, de omgehakte en ongebruikt gelaten boomen, het afgebrande struikgewas, hinderlijke teekenen der nabijheid eener roekelooze, zorgelooze, spilzieke menschen-wereld.
| |
| |
En tusschen lange reeksen monsterachtig geteekende en schreeuwend gekleurde reclame-borden raasden dichtbij de treinen met hun alles bezoedelenden rook.
Maar het was toch een te huis, en Elsje begon met alle energie die het lange lijden in haar had overgelaten, de dierbare illusie van die smacht- en wachtjaren blijmoedig te verwezenlijken.
En toen de schamele woning wat was aangekleed, toen er een provisie-kast was met wat voorraad, een uiterst frisch en zindelijk gehouden slaapvertrekje, een tafel met een kleed waarop des avonds de petroleum-lamp zijn lichtkring wierp, zoodat ik er een courant bij kon zitten lezen, terwijl Elsje vlijtig naaide en verstelde, het hoofd vol huishoudelijke teeder-zorgzame gedachten, - en tot groote voldoening der huisvrouw een jong negermeisje gevonden was, dat dagelijks een paar uren kwam helpen en daarmee het huishouden een naar Hollandsch begrip noodzakelijken schijn van volledigheid gaf - toen zag ik op Elsje's vermoeide gezicht en in haar blanke, donker omkringde oogen een glans, die alle donkere herdenking of droevig vóór-gevoel overscheen.
Toen eerst zag ik haar trouw, liefhebbend wezen in volle lichtende pracht, maar ook helaas! met smartelijk ontwaren van zijn broosheid.
|
|