inspanning om mij duidelijk uit te drukken, met de eerlijkste innigheid:
‘Heb je mij een raad te geven? Ik wil het beste. Zeg me wat ik doen moet, geef mij raad.’
Ik dacht daarbij tevens, in vollen eerbied voor zijn heilig wezen als een afgestorvene en mijn vader, dat ik doen zou wat hij raadde, hoe moeyelijk het mij mocht vallen.
Maar hij zeide niets.
Toen kwam een oude vraag in mij op, onverwacht, zonder dat ik mij iets daaromtrent had voorgenomen.
‘Vader!’ zei ik ‘Wat is Christus?’
Ik vroeg het nog eens, zeer ontroerd, met de grootste aandoening en aandrang:
‘Wat is Christus?’
Toen hoorde ik hem zeggen:
‘Vraag de vlinder’
En ik begreep dat hij den vlinder met de blauwe vleugel-cier bedoelde, uit den vorigen droom. Ik vroeg:
‘Kun je me niets meer zeggen?’
Toen schudde hij heel zacht zijn hoofd en alles uit den droom ging weg, ik zag alleen zijn gezicht, dat ‘neen’ schudde en daarmede werd ik wakker. Het was morgenschemering, en ik lag alles te overdenken en in 't geheugen te prenten.
Ik voelde geheel zeker dat ik met hem gesproken had.