schamper dat God maar een vermoeden is. Zoo is 't. Maar 't is niet aardig van hem de menschen daarom voor den gek te houden en hen den door niemand ooit gezienen bovenmensch, die nog minder dan een vermoeden is, tot een potsierlijk bedacht afgodje in handen te duwen.
Geloof niets buiten de ervaring, lieve lezer. Maar God en Christus zijn méér ervaring dan de bovenmensch, al zijn het vermoedens. Ook uw vader en uw moeder zijn maar vermoedens, afgeleid uit ervaringen, opgewekt door hetgeen hun huid en hun oogen voor u schijnen te beteekenen en te verbergen.
Ik vermoedde dan, dat ook de gestorvenen hun sfeer hebben, en dat als het droomlijf van den levenden slapenden mensch daar komt, hij het verschil tusschen die sfeer en de zijne niet kan begrijpen en daarom steeds in den waan blijft dat die gestorvenen nog leven.
Nu had ik al zeer vaak van mijn vader gedroomd. Eerst dat ik nog met hem zeilde op onzen laatsten tocht. Maar dat behoorde tot den schrikdroom, waarover ik reeds sprak, die zich aanvankelijk geregeld herhaalde.
Dien droom acht ik niet anders als de pijnlijke echo in de diepere ruimten van mijn ziel, van de heftige slag die mijn waaklijf had getroffen. Meer beteekenis hecht ik er niet aan.