| |
| |
| |
XIII.
Wat ik u in 't vorige hoofdstuk verhaalde is noodig om mijn verder leven te begrijpen. Maar het zijn de uitkomsten van een ganschen levenstijd, en in de jaren vóór mijn huwelijk, toen ik met moeder en haar beschermelinge samen woonde, was ik pas in den aanvang en wist nog maar weinig van dat alles. Ik sprak er ook niet. over, en heb dat in mijn gansche latere leven maar met één mensch gedaan.
Toen er van mijn priesterschap niets komen zou waren wij alle drie blij het zwoele Rome te verlaten. Wij gingen naar Como en betrokken onze villa aan het meer. Het was een oud huis met geel stucco bekleed, en had een droevig air van vervallen deftigheid, van staat, die zelfs in zijn bloeitijd meer getoond had dan zij was. Het was geheel anders dan mijn herinnering het me voorstelde. Veel armelijker, kleinen - een flauwe, vooze weerschijn van de solide marmer-pracht van antiek en renaissance, die het wilde nabootsen. Maar er was nu een ongewilde bekoring
| |
| |
over gekomen, juist door 't verval. Want de tuin met zijn cipressen, mimosa's, magnolia's en rozen was door de verwildering des te schooner geworden, en wij woonden in enkele kamers van het groote, stille huis, en maakten het in die hoekjes ons behagelijk, als waren wij huisbewaarders en geen eigenaars. En vóór aan den tuin was het meer, met zijn diep-blauw spiegelvlak met satijn- of moiré-glans, al naar de zachte wind het bestreek, - en achter ons warende bergen, met de duizende primula's, de purperen erica, de wit-en-roze kerst-rozen. Het beekje was er nog altijd - en de oude zuilen-portiek, waar de steen onder het afgebladderd stucco te voorschijn kwam, en de rozen door de vloersteenen en om de kolommen heengroeiden.
In die woning trok ik mij terug, verzamelde boeken en trachtte door studie en een stil en sober leven op eigen gelegenheid de wijding te krijgen die ik in Rome niet vinden kon. Lucia bleef bij ons inwonen, met haar kamenier, en ik zag haar en mijn moeder aan de maaltijden, maar anders ook niet vaak.
Het waren strenge, rustige, ingetogen jaren, die wel tot de goeden mijns levens kunnen gerekend worden. Ik zelf ging stil mijn eigen weg en studeerde, alleen volgens den leiddraad van mijn innerlijk weetbegeeren.
Maar de vrouwen wachtten, wachtten, en ik zag het niet, of achtte het niet. Bernard Shaw, de Ben- | |
| |
jamin en het enfant terrible onder mijn broeders, doet al zijn best de wereld te beduiden dat het de vrouw is die den man verovert en niet omgekeerd - en zeker is daar méér van waar, dan de kudde weet. Maar als men hem gelooven moest, zou men gaan meenen dat de vrouw daarbij alleen eigenbaat beoogde, en den man vooral liefhad, begeerde en nam omdat zij hem nuttig vond voor 't belang van haar diepe instincten, als de vader van het gewensche schoone en goede kind. Maar zoo is 't in waarheid toch niet, en de vrouw, in haar stille, ongemerkte lokking en verbindingswerkzaamheid wil niet enkel nemen, maar ook geven, vooral geven, en de man is haar meestal nog meer waard dan de vader.
Lucia was een zeer zachtzinnige vrouw, toch met vast karakter. Zij had den breeden, stevigen lichaamsbouw en de regelmatige massieve trekken van Tizian's vrouwen, maar haar oogen stonden zachter en minder uitdagend levenslustig. In haar wezen en karakter was zij ouderwetsch, al het moderne, zoekende, onzekere, weeke, was haar vreemd. Zij was ook kenmerkend latijnsch en ongermaansch in haar gevoelens en begrippen. Zij onderwierp zich zonder kritiek aan de zedeleer der groep waarin zij verkeerde. Het conventioneele was voor haar een onwrikbare gevoelsrealiteit, de traditie had voor haar alle kracht van het goddeiijke
| |
| |
en levende. Zoo was het begrip ‘eer’, met al zijn persoonlijke en sociale facetten, voor haar even vast, helder, zuiver-begrensd en onaantastbaar als een diamant. Dat het veranderlijk zou kunnen zijn, dat sommige eeuwen eervol hadden genoemd wat thans eerloos heette en omgekeerd, dat overpeinsde zij niet en naar de blijvende kern van het wisselende idee zocht zij niet. Zij had daardoor een sereniteit en een gemoedsrust die mij, in mijn verwarringen, soms zeer benijdenswaardig voorkwam. Zij had geen neigingen die zij verachtte, maar ook geen idealen die zij, als ik, gestadig terwille van het leven moest besnoeien. Dat een jonge vrijgezel als ik zich soms uitspattingen veroorloofde, dat was een feit waarover ze met een luchtigen Franschen pas heenstapte. Zinspelingen daarop verdroeg ze met een gemakkelijkheid die mij soms pijnlijk aandeed. De behoefte der Engelsche vrouwen om de illuzie van prématrimoniale reinheid in beide echtgenooten vol te houden scheen zij niet te voelen. En al erkende ik haar goed recht daarin, toch hinderde het mij, en verkoos ik Emmy's naïeve of voorgewende blindheid.
Maar ik begreep ook dat Lucia's toegevendheid in even strenge veroordeeling zou overgaan zoodra conventioneele grenzen werden overschreden. Wat een jong man vóór zijn huwelijk deed had in Latijnsche
| |
| |
landen nog nooit zijn ‘eer’ in gevaar gebracht. Maar haar eer als vrouw, de eer van een gezin, de eer van een familienaam dat waren voor haar bepaalde werkelijkheden, die door bepaalde daden bedreigd konden worden, en die zij desnoods met opoffering van haar leven zou behoeden.
Zij was in weelde opgevoed en kreeg bij haar meerderjarigheid beschikking over een groot vermogen. Daarom scheen ze zich echter niet in 't minst te bekommeren, en ze leefde in mijn moeders huis in allen eenvoud. Dat mijn moeder er evenmin om gaf durf ik niet zeggen, en dat was voor mij een reden te meer, weerspannig te zijn. Het stond mij geducht tegen, mijn moeder steeds te hooren spreken over de ellende en nietigheid van het aardsche leven en over de zaligheid hiernamaals, als het eenige wat onze aandacht waard was, en tevens te bemerken hoe zij met onbewuste moederlijke koppelzucht en heimelijke strategie een rijk huwelijk voor haar zoon trachtte te bewerken. Ik verzette mij dan ook tegen haar stille machinatiën zooveel mij mogelijk was, zonder de huis-vrede in gevaar te brengen.
Het baatte mij echter niet. Ik moest dit spel verliezen omdat ik er mijn aandacht niet bij had. De beide vrouwen wilden het winnen, niet met bewust doelbeoogen, maar zooals vrouwen iets willen, met
| |
| |
de gansche onverzettelijke kracht van hun gemoed, zonder dat ze er ooit een woord over spreken, of het zichzelve erkennen. En ik was verdiept in chemie en physica, in physiologie en biologie, - mijn gansche gemoed werd betrokken in de groote inspanning om iets te ontcijferen van het geheimzinnige schrift der natuur- en levens-verschijnselen, en iets te doorgronden van de duistere recessen van mijn eigen wezen.
Zoo was de strijd ongelijk, - en al duurde hij jaren, ten slotte voelde ik mij, als bij verrassing, overwonnen. Ik bemerkte dat ik niet meer terug kon en tevens dat ik toch alle verantwoording droeg. Er is geen diplomatie fijner dan de onbewuste diplomatie der vrouwen. Men had mij overwonnen en mij daarbij geheel de illuzie doen behouden dat ik zelf de handelende, de aanvallende, en de overwinnende partij was. Maar dit alles, men merke dit wel op, in de meest toegewijde en onbaatzuchtige liefde.
Waarlijk verliefd, zooals op Emmy Tenders, ben ik op Lucia del Bono nooit geweest. En dat ondanks mijn amoureuzen aard, haar groote bekoorlijkheid en ons langdurig samenzijn. Ik bewonderde haar, om haar schoonheid en om wat ieder haar vlekkeloos karakter moest noemen. Maar haar ontbrak juist voor mij dat zekere geheimvolle, ondoorgrondelijke, wat mij in Emmy tot zoo razenden hartstocht ge- | |
| |
prikkeld had. Ik heb Lucia liefgehad om dezelfde redenen waarom ieder haar moest beminnen, omdat zij werkelijk een zeer beminnelijk wezen was. Maar dit rationeele gevoel, dat menigeen zeker deugdelijker grondslag zou schijnen voor een gelukkig huwelijk dan de meeste liefdevlagen, is nooit tot de hoogte gestegen van een hartstocht machtiger dan alle rede. En ik meende, zooals vele wijze en bezadigde menschen, en zooals ook mijn moeder, dat ik met zulk een wei-overwogen genegenheid kon volstaan om haar gelukkig te maken en mijn eigen leven zuiverheid en balans te geven. Ik leefde in den zeer algemeenen waan dat ik mijn eigen wezen gansch in de macht had en er dus, van uit het hoofdkwartier mijner zelfbewustheid, vrijelijk over kon beschikken, al naar den raadslag eener redelijke overweging.
Dat ik Lucia gelukkig zou maken door haar te trouwen scheen wel ontwijfelbaar. Dat ik ooit voor een tweede vrouw zou voelen wat ik voor Emmy had gevoeld, kon ik niet gelooven; wat zou ik dan beter kunnen doen dan mijn leven wijden aan een voortreffelijke vrouw, die ik daarmee alles gaf wat ze scheen te verlangen en die mij zeker als echtgenoote niet zou teleurstellen? Wel zou ik dan, om haar niet te vernederen, een liefde moeten vóórwenden die ik niet dacht ooit te zullen voelen. Maar ik stond al niet
| |
| |
meer zoo naïef, broederlijk-oprecht tegenover de menschen, en zag geen kwaad in het spelen van zulk een rol met zoo goede bedoeling. Ik hield er mij ook volkomen toe in staat, en zwoer bij mijzelven wederom een niet minder oprecht-gemeenden en ook niet minder broozen eed, dat ik haar een trouw en voorbeeldig gemaal zou zijn, en eigen geluk ten allen tijde zou achterstellen bij het hare.
Nu is ieder menschelijk persoon, naar de oer-be-teekenis van dit woord, ook een masker, en er leeft geen mensch, al is hij nog zoo eenvoudig-oprecht, zoozeer uit-één-stuk, of hij heeft zich zulk een masker gemaakt, zulk een rol opgedragen, al naar zijn idealen van menschelijke waardigheid, van behoorlijkheid en fatsoen. En hij tracht zich, als hij 't eerlijk meent, in die rol in te leven, zoodat hij zelf kan gelooven te zijn wat hij vóórwendt. Zoodoende, eigen of anderer fatsoens-ideaal nabootsend, bootseert en fatsoeneert hij zichzelven tot een persoon, die te meer gerespecteerd zal worden naarmate zij duidelijker, vaster en onver-anderlijker is. Maar wil hij een masker vormen, een rol spelen, ver liggend buiten zijn eigen vorm-idealen en onbereikbaar voor de plasticiteit van zijn werkelijk wezen, dan faalt hij jammerlijk, heet een gluiper en een schurk, en is inderdaad een stumper.
Ik speelde dan ook tegenover Lucia niet een rol die
| |
| |
mij geheel vreemd lag. Ik deed alleen mijn best de grenzen tusschen de gevoels-schakeeringen: genegenheid en verliefdheid, te doen vervagen en vervloeien. Dit was niet moeielijk en ik hoopte oprechtelijk dat mijn ware wezen de voorgewende vorm eenmaal wel zou vullen, dat ik dus voor Lucia de echte minnaar en verknochte gemaal zou worden die zij in mij meende te vinden. Ik vertelde haar ook de historie van mijn hart en mijn verleden, voor zoover het tot een eerlijke beoordeeling noodig was, en zij nam het alles eerbiedig aan als weldoende en vereerende vertrouwelijkheid, en zag hoegenaamd geen bezwaar. Zij volgde al even gedwee de suggestie van haar eigen neiging, dat alles zou worden als zij 't wenschte, als zij op mijn moeders wijsheid had vertrouwd en bleef luisteren naar de stem der kudde.
De wilde, zoele scirocco had de sneeuwkappen der bergen plotseling wel tot de helft verkort, de mimosa's bloeiden rijkelijk, met hun volle massa's heldergeel grel kleurend op de diepblauwe lucht, en op de bergen straalde overal de hepatica met zijn duizende lieve bloemesterren van smachtend teederblauw, - toen Lucia en ik zouden trouwen in den blanken marmerdom van Como. Ik had toegegeven dat het alles in den vorm zou gaan. Meer en meer leerde ik mijn leven splitsen, als de eenige wijze om vrede te houden met
| |
| |
de menschen en met mijzelven. Ik zag in, dat wat mij in broeder Michaël afkeer-wekkende huichelarij had geschenen, niet anders was dan de brutale aanvaarding en stuitende goedkeuring van een droeve noodzaak waaraan elk diepdenkend mensch onderworpen is. Was niet Socrates een veel te verstandig man om te gelooven dat, indien er al een God der geneeskunde bestond die Asklepias heette, hij dit personage genoegen zou doen door een haan te kelen en te verbranden? Toch liet hij dit doen, tot dank voor de snelle werking van het vergif dat hem ombracht, dus in een moment waarin een wijs mensch gewoonlijk geen grapjes maakt of comedie speelt. Die arme haan van Socrates heeft mij menigmalen voor oogen gestaan, ook toen ik mijn boeken en microscopen, mijn kiemende zaadjes en groeiende Salamander-larven verliet om mij op te tooien voor de huwelijksplechtigheid. Ook de allerwijste mensch moet offeren aan de goden van zijn tijd.
Het was een mooie dag en een schitterend vertoon. Lucia's voorname familie was in voltallige schare en pronkenden dosch opgekomen, niet alleen de violette maar ook de vuurroode geestelijkheid was vertegenwoordigd, het straatpubliek van Como stond als bij een vorstelijke aankomst van de landingsplaats onzer booten tot aan den dom geschaard, de kwajongens renden
| |
| |
voor ons uit en men juichte zelfs, als beteekende het geval een vreugde te meer op aarde.
In de kerk geurden bergen rozen, en straalden honderde kaarsen, en terugkeerend vormden wij een lange, bonte gondel-rei op het meer, met door 't water slepende draperieën en gezang en muziek, als waren wij nog in de goede dagen der Borgia's.
Lucia was sereen en stil-gelukkig stralend, als een blauwe hepatica-bloem, een weinig schuchter, toch schalks en blij antwoordend, en haar klare, fraaie oogen waren niet meer dan even vochtig. Zij zag niets dan blijheid, en een welkom geluk, een regelmatig, godge-vallig leven vooruit.
Voor mij was deze schoone vertooning niet moeielijk vol te houden. Het was niet zoozeer een rol of een comedie, die ik speelde, als wel een mooie droom.
Toen de zon daalde zat ik op 't terras te peinzen en keek naar de kleuren van het donker glanzende bijna zwart-groene magnolialoof, de in den avond goudkleurig glanzende sneeuw der bergen aan den overkant, daarboven de lichtend bleek-groenachtig-blauwe hemel, onderaan de purper violette berghellingen en het zacht-staalblauwe meer. Die kleuren werden één geheel met den bloesemgeur der citroenen die mij omringde, en kenmerkten het moment, tot een van die onvergetelijke representatieve, waarheen wij bij onze levensvaart nog
| |
| |
telkens omzien, als de scheepsstuurman naar een voorbij gevaren boei of bakenvuur.
Ik dacht aan mijn droomwereld en vergeleek de scherpe, kleurige aandoeningen van den nacht met deze van den dag, mijzelven afvragend waar ik het meest echt, werkelijk mijzelf was, en welke wereld de meest. werkelijke was van de twee, - en waarom.
|
|