| |
| |
| |
VII.
Nu had de looze Satan mij goed in de fuik en kon zich vertoonen zonder dat het verschrikte vischje terugzwom. Mijn lichaam, nu weer gezond en verkwikt, wilde Emmy tot vrouw, op den gewonen, menschelijken, overouden trant. Het gaf dit te kennen met onloochenbare duidelijkheid, zonder zich in 't minst om mijn verheven scrupules te bekommeren. Vrouwen kunnen zich nog illusies maken dat mondkus en omarming geen verdere beteekenis heeft, een man wordt duidelijker gewaarschuwd, en ik vind het eigenlijk niet aardig van de groote en beroemde Minnaars, dat ze zich in dat opzicht zoo vaak van den domme houden, en zoodoende den lezer misleiden.
Nu kon Satan perfide grinniken om de knoei waarin ik zat. De schande mijner onwaardigheid zou misschien, met behulp van Emmy's grootmoedige vergeving, gedelgd zijn. Zulk een ontzondiging is in de romanwereld niet ongewoon, en in de werkelijke wereld vrij wel regel. Maar het lijf wilde volstrekt niet van uitstel
| |
| |
weten, en al waren mijn omstandigheden nog zoo gunstig, zoo eischten toch zedigheid en conventie, ja zelfs gewoon practisch verstand, nog eenige jaren wachtens.
Eenige jaren -... hoe luchtig worden in de liefdesgeschiedenissen zulke termijnen gesteld en neergeschreven, van vader Jacob's zeven jaren af - en hoe ontzettend verschilt hun beteekenis voor den man van verschillend temperament.
De oud-testamentische herdersjongen heeft het er wellicht goed afgebracht - maar als wij probeeren oprecht te zijn, lieve lezer, wat mogen wij dan onderstellen dat zulke termijnen bij den modernen cultuurmensch verbergen aan ongerechtigheid, aan knoeierij en onwaardige transacties tusschen zedelijk ideaal en natuurlijke werkelijkheid?
Toen ik pas in Engeland kwam had ik in een boek van Thackeray de opmerking gelezen dat er misschien wel reine vrouwen waren, maar zeker geen reine mannen, en ik had in jeugdigen overmoed een plechtigen eed gezworen dat ik hem tot een leugenaar zou maken. Dit was de eerste van het fraaie stel gebroken, gelijmde en gekramde eeden, waarmee mijn krakeelend ziele-huishouden zoo van lieverlede werd gestaffeerd. En men zou kunnen meenen dat de eerzucht tot het verzamelen van die kostbare en breekbare snuisterijen niet zoo algemeen behoorde geprezen
| |
| |
en aangemoedigd te worden. Mij tenminste is de liefhebberij duur te staan gekomen en heeft mij door tobben, worstelingen, zelfkwelling, zelfverwijt en aanhoudende zorg, de beste jaren en de schoonste aandoeningen mijns levens vergald.
En als ik nu, per slot van rekening, nog maar afdoende raad wist, lieve lezer! - maar waarlijk! moest ik van meet af weer beginnen, ik zou nog niet weten hoe beter te handelen. Ik zou zeker nooit meer beloften doen - maar wat ik eenmaal onrein en onwaardig noemde, noem ik nòg zoo. En dat ik er toch door mijn eigen aard met mijn neus ingewreven werd, als een weerspannige kat, acht ik nog even smadelijk, en onrechtvaardig. Maar hoe ik 't had kunnen voorkomen weet ik nòg niet, want ik heb gestreden als een held, en ik was toch een der zwaksten niet, ja sterker dan de groote meerderheid.
Maar dit weet ik, dat ik bij al die zorg de wroeging niet nog een plaats in mijn huis zou gunnen, en ik raad u, lieve lezer, dien gast onverbiddelijk uit uw deur te werpen. Ik zou zeker even weerspannig blijven en onverzoenlijk tegen 't vuile en onwaardige, - maar als er zondebesef en schuldgevoel te dragen valt, dan weet ik nu wie er rechtens geneigd en willig is dien last voor ons, arme tobbers, mee te dragen en te verlichten.
| |
| |
Het samenstel der maatschappij, de voorschriften der conventie zijn bovendien zoo ongeschikt om den strijd te verlichten, omdat samenleving en zedewet zoo weinig begrip toonen van den waren aard onzer moeielijkheden. Daar waar ik hoegenaamd geen gevaar bespeurde waren sterke muren van strenge conventie, en daar waar ik zeker wist te zullen bezwijken daar had de wereld geen verweer.
Met een van Emmy's vriendinnen of een andere onbedorven vrouw of meisje, hoe mooi en aantrekkelijk ook, had men mij zonder gevaar op reis kunnen sturen en zonder getuigen dagen en weken te samen kunnen laten en geen zweem van verliefdheid of onreine gedachte zou in mij opkomen. Met Emmy zelf was haar argeloosheid en mijn eigen schroom en eerbied beter beveiliging dan alle zedewetten. Maar zoodra ik in een vrouw, mij totaal vreemd en onverschillig, leelijk zelfs en afstootend, die eigenaardige zwakheid opmerkte, meestal met goedhartigheid gepaard, die op bijna onmerkbare wijze aanduidt dat de schei-wand der preutschheid bij mijn eerste poging zou vallen, dan voelde ik mij, ondanks alle conventioneele belemmeringen, reeds van begin af verloren.
Ik trachtte mij soms vruchteloos voor te stellen hoe leelijk een vrouw wel zou moeten zijn om mij haar avances met steenen koelheid te doen afwijzen. Elke
| |
| |
vrouw, ook de minst bekoorlijke, kon mij doen wankelen, alleen door zich te vernederen. Als door een overmaat van ridderlijkheid kon ik het vragen van een vrouw niet weigeren, noch zelfs afwachten. Het was alsof ik het weggooien harer schaamte tot elken prijs door eigen vernedering moest voorkomen. Dat is te zeggen, zoolang zij alleen mijn lijf en niet mijn hart begeerde. Mijn hart bleef buiten schot achter de muren mijner oprechte liefde voor Emmy. Als lijfs-neigingen en zielsgevoelens eenmaal van elkander zijn afgescheurd groeien ze nooit meer geheel samen en er blijven levenslang mogelijkheden van droeve verwarring. Ondanks mijn vurige en zuivere liefde voor Emmy konden mijn lijfsneigingen tot dolheid toe geprikkeld worden door de eerste beste vrouw die geneigd scheen den sluier der schaamte voor mij te laten vallen. En terwijl buiten Emmy de schoonste, liefste, edelste vrouw hoegenaamd geen bekoringsmacht over mij had, en Emmy's schuldeloos vertrouwen in mij en volkomen gemis aan jaloezie in dat opzicht geheel gerechtvaardigd was, kon een grove, laagstaande zinnelijke en goedhartige vrouw mij tot dingen verleiden die noch Emmy noch een der personen die mij kenden voor mogelijk zou hebben geacht. Zoo ziet ge, lieve lezer, hoe allernoodigst het is het vreemde verbond tusschen aap en engel al van kindsbeen aan
| |
| |
op deugdelijke, vaste wijze te regelen, want de twee hebben zulke verschillende opvattingen van schoon en goed, dat het niet aangaat hen in één eng en broos huis elk hun vrijheid te laten.
Voor al 't overige was ik krachtig en wel-evenwichtig gesteld, naar ziel en lijf. Van ziekten weet ik weinig en dat wrak-worden van het gewricht tusschen 't waarneembare en onwaarneembare deel van ons wezen, dat men thans zenuwlijden noemt, was mij altijd vreemd.
En dit was het meest verbijsterende en misleidende in mijn moeielijkheden, dat als de aap eindelijk zijn zin gekregen had, hij mij daarvoor beloonde door verkwikking en behagelijk lichamelijk bevinden, door een gevoel van verfrischt en versterkt leven, een verheldering van gedachten, een toename van werklust en genietingskracht.
Dit alles strookt zeer slecht niet waar? met de traditionale straf die op de misdaad behoort te volgen. Misschien schijnt het u zelfs in flagranten strijd met de zedelijke wereld-orde. Ik kan het niet verhelpen, maar het was zooals ik u zeide, en ge zoudt de eer der traditie alleen kunnen redden zooals ik het toenmaals deed, door het alles voor een zeer doortraptgemeene begoocheling van Satan te verklaren.
Met deze verklaring wordt echter het geweten niet
| |
| |
gesust. Integendeel, wie een echten levenden duivel wil onderhouden moet een geweten hebben voor hem om aan te knagen. Zuiver en oorspronkelijk behoeft het niet te zijn, hij neemt elk goedkoop groeps-fabrikaat voor lief, en de kwellingen blijven dezelfde.
Mijn leven in die jaren was één lange, heimelijke worsteling, waarvan alleen mijn vader de hevigheid vermoedde, zonder dat de arme man, die er werkelijk onder meeleed omdat zijn levenstaak er mee gemoeid was, - iets tot bijstand kon doen.
In zijn hulpeloosheid heeft hij zelfs ernstig overwogen, en mij op bedekte wijze voorgesteld, het voorbeeld van sommige aristocratische Engelsche gezinnen te volgen, waar zooals hij zeker zeide te weten, een aardig dienstmeisje wordt geëngageerd om den zoon des huizes van erger uitspattingen terug te houden, totdat de tijd voor een deftig huwelijk is aangebroken, en het meisje met een rijkelijk schandegeld naar huis wordt gestuurd.
Maar de zinspeling reeds deed mij opbruisen van verontwaardiging, hoe weinig recht ik tot zulk een fierheid had. Wat beteekent het toch dat elke herinnering aan wat de mensch als vernederend in zijn liefde-leven voelt nooit duldeloozer en nooit pijnlijker is dan tusschen ouder en kind?
Mijn leven en mijn wezen in die jaren was als het
| |
| |
worstelen van twee machten, in doodelijke verwikkeling, op en neer dalend tusschen wolken en aarde, tusschen hemel en zee, de arend van ideale verhevenheid en de slang van aardsche dierlijkheid.
Feather and scale inextricably blended. –
Voor mij, bij uiterlijke kalmte en zorgeloos leven, een angstige en vreeselijke strijd, met
Many a check
and many a change, a dark and wild turmoil.
De pijn, de schaamte, de zelf verachting, de wanhoop die er door ontstonden, maakten mijn gedrag tegenover Emmy zoo wonderlijk, zoo ongelijkmatig en grillig, dat zij het vaak als krenking gevoelde en zoo voorzichtig was zelf zich meer terug te trekken.
Al spoedig kreeg ik een mededinger. Een jong Engelsch officier, even welgemaakt, even goed van uiterlijk en forsch van bouw als ik, maar vrij wat rustiger, vrij wat gematigder, en vrij wat zekerder van eigen recht en deugd. Om die eigenschappen was hij mij al hatelijk, maar ik erkende met stille verbittering zijn meerder rechten, omdat ik hem voor een rein man hield.
In mijn vaderland, in Spanje, in Frankrijk, ook in Duitschland, zijn mannen, zelfs zich beschaafd noemende, dikwijls ploertig genoeg om tegenover
| |
| |
betrekkelijk vreemden grove sexueele aardigheden te zeggen, en een vrijer toon te voeren zoodra er geen vrouwen aanwezig zijn. Zulk doen kon mij woedend maken en werd steeds door mij met een honend niet-begrijpen beantwoord. En tevens brandde het mij, dat een, die mijn wegen en gedachten kende, mij daarom een huichelaar zou noemen. Maar mijn afkeer voor zulke grofheden was sterk en oprecht, en ik waardeerde het in mijn Engelsche vrienden dat zij hierin met mij gelijk schenen te gevoelen.
Mijn mededinger, Captain Truant, was hoffelijk en correct in alles, en jegens mij hartelijk en gemakkelijk. Toch kon hij niet geheel verbergen dat hij mij een Italiaan, dat wil zeggen iemand van lager ras en achterlijke beschaving, achtte. Ik begreep dat hij het ongepast en doodjammer zou vinden als een lief, fatsoenlijk, blond Engelsch meisje als Emmy aan een donker buitenlandsch type verslingerd raakte. Ik had wel geld en een graventitel, - maar er zijn ook Japansche, Turksche en Perzische edellieden, daarom nog geen portuur voor een mooi, beschaafd Engelsch meisje.
Zonder eenig gemoedsbezwaar dus, met de kalme Engelsche overtuiging van het goed recht al zijner handelingen, kwam Harry Truant tusschen ons beiden met een solide, gelijkmatige, voortvarende vrijage. En wat mij terstond met smartelijke duidelijkheid in 't
| |
| |
oog viel, was het sneller gemak waarmee Emmy en Harry elkaar verstonden. Zij waren thuis in elkanders wereld en begrepen elkanders manieren, elkanders smaak, elkanders humor onmiddelijk. Misschien was aanvankelijk mijn exotisme in mijn voordeel geweest, door den prikkel van het vreemde en nieuwe. Maar mijn onverstane grillen, mijn vreemde, soms onstuimige, soms geheel terughoudende wijze van doen, had Emmy sinds lang vermoeid en verschrikt. En ik zag dat de meer vertrouwde en bekende trant van haar echt Engelschen landgenoot haar goed deed en meer behaagde. Ik zag dat alles met bittere berusting. Ik meende mijn verdiende loon te krijgen.
Toch zou het goede meisje mij niet lichtzinnig voor een ander hebben laten varen. Tot een verklaring had ik het nooit gebracht, en zij kon zich vrij achten. Maar zij was nauwgezet genoeg zich ook door onuitgesproken affectie, door de vertrouwelijkheid onzer gesprekken, en door dien eenen kus gebonden te achten.
Ik begreep dat en wilde daar in spijtige en hopelooze zelfopoffering een eind aan maken.
- ‘Ik zie wel wat er gaande is, Emmy’ zie ik, op een avond toen wij samen aan den rivier-oever zaten.
‘Ik wilde je maar zeggen dat je je niet aan mij gebonden moet achten. Je bent vrij’ -
| |
| |
Zij keek mij een tijd lang weifelend aan met een droevige uitdrukking. Toen zei ze, zacht hoofdschuddend:
- ‘Wat is er toch met je, Vico? Wat schuilt er toch in je, dat je zoo vreemd tegen mij doet?’
Haar zacht-meewarige stem, de innige, vertrouwelijke toon, de lieve expressie van haar gezicht was mij àl te machtig. Ik voelde de tranen komen en kneep de vuisten samen. Het hielp niet. Ik moest opstaan en ging wat verder met hoofd en hand tegen de ruwe schors van een boom leunen, met geweld mijn snikken bedwingend. Toen voelde ik een zachte hand op mijn schouder.
‘Vico!’ zei ze.
Maar ik schudde met een nerveuzen schok haar hand van mijn schouder en zei, met verbeten stem:
– ‘Raak me niet an. Ik ben je niet waard’. –
De hand ging weg; en ik begreep dat ze wat koeler en voorzichtiger werd. Ze begon natuurlijk iets ergs te vermoeden.
- ‘Kun je 't mij vertellen, Vico?’ vroeg ze, niet onvriendelijk, maar veel strenger.
- ‘Neen! Emmy! nooit! -Denk dat ik je liefheb zooals nooit iemand anders het zal kunnen. - Maar ik ben je niet waard en ik wil dat je gelukkig wordt. Ik zal je niet meer in den weg zijn. Bekommer je niet om wat er van me terecht komt’ -
| |
| |
- ‘Arme jongen!’ zei Emmy ernstig en gevoelig. ‘Is het heusch zoo iets onoverkomelijks?’
- ‘Volstrekt onoverkomelijk, Emmy. Denk er niet meer aan, God zegen je!’ -
- ‘God zegen je, Vico!’ zei Emmy, mij met onzekeren, half smartelijken, half berustenden blik naziend. Meer berustend dan mij lief was.
Zulk een afscheid is méér voorgekomen en is ook dikwijls door verzoening gevolgd, ja door meerdere afscheiden en verzoeningen. Maar hier was niet die wederzijdsche gelijkheid van heftige neiging, en niet de beperktheid van kans, die over alle scrupules door aanhouden doet zegevieren. De mededinger maakte snel en voorspoedig gebruik van het gegunde voordeel.
Ik vermeed Emmy's huis, maar bezocht nog wel de club waar Captain Truant ook kwam. En binnen weinige weken zag ik hem daar op een avond binnenkomen en door zijn vrienden gelukgewenscht worden. Ik begreep wat dat beteekende en bleef met een verlamd, ijzig gevoel zitten, starend op het blad dat ik voorwendde te lezen. Maar de gelukkige kwam naderbij, hij was niet edelmoedig genoeg om mij te willen sparen. Onder degenen die hem luidruchtig verwelkomden en gelukwenschten was ook een officier, door de anderen de ‘gallant capting’ bijgenaamd, een onbeduidend, winderig kereltje met een monocle, aan
| |
| |
wien ik een bizonderen hekel had, omdat hij, hoewel zelf altijd voor den mal gehouden, als hij goed gedronken had, met zijn brutale welbespraaktheid en zijn Engelsche grappen, mij, den vreemdeling, wel met succes in de maling wist te nemen. Deze kwam met Harry luid lachend en pratend, vlak naast mij staan.
- ‘En hoe moet het nu met Dina?’ vroeg het windbuiltje aan Truant.
- ‘Stil! stil! man!’ zei Truant. ‘Een weinig discretie, alsjeblieft!’
Maar de aangeschoten kwiebes liet zich niet zoo gauw den mond stoppen:
- ‘Krijg ik volmacht, Harry, tot het vervullen van de opengevallen plaats? Als rechtens geautoriseerd vertrooster?’
- ‘Goed! Goed!’ zei Harry Truant, om er van af te zijn.
Maar ik had het alles duidelijk gehoord en begrepen. Of liever ik had alleen begrepen dat ik door een machtwoord plotseling verlof kreeg geheel te doen zooals mijn lichaam wilde. Het getergde lichaam, radeloos door den langen kamp van Slang en Arend, wilde nu wraak en vernieling. De kamer, de gaslichten, de stoelen, alles begon op een aangename, zelfs
| |
| |
behagelijke manier te schemeren, te zweven, te draaien - en met de zwijgende, moorddadige beslistheid die mijn voorvaderen in mannelijke linie in zulke omstandigheden kenmerkte, had ik Harry Truant bij de keel.
Wanneer deze herinneringsbladen een Engelschen of Amerikaanschen uitgever mochten vinden dan zal het noodzakelijk zijn hier te vermelden dat de Engelschman, met zijn geoefende boks-vuisten, den Italiaan gemakkelijk dubbel vouwde en bewusteloos in een hoek kwakte. Iets minder wordt door het publiek van Rudyard Kipling natuurlijk niet verdragen.
In de Tauchnitz- en andere edities kan de waarheid staan, dat Harry Truant en Vico Muralto dien avond elkander leelijk toetakelden, doch zonder doodelijke gevolgen, en met moeite door de aanwezigen werden gescheiden. De uitdaging tot een duel werd door den Engelschen officier, als strijdig met de zeden en wetten zijns lands, niet aangenomen, wat mij toenmaals zeer speet en mij hem voor al wat laf en eerloos was deed uitmaken, doch wat ik thans niet alleen verontschuldig maar hoogelijk waardeer.
Nog datzelfde jaar voeren Harry en Emmy als man en vrouw naar Indië. Vico en zijn vader togen op hun laatste reis te samen.
|
|