| |
| |
| |
IV.
De menschensoort, die mijn vader filisters noemde, heeft dit als gemeenschappelijk kenmerk dat ze voor alle wonderen en geheimen terstond een gemakkelijke verklaring weet. Past de waarheid er niet precies in, dan doet ze als die kaffer, die een paar veel te nauwe laarzen cadeau kreeg, en daar raad op wist door niet-kleinzeerig zijn teenen af te kappen, en toen heel verheugd in 't kostbare geschenk uit wandelen ging.
Ditmaal was 't mijn vader zelf die beweerde niets wonderlijks of geheimvols te zien in mijn diep-ontroerde gemoedstoestand. Het wezen van de zaak had hij mij nu wetenschappelijk, biologisch en physiologisch-anatomisch uitgelegd, daaraan behoefde niets te worden toegevoegd en er bleef ook niets onverklaarbaars over.
Mijn afkeer, mijn innige ontzetting en neerslachtigheid, bij deze eenvoudige kennis-vermeerdering, die mij als elk nieuw weten had behooren te verheugen en te stichten - ja! daarvoor was in zijn verklaring geen plaats. Evenmin voor zijn eigen verlegenheid
| |
| |
bij 't mededeelen. En deze teenen moesten dus zonder sentimentaliteit worden afgekapt opdat de laars zou passen.
Lezer, meen niet dat ik diepen eerbied en ontzag van u verg, voor den onnoozelen grooten jongen die radeloos lag te huilen om dat zonderlinge verschil tusschen menschen en bloemen, dat bij de eersten zooveel disharmonie brengt in hun gewichtigste levensfunctie.
Ik zelf lach mijzelven van voor vijftig jaar nu lichtelijk uit, niet schamper, maar zacht ironisch-sympathisch. Ik klop den jongen op den schouder en voeg hem vriendelijk toe: ‘Rustig, jongie, schrik zoo niet. Wij zijn een wonderlijk mengsel van aap en engel. Maar tracht daarmee zoo gauw mogelijk verzoend te raken, dan wordt alles heel dragelijk. Dacht je dat Emmy Tenders zoo schrikken zou van 't zelfde, als zij het maar langs den rechten weg te weten kwam, dat wil zeggen langs den weg van eerbiedige liefde en innige vereering? Zij is wel wijzer. En had je het als dichter en minnaar en niet als filister geleerd dan zou je óók niet zóó geschrikt zijn.’
Maar dit alles, lieve lezer, verkort niet de geheimzinnige en onheilvolle waarheid, en men maakt geen disharmonie dragelijk door haar te loochenen. Dit is
| |
| |
zeker dat de voorstelling van mijn vader, als ware mijn ontzetting geheel onredelijk, op mij werkte als een poging om mijn teenen af te kappen opdat de schoen passen zou. Ik verzette mij heftig, handhaafde een onverbiddelijke scheiding tusschen het edele en hooge gevoel voor Emmy en de lage en vuile dingen die mijn vader mij gewezen had, en wandelde aldus haastig en ijverig op het gevaarlijke pad, dat zich nog maar éénmaal splitst in een weg naar dweepzucht en een naar liederlijk cynisme.
Dit was mijns vaders werk. Maar nooit heb ik het hem met eenigen bitteren wrok geweten. Waarom niet? - Kunnen wij oordeel spreken, lezer, in een geding waarvan de voornaamste feiten nog in ondoorgrondelijk duister liggen?
Van uit mijn koelen rechterstoel hier in dit droomerig en vergeten stadje heb ik vrijspraak voor allen, die in Amor's bloemrijk en doornrijk doolhof verdwaald en verongelukt zijn. Want het is zeker niet door ons menschen aangelegd.
Dat er schuld is kan ik niet wegpraten. Elk leed heeft een vader en een moeder, en die ouders zijn wij nu eenmaal gewoon zonde en schuld te noemen. Maar ik vervolg den stamboom dezer vreemde en teedere smarten verder dan Adam en Eva, of den Pithecantropus Erectus, zelfs al moest ik dan met
| |
| |
mijn aanklacht bij Machten belanden, die ons het vermoeden hunner onschendbaarheid van ouder tot ouder hebben ingeprent.
Zie nu, wat het vreemde en onlogische van de zaak verhoogt. Ik heb niet alleen een zeer verliefde, maar ook een zeer zinnelijke natuur. Te samen met mijn sterke vatbaarheid voor de vreugden der ziels-toenadering ging een geweldige, overmachtige voort-plantings-drang. Vóórdat het contact der beide stroomingen op zulk een pijnlijke wijze was tot stand gebracht, vervulde mij de lagere, donkere, lijfelijke drift met een wel gestadige maar niet zeer kwellende onrust, en met twijfel of ik wel gezond was. Het voortreffelijk evenwicht van mijn overige lichaamsfuncties, dat zich tot heden gehandhaafd heeft, woog altijd tegen dien twijfel op.
Maar toen het raadsel half verklaard was, werd het des te meer vervullend en prikkelend, en nam mijn gedachten zoodanig in beslag, dat ik mij nu als oud man er nog telkens over verbaas dat een menschelijk brein zulke betrekkelijk eenvoudige feiten zoo tot in 't oneindige kan overwegen zonder dat ze hun belangrijkheid verliezen, en zonder dat het eigenlijk iets verder brengt.
De geneesheeren zouden spreken van pathologisch,
| |
| |
en van libido sexualis. Maar ik maak er u opmerkzaam op, lieve lezer, dat al zijn er zeer brave en edele menschen onder de geneesheeren, elke geneesheer in onzen tijd, zonder uitzondering, in zoover hij een geneesheer moet heeten, ook tevens een filister is. Met hun verklaringen en hun fraaie woorden, voor dingen die boven hun bevatting gaan, omdat hun wetenschap nog ondichterlijk en onwijsgeerig is, zijn wij in 't geheel niet gebaat.
En hoe vermocht een dezer hedendaagsche wijzen mij redelijk te verklaren dat in een edel en hoog menschelijk type, zooals ik mijzelven, zeker niet zonder eenig recht, durfde noemen, te samen ging de zeer krachtige werking eener aan alle dieren gemeene drift, en tegelijk een overmatige gevoeligheid voor haar onedel karakter? Ware die drift schoon en goed en in geenen deele onedel, vanwaar dan mijn weerzin? - ware zij werkelijk laag en onwaardig, vanwaar dan haar zoo impertinente en overmachtige aanwezigheid in een verfijnde en hoog-ontwikkelde onder de menschen?
En wie hier van uitzondering en zeldzaam natuur-spel zou willen spreken, zou men hem niet onmiddellijk den mond snoeren met een reeks namen allen blinkende in de geschiedenis der menschheid? Kennen wij niet van Sophocles een veelbeteekende,
| |
| |
verzuchting over het verlost zijn van deze plaag door den ouderdom? Is het zonder diepen zin dat Dante op den top van den louteringsberg juist voor deze zwakte laat boeten de hem dierbaarste en meest geërbiedigde dichters, Arnaut de Perigord, Guittone van Arezzo en ook Guido Guinicelli, den Vader van hem en van allen
che mai
rime d’ amore usar dolci e leggiadre?
Stond het anders met Dante zelven, met Shelley, Byron, Heine, Goethe?
De daad van mijn vader ontstond uit vermeend plichtbesef, maar had geheel andere gevolgen dan hij allicht verwachtte. Hij moest wel denken dat ik nu, wetende waar 't om ging, 't rechtstreeks op een huwelijk zou toeleggen, of wel mijn kalverliefde opgeven. De sluier der begoocheling dat er hier iets verheveners en mystiekers dan gewone voortplanting in 't spel was, - de hem bekende hekserij der vrouw waarvoor hij mij wilde beschermen - had hij voldoende verrafeld. Ook wachtte hij nu mijn vertrouwelijkheid en mijn bede om raad in moeilijkheden en gevaren van verwanten aard.
Maar ziet, ik bleef Emmy even vurig toegewijd, even ridderlijk getrouw. Ik voelde neiging haar met mijn levend lichaam tot schild te strekken voor de
| |
| |
laagheden der wereld, en haar over mijn lijk als brug door den aardschen modderpoel te doen gaan. En verder dan ooit hield ik haar beeld boven alle ontwijdende gedachten. Heiligschennis achtte ik het aan haar te denken als aan één der duizende wijfjes-menschen om mij heen, en mijn liefde te verwarren met het gevrij en getrouw der overige wereld.
Daarmede echter waren de door mijn vader plotseling aan 't licht gebrachte, met heldere verbeeldingsvizie gevoede, en nu naar erkenning en vrijheid hunkerende driften niet gestild. De slapende honden waren gewekt en huilden om vreten. En daar ik er niet in 't minste aan dacht hun te gunnen wat mijn vader als hun natuurlijken en gerechten buit aanwees, maar wat ik tot eiken prijs als heilig en gewijd uit hun gretige tanden wilde houden, zochten ze ander voedsel en dreigden mijzelf te verscheuren.
‘Maar wat wil je dan, oude heremiet?’ zal de jonge lezer vragen. ‘Hoe meen je dan dat het met deze dingen moet toegaan, op voorbeeldige wijze?’
Ik wil niets hieromtrent, jonge lezer! De oude Muralto is niet geroepen uw levens-programma op te maken. Hij schuift zijn lampje maar zoo ver hij reiken kan in 't donker vooruit. Voor de rommel en verwarring die aan 't licht komt, is hij niet aansprakelijk, en ieder moet weten hoe hij er zijn weg in vindt.
| |
| |
De honden willen vreten, dat staat vast. En zij worden eenmaal gewekt, al of niet met opzet, ook daar is geen ontkomen aan. Gezegend wie hun terstond den rechten buit kan voorzetten. En wee hem!, die meent dat hij hen, zonder gevaar voor zichzelven, kan laten ten doode vasten of onbeheerd op roof uitgaan.
En als ge het vertrouwen van uw kinderen wilt behouden, dreig dan niet de voeten van hun gevoel te verminken terwille van een enge theorie. Ik voor mij ten minste zou eerder bij den eersten besten politie-agent om intiemen raad zijn gekomen, dan terug bij mijn vader, na wat ik ondervonden had.
Emmy's huis stond aan de Thames bij Londen. Het effen smaragd-groene, wel-geschoren grasveld met de bonte bloemenranden en blauwe porselein-vazen reikte tot aan 't water, en daar zat op zomernamiddagen de familie in rieten stoelen, gebruikte thee, voederde de zwanen die voorbij zwommen, en keken naar 't vroolijke vertier, naar de honderde fraaie bootjes met zwierige, fijnkleurig groen, paars, rose en wit gekleede heeren en dames, de forsche giekroeiers in oefening, voorbij-stuivend met gelijkmatig riemgeklots en nagedraafd door schreeuwende vrienden te paard, de wed-zwemmers die midden door de drukte streefden, van alle zijden
| |
| |
aangevuurd, de weelderige huisbooten die voorbijdreven vol bloemen en vroolijke menschen, en waaruit muziek weerklonk en des avonds licht stroomde. Ik logeerde op het buiten met mijn vader, en als ik in die lichte, luchtige, nette, zuivere menschenwereld verkeerde, dan leek al wat hij mij verteld had maar een leelijk sprookje.
Maar Londen is een vreemde, en voor lieden van mijn slag aller-gevaarlijkste stad. De blanke engelen-schijn der menschen is daar met zooveel welslagen voorgewend, dat het des te scherper en griezeliger opvalt en prikkelender werkt, als het zwarte aapje plotseling uit de mouw gluurt.
Niet alleen Emmy Tenders, maar elke vrouw van haar ras en soort, elke beschaafde Engelsche vrouw, had voor mij iets hoogs, iets heiligs en onschendbaars. Vrouwen uit andere landen herinnerden nog meer aan het wijfjes-dier, van haar kon ik de noodlottige vernedering mij nog denken en voorstellen, maar een Engelsche vrouw scheen zoo rein, zoo voornaam, zoo preutsch, en toch zoo onbevangen onschuldig, dat haar aanwezigheid alleen genoeg was om alle onreine gedachten te verdrijven. En van alle Engelsche vrouwen was Emmy Tenders de liefste en reinste. Toen ik haar weer-zag vervloog alle onrust en griezel, ik was volkomen gelukkig, en ook dankbaar dat er
| |
| |
geen pistool onder mijn bereik was geweest in dat sombere oogenblik na de revelatie. Er daagde iets in mij, dien zomernamiddag aan de Thames in het vroolijke gezin, van het begrip dat Emmy's verwonderlijke macht al wat mij leelijk en vuil had geschenen rein zou hebben gemaakt, als het maar door háár tot mij was gekomen.
Maar het schijnt wel of de Engelschen te véél staat maken op de reinigende macht der onschuld hunner vrouwen. En wonderlijk is 't, hoe de openbare meening onder dit zoo preutsche volk tooneelen van ongegeneerde vrijage toelaat, die misschien nergens in het overige Europa, en zeker niet in Azie of Afrika openlijk worden gedoogd. Ik gleed in het ranke, sierlijke bootje langzaam over de glanzige rivier, door het teedere zomerwaas, dat alles in de bekoring van een sprookjesland hulde, en mijn liefste, in haar witte kleedje, zat tegenover mij op de zijden kussens, en hield de koorden van 't roer. En links en rechts onder de schaduwend overhangende wilgen, zagen mijn nu wèl-ingelichte oogen, minnende paren, elk in hun bootje, in innige houdingen, die mij ten zeerste beschaamd en beklemd maakten. Emmy scheen hen niet te zien, of er in 't geheel niet door gehinderd te worden. Toen kwam het in mij op dat hier de schuld bij mijzelven lag, en dat ik door een bizondere aan- | |
| |
geboren verdorvenheid het natuurlijke zoo leelijk vond en er zoo lichtelijk aan werd herinnerd. En te meer bewonderde en vereerde ik het reine wezen, wier blanke ziels-spiegel niet door den onreinen adem der wereld besloeg, voor wie al het menschelijk liefde-leven even natuurlijk, gewoon, en zonder prikkel was als voor een natuur-onderzoeker of ouden filosoof.
Hier maakt de oude heremiet en filosoof Muralto de opmerking dat de jonge dichterlijke minnaar Muralto verre van de wijs was. Het is den ouden wel gebeurd, hoewel ondanks zijn vele jaren goddank zeldzaam, dat hij het menschelijk liefdeleven kon beschouwen zonder de lieflijke ergernis en de zoete prikkel van vroeger, zooals een natuur-onderzoeker of oude verzadigde filosoof - maar dan voelde hij zich niet beter en wijzer, maar betreurde scherp een waardevol verlies. Ik mag dwalen, lezer, maar acht het woord des ervarenen!
En in dienzelfden vurigen tijd van eerste, echte verliefdheid vertoonde zich aan mijn nu verhelderd oog de reuzenstad in al haar disharmoniën. En ik, die in het wufte Parijs door een broei-sfeer van zinnen-lust, en een hagel van verleidingen gewandeld had als een onschuldig kind, ik had op éénen schemeravond in Londen vier, vijf ontmoetingen waarvan de bizonder-heden mij bij bleven, zooals geweerhaakte doorns in
| |
| |
't vel blijven steken, schrijnend, brandend en jeukend, zooals de pitten van cactus of rozebottel, waarmee men te innig in aanraking is geweest.
Als de vrouwen van mijn vaderland, van een latijnsch volk, hun trots laten varen en hun minnespel uit nood of onverschilligheid tot een broodwinning maken, dan bewaren zij toch een natuurlijken en bekoorlijken schijn, en zij spelen het droevige spel met wat gratie en overtuiging, als een schamele hulde aan het hooge geheim dat ze moeten ontwijden.
Maar de Engelsche, en de Duitsche die de preutsch-heid opgeven - God zij de stumpers genadig! - ze gooien zoo plomp-verloren hun schaamte neer alsof ze blij waren haar niet langer te hoeven dragen, neen! laat ik zeggen alsof de grooter hoogte van hun val ook totaler moedeloosheid tot weder oprichten teweeg brengt. Koud, zakelijk en practisch drijven zij hun vak en beschouwen het menschelijk liefde-leven even ongeroerd en zonder prikkel als een natuurgeleerde of oude filosoof.
Maar juist deze rauwe tegenstelling, dit felle en gruwelijke contrast tusschen de reine Engelsche vrouw, zoo heerlijk vertegenwoordigd in mijn prinselijke geliefde - en de wezens die voor vijftig jaren, en misschien thans nog, tegen schemeravond de heerlijke Londensche
| |
| |
parken onveilig maakten, en mij op de meest onomwonden wijze aan de pas ontvangen vaderlijke inlichtingen herinnerden - dat prikkelde de nauw-ontwaakte driften in mij tot een ontembaar oproer. Blind woedend werden de gesarde, hongerige honden.
Was het edele Wezen dat mijn hart vervulde te goed voor hen, welnu! dan zullen ze zich andere buit verschaffen, vreten zullen ze, al was het afzichtelijk aas. De getergde honden werden wolven, werden hyéna's.
Verontwaardig u niet, lieve lezer. Ik geloof gaarne dat ge nooit veel met uw beestjes te stellen hebt gehad, dat ze willig genoegen namen met sla-blaadjes, of ook wel vastten naar verkiezing en zich tevreden voegden in een net gareel. Misschien waren 't wel marmotjes. Maar hebt gijzelf dat handelbare ras gefokt? Geef dan noch de eer aan u, noch de schande aan mij; maar beide aan den onbekenden Kweeker, die de stamboomen bijhield en de vaders en moeders sorteerde en bijeen bracht met fijne onderscheiding en verborgen bedoeling. In 't hoeden van mak vee is roem noch eer, en rekenschap van mijn herderen belief ik alleen te geven aan Hem, die beter wist dan ik wat Hij deed, toen Hij mij de wilde kudde vertrouwde.
En verwonder u ook niet dat mijn liefde voor Emmy niet in staat was die onzuivere beelden te
| |
| |
verdrijven en hun aantrekkingsmacht te vernietigen. De verzoening tusschen aap en engel, die onze menschelijke natuur eischt, was door de onhandige koppelarij van mijn vader fataal mislukt. Er was een hopelooze scheiding ontstaan, de engel scheen ongenaakbaar en het beest zocht zijn eigen wilde wegen.
In mijn gedachten duldde ik geen ontwijding van Emmy's heiligheid. Maar de vaderlijke les had in mij een krielenden zwerm van gedachten opgejaagd, al even moeielijk te leiden of te verjagen als een kamer vol vliegen. Ternauwernood kon ik ze weghouden van de ééne witte lelie in mijn vertrek, maar wat wonder dat het stinkend aas uit de Londensche avondparken meegebracht er zwart van zag!
|
|