Minnestral
(1907)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend
[pagina 55]
| |
[pagina 57]
| |
Men hoort het golfgeruisch en ziet den avond
in schoongekleurde wolken over zee,
maar als een ver verwijderde achtergrond,
wiens stille majesteit koel wordt miskend
van af het weelderig villa-terras
der weidsche badplaats. Van uit de eetzaal klinkt
orkest van slavische viool-muziek.
Hongaarsche tsjarda's, wild of zoet-meesleepend.
Daarbinnen blinkt de pracht der nieuwste weelde.
de witte glans van 't zacht electrisch licht,
dat reeds bij de eerste schemering ontlook,
Tafels vol bloemen, zilver en kristal.
Heeren in 't zwart, met glanzig wit plastron,
vrouwen opzichtig met ontbloote halzen.
Men ziet die zaal ter zijde van 't terras
door reuzig spiegelglas, deft'ge bedienden
gaan snel en zacht tusschen de kleine tafels,
waarop de lampjes met gekleurde schermpjes
als edelsteenen fonkeln in den schemer,
terwijl men zachtjes schertst en lacht en klinkt
Gestadig ruischt daarginds de wijde zee.
Nu komen er uit de eetzaal op 't terras
vier mannen en een vrouw, de laatste jong,
| |
[pagina 58]
| |
statig en mooi, in streng maar kostbaar kleed
van zwart, getooid met flonkrende juweelen.
Zij gaat aan d'arm van éénen, lang en zwierig,
met bleek verfijnd gezicht, dan volgen twee,
rookend, luidruchtig schertsend, wijn-verhit,
dan weder een met strenge en fraaie trekken,
een groot forsch man met welig, donker haar
keurig gekapt, scheiding in 't midden, glad
is wang en lip geschoren. Hij 's de man
der schoone vrouw. Zij spreekt tot haar geleider.
viola rolland.
Dank u, Prins Victor, hier is 't heerlijk koel.
Beter dan in die warme zaal. De heeren
nemen hun koffie zeker hier, en praten
dan nog wat over zaken, als gewoonlijk.
prins victor.
Mevrouw, ik heb een grooten walg van zaken.
Ik kijk veel liever naar de zee, en U?
viola rolland.
Een walg van zaken? arme man! dat klinkt
alsof een weldoorvoede zuigling zei:
'k Walg van mijn min. Ontzettende gedachte
te walgen van de bronnen van ons leven.
| |
[pagina 59]
| |
prins victor.
Pardon, Mevrouw, één kant van ons bestaan
is voor elk fijn-gevoelig mensch verachtlijk
Wat hoort u liever, 't praten over shares,
petroleum, graan, suiker, steels en kaffers -
of die muziek en 't ruischen van de zee?
viola rolland.
En toch wil de erfgenaam van een groot rijk,
een aanstaand koning, zich met zulke zaken
en met den man, die daarin doet, bemoeien?
prins victor.
Wat minder luid, als ik u bidden mag.
'k Wordt hier niet graag gekend. Uw man, Mevrouw,
is een genie in 't commercieele spel,
het zaken doen wordt bij hem haast verheven,
veredeld tot een wonderbare kunst.
Zooals hij 't doet, is 't nog de moeite waard.
Hij speelt met de millioenen als de gooch'laar
met eieren, doet ze komen en verdwijnen,
vangt ze uit de lucht, haalt ze ons uit hoed en zakken,
| |
[pagina 60]
| |
uit neus en ooren zelfs, laat ze eindloos groeien,
en stapelt ze zoo hoog als hem maar blieft.
Bij zoo'n man gaan de vorsten zelfs ter school.
viola rolland.
Eertijds ging dat vermomd, in donkre huisjes
van vuile Joodsche woekeraars in 't Ghetto,
of in een sombere Alchimisten-kelder.
Nu gaat het chic, in smoking, met champagne.
prins victor.
Van iemand met zulk prachtig teint, Viola!
verdraag ik wat sarkasme.
Ja! wij vorsten
zijn nog, als eertijds, onderdaan van 't geld
en dus van hen afhankelijk die 't hanteeren.
Is dat een blaam? ik acht uw man zeer hoog
hij heeft bekwaamheid, die mij gansch ontbreekt.
Ik ken ook geen Hebreeuwsch, geen oogheelkunde,
en wend mij voor zoo'n vak tot een professor.
In 't zaken doen is uw man mijn professor,
want ik moet zaken doen, daar helpt niets aan.
| |
[pagina 61]
| |
viola rolland.
Gelukkig toch voor u, dat er nog menschen
zoo laag staan, dat ze heel hun leven wroeten
in zulk een walg'lijk en verachtlijk vak.
prins victor.
Foei! niet zoo bitter, in zoo'n mooien mond
passen geen scherpe woorden: Obstetrie
is ook geen smaaklijk vak, toch onontbeerlijk.
En zie m'eens aan, Viola, en zeg eerlijk
word je ook dat eeuw'ge beursgezwets niet moe?
Hoor je ook niet liever nachtegalen zingen,
dan 't schachren van die vrienden van je man?
Lees je ook niet liever verzen en romans
dan beurs-noteeringen, lieve Viola?
viola rolland.
Uw Hoogheid wenscht niet gecompromitteerd
te worden. Mevrouw Rolland evenmin.
prins victor.
Zooals u wenscht, Mevrouw.
De twee zijn stil en gaan wat verder zeewaart.
| |
[pagina 62]
| |
walter rolland.
Heb jelui nu mijn werkplan goed begrepen? -
We spelen machteloosheid, tot 't allerlaatst,
en als men mij onfeilbaar meent te vangen,
speelt uit dan, op vier beurzen te gelijk -
dan volgt paniek, natuurlijk, en ze hangen.
Maar denk! geen weifling - koud en vast
als staal, tot 't allerlaatst, en mondje dicht.
piet rubber.
Rolland, je bent een weergalooze kraan,
Zoo'n vent als jij, zoo leefde er nooit een tweede.
jan gummi.
Dat wordt een slag, waarvan de wereld davert.
De huizen zullen vallen, stuk voor stuk,
en onze macht stijgt hoog uit de ruïnen.
piet rubber.
't Is toch, verdomd! geen kattedrek. Een prins,
kroonprins van een groot rijk, die familjaar
met je dineert, gearmd loopt met je vrouw,
En heel beleefd komt beed'len om adviezen.
| |
[pagina 63]
| |
jan gummi.
Pas maar op, zie je die twee daar dwepen?
Hij is een flirt. Vertrouw je 't zaakje wel?
walter rolland.
Vertrouwde ik alles maar zoo goed als dat.
Gaat hen maar nà voor mijn part. Laat me alleen.
Ontneemt me de oogenlust van Uwe twee tronies
voor 'n kwartier, opdat ik na die pauze
dat zoet aanschouwen des te meer geniet.
pieter rubber.
Grappenmaker!
jan gummi.
Zorg je voor likeur? -
Chartreuse - groen -
Ze gaan, gearmd, sterk rookend. Rolland blijft.
walter rolland.
Ontuig! Kanalje! Eenmaal komt een dag
dat 'k jelui wegschop als verpestend aas.
'k Beklaag mij niet en de gesmaade wereld,
met strijd en al, lijkt mij wel 't leven waard,
| |
[pagina 64]
| |
maar 't ergst is, dat men zulk ellendig tuig
niet missen kan om zelf wat groots te doen.
De ridder op zijn burcht hield ook gespuis
en boevenpak voor zijn hoog doel onmisbaar,
dat dronk z'n wijn en vocht in z'n gevechten,
Maar was 't al ruwer, lager stond het niet.
Die schurken wisten dat hun broodheer eed'ler
en hooger van bedoeling was dan zij.
Voor dezen ben 'k een poen, precies als zij,
alleen wat slimmer in het zaken doen,
maar weer wat minder slim in 't zich vermaken.
Achter m'n rug hoor ik de kerels lachen
omdat 'k mij niet bedrinken wil als zij
en dat 'k zoo dom geweest ben om te trouwen.
Slecht zijn de tijden. Wel weet een sterk man
in elken tijd zijn leven te formeeren
tot iets aanzienlijks en 't bewondren waard,
maar als een vogel 't nest, moet hij het bouwen
van materiaal zooals zijn tijd het geeft,
| |
[pagina 65]
| |
en als men 't hoog nest van zijn levensvreugde
bouwt met zulk stroo - dan is 't een slechte tijd!
Wat is 't Viola, laat je prins je los?
viola rolland.
O Walter zeg! wat is er nu weer gaand?
Ik zag het aan de pret van je twee vrinden.
Als die twee grinniken, dan broeit er wat.
walter rolland.
Wat zei Prins Victor?
viola rolland.
Die zag bleek en strak,
hooghartig en verlegen, als een man
midden in kleine, vreemde, wilde dieren,
die hij wel minacht, maar niet recht vertrouwt,
en niet recht aandurft.
walter rolland.
Arme kerel!
'k Zou niet graag in zijn schoenen staan.
Eerst vrijheid
| |
[pagina 66]
| |
die hem met duizende begeerten bindt,
slaaf maakt van zijn behoeften en van 't geld,
zoodat hij mij, die er mee om kan gaan,
moet vragen om instructie, - dan ten slotte
een reuzerijk dat als een molensteen
hem om zijn zwakken nek gehangen wordt.
Zoo voedt men heerschers op.
viola rolland.
Ach zeg me, Walter!
Wat gaat er om?
walter rolland.
Zou ik mijn lief bezwaren
met beursspel en met zaken-zorg?
viola rolland.
Ach Walter!
ik wil niet staan op 't liefde-recht, te weten
wat omgaat in je hoofd. Ik wil erkennen
dat er zijn zaken, die een vrouw niet vat
en niet kan peilen, om haar intellect,
dat enkel vliegen, maar niet loopen kan.
| |
[pagina 67]
| |
Maar zeker kan het nooit een vrouw als mij,
een vrouw van mijn gevoelsbegrip, ontgaan
als wie haar 't liefst is, dwaalt op valsche wegen
en daalt tot diepten, waar hij niet behoort.
Ik wil, om jou, verdragen, wat mij krenkt,
ik wil met menschen omgaan, die 'k veracht,
ik wil, om jou, zelfs gaan tot aan de grens
van leugen, spele' een aangenomen rol -
Maar 'k wil niet lijdsaam dulden, dat mijn liefste
doet wat hij zelf, met mij, verachten moet.
walter rolland.
Ik doe wat mij goed dunkt. Wie 't wil verachten,
moet weten, dat hij 't kent. 't Hoe en 't waarom.
viola rolland.
Ik weet, je zorgt voor mij en voor je kindren.
Je maakt ons rijk en rijker, grensloos rijk.
En meen je ons daarmee waarlijk goed te doen?
walter rolland.
Ik meen jou en de kindren niet te schaden,
door 't groeien van mijn macht. Maar 'k zoek die macht
| |
[pagina 68]
| |
toch niet voor jou en hen, maar voor mijzelf.
Er is een wet, die ik besef als plicht:
Al wat leeft, zoekt zijn machtskring te verbreeden.
De plant strekt takke' en wortels ver en verder,
elk dier zoekt wijder ruimt' voor de eigen soort
en handhaaft zijn bestaan met alle kracht
waarover 't kan beschikken, en de mensch
zoekt grooter veld voor zijn werkdadigheid
in 't druk tumult rondom. Zoo wil 't natuur,
daarvoor bestaan we, God weet tot welk einde.
Het levensraadsel heb 'k niet opgelost.
Ik heb maar menschenooge' en die bereiken
maar een klein stukje van 't oneind'ge leven,
maar dat zie 'k scherp, en wat ik doe, doe 'k goed.
viola rolland.
O Walter, je bent sterk en slim, dat weet ik,
dat weten de andren ook. Maar ik alleen
weet dat je goed bent. Waarom ik alleen?
Ik weet hoe zacht je zijn kan voor je kindren,
hoe teer voor mij - heb je dan voor de wereld
| |
[pagina 69]
| |
niets van die goedheid? Is dat ook geen macht
waarvoor de wereld buigt? Niemand weet
dat je anders bent dan hard en sterk en slim.
Zonder genade, heet je - zonder hart.
Een man van ijzer - is dat dan de roem,
is dat dan alle macht die je begeert?
Ik houd niet van je vrinden - toch zijn die
zichzelf getrouwer. Die verlangen pret,
eten en wijn, en al wat geld kan geven -
maar wat heb jij en ik aan nog meer geld? -
juweelen heb 'k genoeg, 'k geef niet om lekkers,
noch om meer pracht dan 'k heb, 'k kan alles doen
wat ik verlang - en al wat ik nog mis
dat kun je met millioenen mij niet koopen.
walter rolland.
Wat is 't?
viola rolland.
Een man - waar 'k trotsch op ben,
dien 'k voor mijn kindren prijzen kan van harte.
dien 'k zonder twijfel volop kan vereeren,
| |
[pagina 70]
| |
dien 'k eer zijn kwaad vergeef dan hij 't zichzelf,
van wien 'k àl wat mij raadslig schijnt, kan bergen
in ruim vertrouwen, daar ik klein begrip
door groote liefde veilig durf vervangen.
walter rolland.
Tracht nooit begrip door liefde te vervangen.
Kun je liefhebben, wat je niet verstaat?
Kun je muziek, die je niet hoort, genieten?
Kun je bewond'ren wat je niet kunt zien?
Liefde is gevoel, en wat kan je gevoelen
voor 'n hart dat je niet kent? 't Is dan een schijn,
een fantasie, een droom, die je bemint,
en bitter zal de werklijkheid zich wreken.
viola rolland.
Wat 'k in je liefheb is geen schijn, en 'k vrees
dat je evenmin jezelf doorgrondt als ik.
Hoe kan een man, zoo zacht voor diere' en kindren,
zóó liefdevol voor mij, zoo hart'loos zijn
voor al wat niet behoort tot zijn gezin?
Want, is 't niet waar? er wordt weer iets beraamd,
| |
[pagina 71]
| |
een streek, een beurs-manoeuvre, die het goud
doet stroomen in onze overvolle kas,
en duizenden.... zeg als ik 't mis heb, Walter?
duizenden ruïneert, tot armoe brengt,
tot wanhoop en ellende zonder uitkomst.
Het schaamle spaargeld van den kleinen man,
het laatst behoud van weduwen en weezen,
de toevlucht van den oud-geworden werker,
't vliegt alles met den val der banken weg,
en onze ondraaglijke overvloed vermeert
gelijk op met het lijden om ons heen.
Is 't zoo niet, Walter? - Zie je dat 'k begrijp?
Voel je dan niet dat al die pracht me brandt
dat al dat diamant-geschitter boort
als fijne naalden door mijn hart en oogen?
'k Denk aan de tranen van die arme menschen
bij ieder nieuw costuum, bij elk stuk speelgoed,
dat ik voor onze lievelingen koop.
Is 't mooglijk, Walter, dat je daarom lacht?
dat je dat zieklijk noemt? sentimenteel
| |
[pagina 72]
| |
of overdreven? - Als je dàt durft zeggen,
waarachtig, man! dan voel ik mijn goed recht
met al mijn vrouwlijk onverstand, te meenen
dat 'k slimmer ben dan jij, - en jij, niet ik,
te kort komt in 't doorgronden van jezelf.
Je zwijgt... Je voelt het... O, ik wist,... je voelt het...
Je lacht niet... Je begrijpt wat ik gevoel...
Je bent geen raadslig monster... geen gedrocht
van teederheid en wreedheid. Dorst naar macht
verblindt je en doet je edele echte zelf
maar tijdlijk zwijgen.... en nu zal mijn liefde
je oogen doen opengaan. Is 't zoo niet, Walter?
walter rolland.
Mijn goeie, lieve vrouw, al wat je zegt,
versta ik, maar mijn geest versta jij niet.
'k Geef je alles toe, en denk niet aan bespotten,
en toch moet ik volharden op mijn weg.
Mijn tranen vloeien niet zoo snel, maar 't leed
voel ik daarom niet minder diep dan jij.
Hoe lijkt je een veldheer, die den ganschen dag
| |
[pagina 73]
| |
in tranen baadt om 't lijden der gewonden?
viola rolland.
Dat is een uitvlucht, Walter, zelfbedrog.
walter rolland.
Ziedaar het bitterst wat ik heb geproefd.
'k Weet dat je dwaalt, 'k doorzie je gansche wezen,
en weet dus dat je mij miskennen moet,
en dat ik eeuwig machtloos blijven zal
mij recht te doen in je oogen. Dat is bitter.
Ik lijd om al het lijden dat ik sticht -
maar o! om nog veel meer. Zijn de eeuwen
niet vol geweldige, ongewroken gruwlen?
Wat telt daarbij wat op mijn reekning komt?
Zou ik dan om die bagatel meer lijden
dan om de groote wereld-lijdens-som?
Noem je 't mijn schuld? Maar 'k heb het niet gewild,
ik breng het niet te weeg uit lust tot kwellen.
Ik voel 't in onvermijdelijk verband
met wat ik ken als mijn verheven plicht:
't handhaven van mijzelf, het doen gedijen
| |
[pagina 74]
| |
van mijnen machtskring onder 't menschen-volk.
't Is om de weelde niet, dat weet je beter,
'k geef jou, mijn kindren en mijzelf niet meer,
dan wat mij noodig voorkomt, wat den mensch
op aarde voegt tot een blijmoedig leven.
Geen honderdste is 't, van wat ik kon verteren,
en om die weelde lijden er niet meer
dan om de weelde van zoovele brave,
rechtschapen lieden, die zich hoogst verbazen
als men hun leve' een woekerleven noemt.
viola rolland.
Niet om de weelde? en waarom dan? Om 't geld?
Is geld om 't geld begeerlijk?
walter rolland.
Om de macht.
Mij is 't vernuft gegeven waardoor macht
verkregen wordt, en 'k zal die gaaf gebruiken.
viola rolland.
Maar is er dan geen eedler macht dan geld?
Kunst? Wijsheid? Wetenschap? - -
| |
[pagina 75]
| |
O man, je hebt gaven
die je vermaard en machtig konden maken
en wat méér zegt: gezegend en geliefd.
walter rolland.
Je ziet den samenhang der menschheid slecht.
Wie eeren Kunst? de kunst-gevoeligen.
Wat zeggen wil: niet één op honderd duizend.
Wie eeren wetenschap? Alleen geleerden,
en wie door hun geleerdheid zijn gebaat.
Wie volgen Wijsheid? Zij die zelf wijs zijn,
een klein getal, verborgen en verspreid,
dat ongeëerd, niet meetelt in 't gewoel.
Maar 't geld heerscht thans, als eertijds kerk en adel.
Voor 't geld buigt kerk en adel, kunst en kennis.
viola rolland.
Neen! niet altijd....
walter rolland.
Is er al één zoo fier,
een kunstnaar of geleerde, dat hij 't waagt
't geld te trotseeren, slecht bekomt die hoogmoed,
| |
[pagina 76]
| |
't geld breekt hem en verbrijzelt hem kortweg,
armoe vermoordt zijn kunst, verlamt zijn kracht,
en leert hem streng dat die verachte macht
niet strafloos wordt gehoond, en meer beteekent
dan dweepsche dichters meenen. 't Is 't verband,
't stoflijk verband dat alle menschen bindt,
't symbool van onzen aardschen samenhang
waardoor wij allen huis en voedsel vinden,
waaraan geen mensch, die nog geen engel is,
zich ijdel en hoovaardig mag onttrekken,
hoe hoog zijn geestelijke vlucht ook stijg'.
Wat overkomt den mensch, die pochend smaalt
op 't lijf, te laag voor zijn verheven ziel?
Het lijf wordt ziek en haalt zijn ziel omlaag.
Zoo gaat 't wie smalen op het aardsche slijk.
't Geld is het bloed in 't lijf der Maatschappij.
Wie er op schimpt, wordt tot zijn schand gewaar
dat als de reus Antaeus, ieder mensch
hoe hoog van aard, zijn kracht uit de aarde heeft
en smaadlijk valt, wanneer hij haar verlaat.
| |
[pagina 77]
| |
nu buigt Viola 't hoofd en spreekt, ontroerd:
viola rolland.
Je weet, dat je eeuwig machtloos blijven zuit -
zei je 't zoo niet? je voor mij te rechtvaard'gen.
Ziedaar een macht dan, die je 't geld niet geeft.
En ik, ik weet dat mij de macht ontbreekt
tot wederstaan van je welsprekendheid.
Ik kan niet tegen je op, in woord noch daad,
ik heb niet jouw verstand, 'k heb maar een hart,
wat liefde, wat veel liefde en dan wat tranen.
Ik weet te goed, daar geef je niet veel om -
Maar ik kan ze niet weerhouden....
Walter! Walter!
ik kan niet pleiten - maar ik smeek genade,
voor al die menschen, die je in armoe stort.
Laat mij die bittre weelde niet genieten
betaald met zooveel leed - en voed en kleed
onze arme kinderen van dat bloedgeld niet.
Walter!
In tranen knielt ze voor hem, vat zijn handen.
Hij kijkt verstoord rond of hen iemand ziet.
| |
[pagina 78]
| |
walter rolland.
Viola, schaam je! - Maak ons niet belach'lijk.
Toon je wel-opgevoed en spaar aan and'ren
't pijnlijk tooneel van onbeheerscht gevoel.
viola rolland.
't Is goed. - Is daar de koffie? - Zet maar hier.
Lakei, in blauwen rok met zilv'ren knoopen,
pommade-haar en impassieble tronie.
Geen trek verraadt dat hij haar tranen zag.
Muziek speelt weer. Viola roept omlaag:
viola rolland.
Komt, Heeren! hier staan koffie en likeuren.
Dit bovenste terras is wel het koelst.
Wat een onvergelijkelijke dag!
Zoo warm en stil. En wat is 't vol aan 't strand.
De halve stad stroomt uit om ruimte en koelte.
prins victor.
Uw villa is allerliefst gelegen hier.
Was ik vrij man, ik maakte ruim gebruik
van Uw gastvrijheid - mits incognito.
| |
[pagina 79]
| |
jan gummi.
Wij zulle' u niet verklappen.
piet rubber.
Wees gerust
Uw Hoogheid is zoo vrij hier als een vogel.
Niemand heeft u herkend zoo ver ik weet.
prins victor.
Waar blijven de andere gasten?
viola rolland.
Zijn de zaken
al afgedaan? Waarover ging 't gesprek?
prins victor.
Niet over zaken.
viola rolland.
Over zee?
prins victor.
Ja, zeker.
viola rolland.
En wat er in is, kabeljauw en oesters?
| |
[pagina 80]
| |
jan gummi.
Dat is niet 't slechtste wat de zee ons levert.
Maar 't is nu voor die beestjes niet 't seizoen.
Toch is er in dit warme jaargetij
nog iets veel fijners in de zee te vinden.
piet rubber.
Wat meen je? - Kreeft?
jan gummi.
Pardon, de lieve baadsters.
in de elegante pakjes. Daar laat ik
kreeft, kabeljauw en oesters graag voor staan.
prins victor.
Mijnheer Rolland, laat u graaf Werner roepen
en vrage' of d'auto klaar is, 't wordt mijn tijd.
nu komen nog een zestal gasten buiten,
Heeren en Dames, vroolijk in gesprek.
viola rolland.
Wat 's daar voor oploop aan het strand?
prins victor.
Een ongeval?
| |
[pagina 81]
| |
jan gummi.
Een drenkeling.
piet rubber.
Een landlooper
of kunstemaker - 't troepje komt hierheen.
walter rolland.
Geef me een binocle. - 'k Zie een blonde jongen
blootshoofds, barvoets, in blauwe boerenkiel,
de menschen dringen om hem heen en luistren
naar wat hij zegt. Ze lache' en juichen. -
Hij wijst hierheen. - Hij gaat hen vóór. Ze volgen.
Wat dat beduiden moet?....
piet rubber.
Ga je eens mee kijken?
jan gummi.
Wacht, eerst mijn pousje nog.
een bediende.
Mijnheer!
Er is een standje voor 't huis.
| |
[pagina 82]
| |
walter rolland.
Ik zie 't, wat beteekent dat?
viola rolland.
Er komen al meer en meer menschen.
Wat willen ze, Hendrik?
bediende.
Er is een Boerenjongen bij.
Hij lijkt wel niet goed wijs. Hij zegt dat hier de Koning is.
de gasten.
De Koning? - De Koning?
bediende.
Hij wil binnengelaten, zegt hij. Bij den Koning.
Om den Koning te begroeten.
viola rolland.
Is Uwe Hoogheid toch bekend geworden?
jan gummi.
Hoe weet zoo'n boerenjongen dat?
walter rolland.
Niemand in stad of dorp weet van uw komst.
| |
[pagina 83]
| |
piet rubber.
Geen krant heeft er over gerept.
Kan die jongen u gezien en herkend hebben, Prins?
prins victor.
Ik begrijp het niet en het spijt mij -
Ik houd niet van betoogingen.
bediende.
Wat beveelt Mijnheer mij te doen?
walter rolland.
Wilt U den jongen zien, Prins Victor?
Hij spreekt van den Koning, zou hij U bedoelen?
Misschien brengt hij nieuws, misschien weet hij
iets wat Uwe Hoogheid en ik nog niet weten.
prins victor.
Den Koning? - zegt hij dat? -
Zou er gevaar bij zijn hem te zien?
Is er politie aanwezig?
walter rolland.
Ik herken een paar van mijn detectives.
Ik geloof niet dat er gevaar bij is.
| |
[pagina 84]
| |
Wij kunnen hem laten fouilleeren.
piet rubber.
Bommengooiers maken zooveel drukte niet?
walter rolland.
Ssst! - Laat den jongen binnen Hendrik, en zeg het volk weg te gaan.
Doen ze 't niet gauw, telefoneer dan politie.
piet rubber.
U is toch machtig populair, Prins Victor.
prins victor.
Zijn uw bedienden wel discreet, Rolland?
walter rolland.
Die zijn vertrouwd. - Ook kan dat aanstonds blijken.
Laat ons de proef eens nemen of die jongen
den Prins persoonlijk kent. Laat een van de andren,
hier Gummi, jij, of jij, Piet Rubber,
spelen voor Prins. - Vindt Uwe Hoogheid 't goed?
prins victor.
Mij wel, 'k verschuil mij dan wat achter de andren.
| |
[pagina 85]
| |
viola rolland.
Is daar de jongen? - 'k Zal hem wel ontvangen.
Minnestral, door een schampere lakei
met overdreven plechtstaat ingeleid,
staat even stil aan d'ingang, ziet de groep
van zwier'ge menschen onbevangen rond.
viola rolland.
Kom binnen, jongen, wees niet bloo.
Wat was je wensch? - Je wou den koning groeten,
werd er gezegd. Vertel ons, is dat zoo?
Waarom dacht je den koning hier te ontmoeten?
Kom! spreek! - Hoe heet je? Waar kom je vandaan?
Ben je zóó arm, dat je over straat moet gaan
blootshoofds? op bloote voeten?
minnestral.
Arm? - Minnestral arm? Och, goeie menschen,
er is geen één hier, géén van al,
die 'k niet als zegen toe kon wenschen
nooit armer te worden dan Minnestral.
Wie den Koning komt groeten, kijk!
is juist dáárom den Koning te rijk.
| |
[pagina 86]
| |
viola rolland.
Wie den Koning komt groeten, jonge man,
die trekt zijn Zondagsche pakjen an.
minnestral.
Dit is mijn groot tenue, mooier heb 'k nooit gedragen,
en voor mij is 't Zonnedag alle dagen.
viola rolland.
Maar jongen, hoe kom je er bij, zeg?
Wij hebben geen Koning te gast.
minnestral.
Hij is hier! - ik weet het voor vast.
Lichtvader wees mij den weg.
viola rolland.
Ken je 'm?
minnestral.
Nee, maar toch zal 'k hem vinden.
Al was 't in den blinde,
Al was 't op den tast.
viola rolland.
Nu dan, hier is een prins, die Koning worden moet.
| |
[pagina 87]
| |
piet rubber.
Ik ben een prins van koninklijk bloed.
Ken je mij? - hoveling zonder hoed?
Laat dan eens zien, hoe je den Koning groet.
minnestral.
Jij een prins! ha ha! - ho ho!
Zoo'n prins geef ik cadeau!
Jij een prins? - dat zou je wel willen!
Prins van doperwtjes en saucijsjes,
Polka-prins van de mooie meisjes -
van wijntje-la-la en trijntje-la-la.
Jij een Koning, ho! ho! ha! ha!
Jij een Koning? - een Koning op schillen.
Prins van Vanielje-vla!
de gasten.
Ha! Ha! Ha!
piet rubber.
Jij bent een bliksems brutale aap.
prins victor.
Mij lijkt hij nog al een aardige guit -
| |
[pagina 88]
| |
niet bevreesd voor den ezel in leeuwenhuid.
Heb je mij ook soms iets te zeggen, knaap?
minnestral.
Ai, dit is moeilijker werk.
Dit is geen leege huid, dit's een heusche, gevulde,
maar echt leven doet-ie toch niet,
't lijkt me zoo'n rare leeuw, zoo'n houten, vergulde,
zooals je die boven 't postkantoor ziet,
en op Tys de veldwachter z'n pet,
met 'n lange tong uit z'n bek, en z'n staart gekruld,
zoo een die je op 't hek van een buitenplaats zet,
een leeuw voor postzegels en centen,
erg mooi op vlaggen en prenten,
maar een die niet bijt en niet brult.
prins victor.
Mevrouw Rolland, zulke grappen ben ik niet gewend,
ik prêteer me niet tot zulk vulgair amusement.
Is de auto vóór, graaf Werner, we gaan.
viola rolland.
Kom! Kom! Prins Victor, neem het niet te serieus.
| |
[pagina 89]
| |
walter rolland.
't Is maar een kwajongen, het spijt mij heusch.
prins victor.
Zoo iets behoorde U niet toe te staan.
minnestral.
Mijn Koning! Mijn Koning! ik heb hem herkend
Hier is hij! Mijn Koning! Mijn Heer!
't Is maar een kwajongen, die 't weet en die 't zeit,
maar die weet het in alle waarachtigheid,
Kijk hier, hij knielt voor je neer.
Lichtvader wijst me - ik zie zijn schijn....
Jij zult de menschenkoning zijn!....
walter rolland.
Ik?.... jongen!.... Wat scheelt je?
prins victor.
Mevrouw! Vaarwel!
'k Hield voor zulk laf comediespel
Uw man te goed.
De Prins en de adjudant vertrekken, kwaad.
De gasten staan confuus, en zeer verwonderd,
niet wetend wat te zeggen of te doen.
| |
[pagina 90]
| |
Rolland ziet Minnestral aan, gansch ontroerd
en van zijn stuk gebracht, terwijl de jongen
voor hem blijft knielen en zijn handen kust.
Viola en alle andren zien 't eerst lachend
maar dan met ergernis, om Rolland's ernst.
piet rubber.
Zeg! dit 's toch een mislijk grapje!
Heb je zelf die vertooning op touw gezet?
A bah! Hoe flauw!
jan gummi.
Hou je zóó je vrinden voor 't lapje?
Voel je je nóg niet genoeg geëerd,
dat je apotheosen arrangeert? -
dat lijkt m' een kinderachtige pret
voor 'n man als jij.
viola rolland.
Maar man! dit schijnt mij werklijk ook niet aardig,
iemand als Walter Rolland vrij onwaardig.
walter rolland.
Waarachtig, vrouw! ik ken den jongen niet....
ik weet van niets....
| |
[pagina 91]
| |
minnestral.
Mijn koning! Laat hen praten.
Jij weet dat ik gelijk heb, is 't niet waar?
Ik voel 't aan 't beven van je handen -
Jij maakt Lichtvaders wijzing niet te schande.
Wat geeft het jou of ze bespotte' en haten,
mijn Heer en Minnestral begrijpe' elkaar.
walter rolland.
Mijn waarde gasten, beste vrouw, vergeef me!
'k Was op wat hier gebeurt, niet voorbereid:
En ik beken... dat ik... zeer ongewoon,
zeer ongewoon... ontroerd ben... voor mijn doen.
Ik ben niet bijgeloovig - maar wie houdt
geloof en bijgeloof voldoende uiteen?
't Heet bijgeloof, als 'k hooger overleg
en wijs bestier in simpel toeval zoek.
Maar is er simpel toeval? en gebeurt
er ooit iets zonder overleg?
Ik weet het niet, en wie zal 't mij bewijzen?
Spreken wij niet van toeval overal
| |
[pagina 92]
| |
waar ons 't bestier en 't overleg ontgaat?
Het net is voor de visch een treurig toeval,
de korf een gunstig toeval voor de bij,
en bijgeloof zou bij die beesten heeten
't gelooven aan een menschelijk beleid.
Het doen van dezen jonge' is zoo bizonder
dat ik, - al is 't met alle voorbehoud -
meer van hem weten wil, en u verzoek
me een paar momente' alleen met hem te laten.
In de eetzaal is muziek en kan men dansen.
piet rubber.
Zeg Jan, dat heb je nou van die heele sterken,
van die kerels van ijzer en staal,
als je hun ijdelheid maar weet te bewerken
gaat hun verstand aan de haal.
Zij gaan, en Rolland spreekt tot Minnestral:
walter rolland.
Zeg nu, wie heeft mij je aangewezen?
Waarom noem je mij koning?
| |
[pagina 93]
| |
minnestral.
Omdat je Koning bent, mijn Heer!
Weet je het dan zelf niet?
Lichtvader zou mij wijzen, en heeft het gedaan.
Des nachts zag ik hem in de duinen
met zijn mooie, prachtige vrouw.
Zoo mooi is zij als de wolken boven zee,
wanneer de zon ondergaat in den zomer.
Als ik aan haar denk, kan ik niet zien van tranen.
Ze noemden mij Minnestral.
Driemaal heeft hij mij Minnestral genoemd.
Maar thuis heet ik anders.
walter rolland.
En moest je mij als Koning begroeten?
minnestral.
Ja, mijn Heer!
Ik ben maar een kwajongen, niet waar?
Zonder hoed en schoenen.
En de menschen zullen mij niet gelooven.
Maar jij zult de menschen troost geven
| |
[pagina 94]
| |
en hen leeren mooi en gelukkig te zijn.
walter rolland.
Mooi en gelukkig? Mooi en gelukkig?
Deze menschen?
minnestral.
Ja, mijn Heer.
Gods aarde is ziek,
Maar de menschen kunnen haar genezen.
walter rolland.
Ziek? God ziek?
minnestral.
Neen! Maar de aarde, die hij bedacht heeft,
maar de menschen helpen zijne gedachten denken
en God heeft hen zeer noodig
om zijne schoone aarde te genezen.
Zoo zeide Lichtvader en ik geloof hem.
Weet jij beter, mijn Heer?
walter rolland.
Neen! beter weet ik het niet.
| |
[pagina 95]
| |
minnestral.
Nu dan, mijn Heer!
Als je niet beter weet, is dit het beste.
Ik geef het jou, geef het aan de menschen.
Laat hen mooi en gelukkig worden,
en God helpen.
walter rolland.
En hoe moet dat gebeuren,.... mijn jongen?
minnestral.
Noem mij Minnestral.
walter rolland.
Hoe moet dat gebeuren, Minnestral?
minnestral.
Dank je, mijn Heer!
Je moet de menschen leeren doen
vrij naar hun hart,
en het kwade en leelijke zal vervliegen
als dauwnevel voor morgenzon.
walter rolland.
Deze menschen? - Vrij naar hun hart?
| |
[pagina 96]
| |
dan krijgen we de hel op aarde, Minnestral!
minnestral.
Een koning moet niet bang zijn.
ook niet voor de hel.
Lichtvader heeft de Hel gezien, maar is banger voor Waan.
En Minnestral zal niet vreezen smart of hel,
en God helpen, vrij naar zijn hart.
En Minnestral is maar 'n kwajongen.
walter rolland.
Ik begrijp het niet, Minnestral, ik begrijp het niet.
minnestral.
O mijn Heer Koning!
Jij die zooveel wijzer bent dan Minnestral,
Jij zult het ook zooveel beter begrijpen dan hij.
Maar zeg het den menschen niet vóór je het goed, goed, goed begrepen hebt.
Ik mocht het den menschen niet zeggen,
alleen den koning.
Want de menschen zouden me niet verstaan,
maar de Koning verstaat mij en de menschen hem.
| |
[pagina 97]
| |
walter rolland.
Laat mij tijd om te denken, Minnestral.
minnestral.
Juist! Mijn Heer!
viola rolland.
Kom je haast, Walter? - Nog al in gesprek?
Is 't niet ong'looflijk dat een ernstig man,
zoo slim en trotsch als jij, zich zóó laat lijmen
door 't vleien van een uitgeslapen knaap?
minnestral.
Goed zoo, mooie dame!
ik ben van alle knapen
wel 't heerlijkst uitgeslapen,
daar hoef ik mij niet voor te schamen.
Maar mijn Koning is slimmer en trotscher dan jij,
daarom luistert hij naar mijn vleierij.
viola rolland.
Jongen, was jij hier maar nooit gekomen.
Weet je, vleier, wat kwaad je sticht?
Geen man zoo sterk, dat hem door koningsdroomen
| |
[pagina 98]
| |
den voet niet kan worden gelicht.
Tóch al te trotsch en te hard ben je, man!
Te hooghartig, te fier en te koud -
Ach, mijn God! - hoe zal het wel worden dan,
als je op zulke aanbidders vertrouwt!
Ga heen, jongen! je bent oprecht misschien.
Je meent het wel niet zoo kwaad.
Ze hebben je omgekocht of bepraat,
Maar wacht je! laat ik je niet meer zien!
Ik ben zijn vrouw en ik zal niet gedoogen,
dat in zijn edel hart, hier voor mijn oogen,
de vonk van liefde en deemoed wordt gesmoord
door een opgewonden kwajongens-woord.
minnestral.
Mijn heer, jij kunt wel koning zijn,
maar jouw vrouw geen koningin.
Haar liedje klinkt zoo week en teer,
dat stijgt niet hoog, dat zinkt niet neer
in de allerdonkerste kuilen.
Het Koningslied klimt den Hemel in.
| |
[pagina 99]
| |
Wij helden hebben een harden zin
en vechten zonder te huilen.
walter rolland.
Recht zoo, Minnestral! - ik denk, ik denk.
Heb wat geduld, en kom hier nog eens aan.
Misschien is 't licht dan voor mij opgegaan.
Heb je gebrek? Vernedert je een geschenk?
minnestral.
Niet van mijn Heer. 'k Heb weinig nood.
Geef mij vijf stuivers voor wat brood
en nachtlogies. Thuis kom ik toch niet meer
eer ik verstaan ben door mijn Heer.
viola rolland.
Wat wil je om weg te blijven? Zeg hoeveel?
Ik zal 't je geven.
minnestral.
Ook 'n zoen en een streel?
Dàt heeft Minnestral an je verdiend,
en meer zal hij nooit van je nemen,
voor geen dreigen of flemen.
| |
[pagina 100]
| |
Al jaag je 'm als vijand, toch komt hij als vriend.
En hij blijft niet weg, voor geen goud of juweel,
want mijn Heer is nog van hem gediend.
walter rolland.
Daar! Minnestral! Ga nu! Goenacht!
minnestral.
Denk! mijn Koning! - Denk! - Denk! - God wacht!
|
|